Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33
(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 217]
| |
[Nummer 10]
maurice asselin.
le goûter d'elauzy. | |
[pagina 217]
| |
Groeiende schilderkunst,
| |
I. Eenheid in de groeiende schilderkunst.Een jonge schilder zeide: Brandend wilde ik ze hangen, de belagers van ons werk. De geijkte kunstcritici, de meesters der conservatieve kritiek, ze zijn in hunne vijandigheid | |
[pagina 218]
| |
nog altijd een barrière voor de jonge, wordende schilderkunst, die is voor hun bazige oogen niet meer dan het gebocheld reptiel, een soort hofnar, met wien het goed is te lachen, goed te spotten met zijn gemis aan welgemaaktheid, maar dien ge nooit au serieux kunt nemen, want buiten de orde staat hij immers van onze goed gevestigde orde. Gisteren noemden ze ons verwaande gekken, die alles wanen te weten, in volstrekte zekerheid, die breken willen met alle tradities, die onkunde verbergen en voor kunde willen doen gelden den moed der brutalen. Vandaag smalen ze op den sektegeest; maken lachversjes over de -ismen en laten een traan over de verdorvenheid van dezen rampzaligen tijd. De schilder zweeg! Ik merkte op dat zijn klacht gespeend was van argumenten. Hij zweeg, zat en werkte. Tegen den nacht kwam hij naast mij staan, aan het venster. De hemel was vaag en onrustig over de landen. Vlietend schoven de wolken voort; daarachter hing de klaarte van het maanlicht. Overal tusschen de wolken was dat stilkijkend licht en het was anders, overal. Een teeder gezicht en een verstilde streeling aan de kimmen; een gestolten lichtvijver in de hoogten, waar de witte wolkendoeken hangen en verderop was het een fel droomlicht, een droom van groote vlakten, waarin trekken langzaam kleurende optochten, een felle droom, die strak en ijl te zamen is. Ik zag dat en de schilder, die mede zag, legde zijn hand op mijn schouder en zeide nu: Zie, overal toch is het licht nu anders, overal is het een ander wonder, nergens zien we een kern. De wolken van den nacht varen voort. Toch weten we de eenheid van het licht. Hoe zouden we alleen kunnen zijn en eenzaam kunnen werken, als we niet wisten dat de gemeenzaamheid leefde ondanks, neen, juist door den nood van onze verscheidenheid. Zoo, als dit licht, zonder nu zichtbare kern, zoo is de pas beginnende schilderkunst. Zoo is ze nu een overal anders lichtschijnsel, een verdeeldheid in een duisternis, over een oud en somber geworden land. Maar het uur komt, waarin ook de klaarte van de levenseenheid in en over ons zal staan. De komende schilderkunst, ze zal niet los zijn van het wezenlijke, dat is in het verleden-leven, maar wel los van den ouden dood, en ook los van die kunde, welke nu-afgedane opvattingen dienstbaar bleek. Een andere kunde en een andere schoonheid! Geen keer meer komt deze nachthemel zoo weerom. Geen keer meer branden de hartstochten op dezelfde wijze voor dezelfde dingen. Het zijn de woordklanken die wederkeeren, en nu gewijzigde sentimenten dekken, met het bedrog van hunne zekerheid. Essentie. Dat wil immers zeggen: het Eene, dat zich niet herhaalt; nooit eender weeromkomt, de gestage vloeiïng, het altijd zelfde proces. | |
[pagina 219]
| |
De schilder ging weg. Zijn woorden zeg ik u over. Ze getuigen van een levensvertrouwend willen, van een onzelfzuchtig zoeken en van een geloof in de Eenheid van alle pogen in verscheidenheid, waaraan ik mij niet kan onttrekken. En wij, stille toeschouwers, werkeloozen, die liever lachen met de onwijzen en gaarne spelend wandelen om der dingen diepte henen, laten we den ernst van het jonge zoeken niet in kerksche hoogheid begraven, niet met ijdel hoongelach wonden. Geef den steun van een open en bereid schouwen aan de eenzame werkers, die de daden volbrengen moeten. Onthouden we ons evenzeer van de ondeugd naar de andere zijde, het worden van een fanatisch paladijn voor al wat nieuw heet, want ook het nieuwe gaat dood, waar het niet leeft in oprechtheid. De groeiende dingen weder te vinden is winst aan leven. | |
