De ziekte duurde maar 'n paar dagen, en 't was pas kort voor de dood intrad, dat de ouders wisten, dat hun kind niet meer te redden was.
Het gemeenschappelijk leed om hun verlies bracht hen eerst tot elkaar. Het kind lééfde nog tusschen hen. Ze waren zoo gewend, om alles wat de jongen betrof, aan elkaar te vertellen, ze spraken ook nu over hem, over den tijd, dat hij een vroolijke gezonde jongen was geweest en over de dagen dat hij ziek in zijn bedje had gelegen. Ze konden aan niets anders denken en over niets anders praten. Het verscherpte wel telkens hun verdriet, maar het volkomen meevoelen van de ander troostte tegelijkertijd.
Maar toen de man langzamerhand weer door zijn werk in beslag werd genomen, terwijl zij in het leege stille huis nog geheel vervuld was van het kind, kwam de vervreemding tusschen hen en steeds duidelijker zag ze in, dat niets hen bond dan de herinnering aan hun jongen. Het zou te weinig zijn voor hun verder leven. Steeds meer begeerenswaard leek haar het leven zonder hem, zooals vroeger, maar vermooid nu, omdat zij nu wist, hoe het was, moeder te zijn.
‘Ik moet het hem zeggen’ dacht ze. ‘Hij moet het toch voelen, dat we niet samen verder kunnen leven in deze leegte’.
Maar de man voelde niets. De koelheid en geprikkeldheid van zijn vrouw schreef hij toe aan haar verdriet om den dood van het kind. Hij bleef van haar houden, zooals hij altijd van haar gehouden had, als de moeder van zijn zoon. Hij dacht nooit over hun verhouding; hij wist niet, dat zij aan niets anders dacht.
Eens begon ze erover. ‘Wat doèn we nog bij elkaar’ zei ze.
Zijn eerste gedachte was: ‘wat komt ze er toch moeilijk over heen’. Mild antwoordde hij: ‘je denkt zeker aan onze uitspraak: een huwelijk zonder kind is niets, maar wij hebben de herinnering toch’.
‘Wat geeft de herinnering in deze leegte?’ vroeg ze schamper.
‘Natuurlijk is er een leegte’ stemde hij toe, ‘vooral bij jou, als moeder. Je was altijd bij hem en nu ben je meestal alleen’.
‘De leegte tusschen òns’ drong ze aan.
Hij keek opgeschrikt naar haar strak gezicht.
‘Hou je niet meer van me?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei ze eerlijk. ‘en jij niet meer van mij’.
‘Ik niet van jou?’ herhaalde hij langzaam. ‘Zou ik niet meer houden van de moeder van mijn lieveling?’
Ze werd wanhopig om zijn niet-begrijpen.
‘Ik hou 't niet meer uit’ riep ze woest. ‘Ik wil weg, alleen zijn, voor altijd’.
Ze gaf het òp, dien avond. Haar woorden waren duidelijk genoeg, maar ze voelde, hoe hij den ernst ervan niet begreep.
De volgende dagen zwegen zij er beiden over.
De man vergat het, maar zij dacht over niets anders.