II. De kritiek.De meeste kritiek is terug-ziende kritiek. De goede terug-ziende kritiek is kort in haar bepalingen. Ze zuivert, schift, ordent het onordelijke, in het kort, zij brengt klaarheid door waarde van on-waarde, wezenlijk van onwezenlijk te scheiden. Ze moet niet met veelheid van woorden een overdaad brengen, die verduistering schept. Ze moet weinig praten en veel doen zien. Ze eert de zwijgende, langdurige gemeenschap met het werk. De kunde van het schilderen zal ze niet verwaarloozen voor de schoonheid van de eigen verbeelding. Maar evenmin zal ze schuwen de dichterlijke beleving, uit angst voor het spook der geleerdheid, die nuttig, maar ook doodelijk is in kunst. Maar onjuist, onrechtvaardig en beperkt is de terugziende kritiek, als ze haar juiste gronden ten onrechte gaat toepassen op heden en toekomst. Ze erkent alleen waarden; richtingen, bewegingen verouderen; hartstochten dooven uit; liefde en afkeer tellen niet mede. Het komt alleen aan op echtheid. Wezenlijkheid is het eenige dat overeind blijft in de tijden. ‘Houden en niet-houden van’ komt voor de bepalend-vergelijkende kritiek niet ter sprake. Doch deze beginselen der terugziende kritiek doen soms vergeten: dat voor de groeiende dingen de hartstochten en liefdes de bewegende, begeleidende en vormende krachten zijn, die mede de nieuwe vruchten zullen bepalen. Bepaalde geneigdheden, ergernissen en aantrekkingen zijn de machten, die, afstootend en aantrekkend, werkzaam zijn om bepaalde bewustzijns-inhouden vormend te beelden. De wil naar Essentie is in alle tijden dezelfde, maar de begeleidende begeerten, lusten en onlusten, hebben telkens andere aangezichten. | |
[pagina 220]
| |
En ook onderscheiden de terugziende critici weinig tusschen schilderij en schilderkunst. Het schilderij is volbrachte schilderkunst. Alleen met die gekristaliseerde kunst, met die geboren dingen en voldragen verschijningen, houden zij zich bezig. Maar ze vergeten, dat de geschiedenis der schilderkunst niet ophoudt bij het laatste schilderij, maar voortgaat, ook in de onvolkomen, nieuwe pogingen. Vooruitziende hebben zij te bedenken, dat ieder klein vonkje van nieuwe schoonheid, de eerste gewaarwording geeft van een kern, die aan den horizont van het landschap der komende tijden aanwezig is. Nooit is iets kleins levend geweest, zonder dat later bleek het verband met de groote uitingen, die de Eenheid van alle leven openbaren. Nooit houdt de stroom naar het wezen der dingen op. Het is een belang van ondergeschikte orde te spreken van tijden van opbloei en verval. In Essentie is nooit verval. Alleen, het leven kan niet voortdurend geven. Laten we niet verstarren in de abstractie van een volbrachte volstrekte schilderkunst. Het is groote levenszonde dicht te gaan voor het groeiende, omdat beter dan de wanhoop het Vertrouwen is. Alleen God lief te hebben en mensch en aarde te verachten is slechte vrucht van verloren levensvertrouwen. | |
III. Klaploopers en papegaaien.Onderscheiden wij kunde van onkunde. Het is voor velen een groote moeite nieuwe kunde niet te verwarren met onkunde. Kunde is niet een uit het hoofd te leeren geheel van regels. Veelal geldt het dogma dat een historische kunde zou bestaan, een kunde, die altijd eender zou zijn en nu verloren heet voor de modernen. De een acht het eene bewering waard, dat schilder A in 't geheel niet reiken kan tot b.v. de kunde van Rubens, een ander betreurt het dat de 18de eeuwsche kunde zoo in 't geheel niet meer is weerom te vinden. Maar als ge met vergelijkend inzicht en eigen open oogen durft te zien, dan zal blijken hoe de technieken winnen en voortgaan. De levensfeiten bewijzen dat niets van het leven en alles van het levenlooze te loor gaat. Het geheel der kundigheden van Rubens of van wien ook moeten we werkelijk niet meer overdoen. Langzaam, moeilijk, maar hardnekkig voortgaand, zal onze schoonheid haar eigen kunde verwerven. Bepaalde bewustzijnen eischen bepaalde technieken voor hunne beeldingen. Er is technische winst van Cimabue tot Giotto. Een teeder landschap van Tholen heeft andere plastische kwaliteiten en andere kundigheden, dan een even teeder, maar uit een ander geesteshouding voortkomend landschap van Jan van Goyen. | |
[pagina XLIII]
| |
felix vallotton.
‘nu’. | |
[pagina XLIV]
| |
henri matisse.
portrait de mad. matisse. (foto bernheim jeune & cie.). | |
[pagina 221]
| |
Zou dan traditie heeten: een voortdurend blijven herhalen, een onophoudelijk stroomen in dezelfde beddingen? Zou dan traditie en conservatisme een en het zelfde kunnen zijn? Wie zoekt naar het geluk der zeeën gaat andere wegen, anders toegerust, dan wie zoekt naar het geluk der bergen. Hij is de niet-conservatieve erkenner der traditie, die weet voort te dragen in het heden, het wezenlijke van het verleden. Hij die de winsten der oude tochten weet te gebruiken voor zijn eigen nieuwen tocht door de wereld, naar het wezen, vindt de ware steunen. De onkunde is tweeërlei. De eerste is de onkunde der verkeerde zoekers, die over de zee willen gaan langs de wegen der bergbeklimmers. Zij zijn het die de Egyptische of de Primitieve of andere technieken, niet gebruiken, maar serviel volgen. Zij doen de dingen over en na. Deze zijn de papegaaien, de lieden ter goeder trouw, die een ouden weg blijven begaan, met in het hoofd een ander doel. Noodeloos doen zij over wat allang gedaan is. De tweede is de onkunde der klaploopers, der speculatieve figuren zonder fond, der avonturiers in romantische tijden. Altijd zijn er zeeroovers geweest, leepe fierefluiters, die gebruik wisten te maken van tijdelijke verwarringen in tijdperken van veel wagen en durven. Zij hebben het sierlijk talent weelderig voor zichzelf te zorgen. Ze weten een verblindend succes-vuurwerk te ontvonken aan de zwakheid van een arm oogenblik der menschheid. De nieuwste pakjes trekken ze aan, de eersten willen ze schijnen, in geleende kleeren. Maar ‘waar’ zijn ze nooit en kundig alleen in bedrog. Deze zijn de lichtlevende klaploopers en hoe moeilijk blijkt het vaak, voor wie de buitenzijde slechts zien, te weten, over welke reëele fondsen zij inderdaad beschikken. Hoeveel malen zijn vergissingen begaan, als een modern maniertje van cubisten, expressionisten of van ‘les Fauves’ slim werd opgediend. Dit is de groote zaak: zonder angsten, met onvertroebelde oogen en vooral met een sterke herinnering aan het beste wat uw oogen vingen, kunde van schijnkunde te onderscheiden. Duidelijk moet het worden, dat, bijvoorbeeld, goedgeteekend werk van Jules de Bruycker niets van doen heeft met de waarachtige vizioenen en de zielvolle kunde van James Ensor, schilders, wier werk, misschien wegens de overeenstemming der ‘onderwerpen’, vlak naast elkander is gehangen, op de Driejaarlijksche te Gent. | |
IV. De sekten.Bij ieder breken met herhalingen is de verdeeldheid, na de eerste stooten, groot. Het deel der waarheid en schoonheid, dat een tijdperk doordenken | |
[pagina 222]
| |
en beelden moet, is een geheel met veel facetten. Van verschillende kanten moeten krachten worden losgemaakt. De verdeeldheden zijn noodig. Aanvoer van levenskrachten en sappen komt voor een jonge plant uit vele bronnen. In de Middeleeuwen, tegen het einde, werd de sektevorming belangrijk. Maar opeens breekt de groote stroom, die zich voedt met al de kleine, uit. De sekten zijn dan vergeten; hun leven is opgegaan in het veelomvattende. Naarstig bereiden de sekten de menigvuldige levenslandjes. Het is dwaas de -ismen te verachten. Met al die plaatselijke inspanningen te zamen, zal eindelijk een Meester mogelijk worden, die de veelkantige daad volbrengt. Terwijl Cézanne de analyse der natuurlijke vormen begon, die vanzelf tot een herstel van de kracht-ter-orde zou voeren, kwam Vincent en ontstelde de wereld met zijn kracht-ter-onrust, die tot een her-ziening van vele schilderkunstige-conservatismen moest komen. Het Futurisme voltrok de laatste consequentie der impressionisten en bewees hiermede de onhoudbaarheid van de toepassing van het gestelde, dat onophoudelijk de dingen anders zijn. De zoogeheeten Fauves, onder wie de klaploopers welig zijn als onkruid, zoeken met hun zin tot synthese telkens de verspreide veroveringen bij een te voegen. Het Cubisme, het moge een drilschool zijn, het gaf en geeft aan de schilders het noodige besef van de orde der kleuren in het vlak en de beteekenis der verdeeling van het vlak. De waarde van de contouren ziet ge herleven bij veel expressionisten, welke waarde bij Signac's divisionisme totaal verzwakt bleek. En zooals altijd, de sekte valt en is overleefd, zoodra ze haar deel heeft duidelijk gemaakt. Het expressionisme verdwijnt allang naar de achterste rangen. Het Dadaïsme houdt boete-preeken en zal aan het einde, gelijk Savonarola, den dood op den brandstapel vinden. Maar zeker is: dat een nieuwe hartstocht vaart door de schilderkunst. En bij haar ingang wil ik gedenken de door maatschappelijken graag vergeten woorden van Henri Beyle: Une passion est un nouveau but dans la vie, une nouvelle manière d'aller à la félicité, qui fait oublier toutes les autres, qui fait oublier l'habitude. | |
V. De proloog der groeiende schilderkunst.De Proloog der jonge schilderkunst is nieuw-romantisch. Ze is niet oud-romantisch, omdat ze niet archaïseert. Ze tracht geen oude gewaden op te fleuren. Ze is nieuw-romantisch in dezen zin, dat zij tracht te zijn de plastische beelding van dezen tijd, in zijn eigen kleed. Haar schilderkunstig uitdrukken wordt bewogen door de dramatische | |
[pagina 223]
| |
krachten van ons tegenwoordig leven. Onze rampzaligheden en onze schatten zijn haar bronnen. Ze noteert niet deze zeden en gewoonten. Ze is niet een kunst, zooals Taine poogde te omschrijven. Te zeer heeft ze het feit van het leven zelf, niet alleen het omringende, maar het innerlijke, lief. Ge moet eeren in haar de liefde voor het levensfeit. Ze vloekt het leven niet meer, maar droomt ook niet bedriegelijk de nooden weg. Ze verplaatst teleurgestelde verwachtingen niet naar een toekomstig hiernamaals. Maar ondanks de nooden, aanvaardt ze. Veel lieve schoonheid offert ze, uit vertrouwen op een groeiende schoonheid. Eer in haar het heroïsche. Daar is felheid en gestrengheid. Hevig is ze en tegelijk onzelfzuchtig. Geef u langdurig en telkens op nieuw aan de uitingen der schilders. Vindt het Wonder van het leven weder. De hartstochtelijke liefde voor dit leven vibreere in uw daden. En laat iets van die liefde vloeien onder deze woorden, opdat hun zwaarte lichter schijne. | |
VI. Maurice Asselin.Nu vooral zou der woorden zwaarte bederven kunnen, wat licht u tegen moet gaan. Nu vooral moeten de enkele eenvoudige dingen over Asselin verstaanbaar worden. Maurice Asselin is een schilder van de groeiende schilderkunst. Hij kan niet gerangschikt worden onder een van de vele groepen, zelfs niet onder les Fauves. Deze schilder bleek mij, uit wat ik zag te midden der talrijke jonge werken van velerlei richting, de diepste en kundigste schilder. Zonder aarzelen komt hem om de zielvolle kunde een eerste plaats toe. Zijne schilderwijze is een zuiver voorbeeld van het volstrekt toegewijde handwerk. Het vlakke schilderen, aan de oppervlakte van het linnen, dat bekende decoratieve ‘opleggen’ van verf, het komt bij dezen arbeider niet voor. De kleur - paars, groen, rood-rose, in: het profiel met de anemonen, bruin, groen, grijzen, in: het vesperbrood - van dichtbij bezien, is een en al doorwerkte geschakeerdheid. En dat is tegenwoordig eene zeldzaamheid. De verdeeling der massa's is van uiterst rythmische gevoeligheid. De orde der kleuren, hunne verhoudingen ten opzichte van elkander en hunne verhoudingen ten opzichte der licht-sterkte, is van een eenvoud en zuiverheid, die onmiddellijk geeft: het overzicht van het geheele werk. De contouren zijn nooit getrokken, maar de contouren ontstaan door de ontmoetingen der massa's; waar de schakeeringsverschillen der kleur zijn leven de contouren. Ge vindt dat volstrekt kundig schilderen weinig. Dikwijls is een vorm | |
[pagina 224]
| |
die niet duidelijk wilde ontstaan, met een min of meer dikke, getrokken contour tot duidelijkheid, maar niet tot schilderkunstige waarde gebracht. Om zuiver te zien en u niet te vergissen, moet ge u een even sterk voorbeeld in de herinnering oproepen. Ik denk in dit verband aan Floris Verster. Het werk staat op heel ander plan dan dat van Asselin. Maar aan beide zijden is die onmiskenbare schilder-kunde, die uitsluit, wat tegenwoordig gevaar is, een ophemelen van on-kundig schijn-werk. Bij Asselin zijn deze waarden niet te ontkennen, voor wie durft te zien. Ze vormen de zekerheid, dat deze werken zich in de tijden hebben bevestigd. In de kleuren-arme afbeelding van het schilderij: ‘profiel met de anemonen,’ die ge hierneven vindt, kunt ge de schoone en goede geslotenheid der contouren erkennen. Zie de armen en de handen; het haar; de fond en let op den stand der lichamen, in beide schilderijen. * * *
In dit tweede onderdeel over Asselin, bespreek ik de bijzondere hoedanigheid van de kracht, welke is af te leiden uit de hiervoren aangegeven essentieele waarden van kunde. Deze nadere bepaling van een plastisch zich mededeelende kracht is niet van literairen, maar van schilderkunstigen aard. Ze wordt afgeleid van waarden, die buiten het natuurlijk motief zich bevinden en buiten het z.g. ‘onderwerp’. Het is, na het constateeren van waarden van kunde, het wegen van die waarden. Ik vond dan of juister: in mij werden losgemaakt, toen ik de gemeenschap vond met het werk van Asselin, de Eenvoud en de Bewogen Rust. Vaste rust is slaap, uittocht van het leven. Bewogen Rust, rustige bewogenheid, dat is levens-macht. Dat is het zekere zeilen van de menschenziel, als een boot, op den adem der wereld. Dat wil zeggen: de juiste plaats gevonden hebben (het even-wicht) in het geheel der bewegende krachten; daar ontvangt ge dan klaarheid, zuiverheid en volheid van zijn. Daar is juiste overgave in dit werk. Juiste overgave is kundig zich bestedend leven. En zoo luidt de voorwaarde tot allen bloei. Dit nu eischt offerend inzicht. Groot en wijd lijkt de wereld; talrijk de vruchtbare plaatsen. Daar is een keuze in het werk van Asselin, die aan de overgave vooraf moet zijn gegaan. En in die keuze ligt de macht en de kracht, die de overgave zullen doen bloeien. Duizenden hebben de gave zich te geven, maar het geheim der enkelen is de Keuze, die, misschien, de gave van het offeren is te noemen. Het offer zonder keuze ligt in het blinde geven. | |
[pagina XLV]
| |
marie blanchard.
‘enfant au panier.’
marie blanchard.
‘maternité.’
maurice asselin.
profil aux anemones. | |
[pagina XLVI]
| |
albert marquet.
‘le concours.’ (foto bernheim jeune & cie.). | |
[pagina 225]
| |
Deze macht tot kiezende overgave kunt ge mede vinden aan dien eigenaardigen, bijzonderen toets des schilders, aan het bijzondere rythme van zijn vegen, waarin ik zie eene voortdurende teederheid, die de vastheid toch nergens verliest.
* * *
In dit derde en laatste onderdeel over Asselin, wil ik trachten aan te geven, wat de schilders van zijn soort te verstaan geven over den mensch. De mensch van het doorsnee portret der vorige eeuw zeide: Ik ben de droomer, zoo is mijn droomersziel en zoo zijn alle droomerszielen. Zie, ik ben die zieke-mensch, zoo is mijn zieke-ziel en dit is de bepaling van de ziekte. Van Lavater afGa naar voetnoot*) is de hartstochtelijke drang om den mensch steeds nauwkeuriger namen te geven onstuitbaar voortgegaan. De priester, de speler, de zwartgallige minnaar, de sanguinische minnaar, .... ze zijn in de psychologische scholen al zuiverder gerangschikt in rubrieken, al naarstiger ontleed tot doorzichtige gevallen. De mensch kwam uit het rythme van zijn dagelijksch bestaan naar voren, los uit de geledingen van het alomvattende leven, om de schrifturen aan te bieden van zijn belangrijke gezichten. En zoo werd het portret van dien mensch. Zijn omgeving moest hem illustreeren; dat werd het interieur-portret, waarbij al wat het leven gaf werd dienstbaar gemaakt aan het belangrijk geval van dien eenen mensch. Of wel hij zat getreden uit het bewegende leven en bood zijn facie ter rustige bepaling. Niet dat dit zonder diepte en schoonheid was. Documenten zijn neergelegd over den mensch. Maar ik zeg dit om aan te geven, dat in het hierneven afgebeelde schilderij van Asselin, dat hij noemt het ‘Vesperbrood,’ het 19de eeuwsche psychologische portret is verdwenen. Dit zeide de vorige mensch: ik leef mijn bepaalde leven. En dit zeggen de menschen, zooals (met anderen) deze schilder ze ziet: neen, dat is het wonder niet, maar het wonder is, dat elk wezen van uit het geheele leven leeft. Ik ben de dichter, maar ook het gedicht, de droomer, maar ook het gedroomde. Zie het onsterflijke wonen in mijne sterfelijkheid. Zie in mij zelf niet alleen de bijzonderheid van mijn koninklijk Ik, maar ik kom tot U als een moment uit het groote leven. Het licht in mijn oogen is brand van verre kometenvuren. Het geheim | |
[pagina 226]
| |
van mijn kijken is ook het geheim van het kijken der sterren en der bloemen. Het rythme van mijn leven is wereldrythme. De maat der seizoenen woont in de uren, die ademen, in en uit, op en neder, binnen de wanden van mijn stil vertrek. Ik heb de geuren der aarde. En de rust der velden bepaalt de zekerheid van mijn gebaar. De gang van de wereld leeft in mijn gang door dit leven. De vervuldheid van alle leven staat in de schoonheid van deze eenvoudige plechtige levens van menschen, die hunnen naam verloren hebben.
* * *
Bedaar, onrust van mijn levenlievend hart. Daar is luister uit de verten gekomen. Licht is gekomen van oogen, die branden van de verre vuren der onzichtbare kometen. Daar is vorm gekomen van vingers, die de vormen voelen van al wat achter het geborene komt. Klank is gekomen van ooren, die hooren den harteklop van levens die zijn zullen. Wees stil nu en rustig, ongeduld van onrustigen. De oude schrifturen der belangrijke menschengezichten zijn verdwenen. De nieuwe gezichten staan in de wereld gebeeld. Altijd nieuwe vrede van schoonheid koelt de heete lichamen; hoor de lavende regens. Het licht der groote ruimten komt wonen in de gezichten; zie de oogen, die overal uit het groote leven naar ons kijken, uit de verten van hun geheim. Hoor de stappen die nader komen, betreur niet die verklinken. | |
VII. Marie Blanchard.Deze Parijsche schilderes heeft deelgenomen aan de cubistische beweging. Maar de sterksten onder de cubisten blijken niet te verstarren in de motieven van PicassoGa naar voetnoot*). Ze blijken evenmin de wegen te begaan van die perioden der historie, waaruit zij nochtans krachten hebben geput voor de nu al meer dan tien jaren oude reformatie. Men kent hun waardeering, die geenszins ‘na-volging’ noch ‘terugkeer’ is, voor de Egyptische kunst, voor Ingres, Seurat, Il Greco. Daar zijn modernen tegenwoordig wier werk alle sporen draagt van Egypte. Maar zie nu deze beelden van Marie Blanchard (herdenk ook andere sterke Cubisten: Braque b.v.) en erken dat deze menschen bewijzen hoe conventie en traditie twee dingen zijn, gelijk dood en leven. Ge moet in dit oogenschijnlijk weinig cubistische werk evenwel de kwaliteiten van cubisme constateeren. | |
[pagina 227]
| |
De constructie is ongemeen sterk. Ge weet hoe het gezonde verzet begon tegen den kleur-woeker, die kleur-decadentie werd en allen vorm, allen contour ten slotte verziekte. Zichzelf vergetende kleuren-wellust voerde tot een uitputting der constructieve krachten. De kleur, vanzelf, is dus sober, puur en bedaard, bij Marie Blanchard. Het belang van haar werk is de rijkdom van het rythme. Zeer eigen en uiterst fijn afgewogen zijn de verhoudingen en de standen der vlakken. De binding der vlakbewegingen is in de arabesk der hek-krullen. Het geheel roert aan als een fijne, ijle muziek. Daar is een lichte gratie, zonder slapte. Marie Blanchard schijnt mij, in het weinige dat ik van haar zag, niet het eerste uit op de stilte-kracht der vlakken. Dat is Picasso vaak wel. Eerder lijkt zij de pracht te zoeken van een sterk facetten-spel. Het lijkt een ruimte, wijd en sereen, vol licht geklater van zomersche luchte stemmen. Ik zou dit wel willen noemen: het bloesemen der ruimte. Het is immers niet de strakheid, niet de stilte daarvan, maar het openbloeien en openvouwen, gelijk op-gevouwen blaadjes, die zich strekken; gelijk een vlinder, pas uit den cocon, en bezig zijn kreukeltjes ter strakke pracht te zetten.
Nu Marie Blanchard weer duidelijk herkenbare vormen, toch voor velen op wonderlijke wijze, haar werk heeft binnengevoerd, dunkt het mij hier het oogenblik iets te vermelden over de hardnekkige veldtocht, sinds de cubistische reformatie, gevoerd tegen het onderwerp in de schilderkunst. De strijd lijkt onvruchtbaar. Eensdeels ziet ge de woordvoerders eindigen in de grauwe bureau's, waar de respectabele jurisdictie over de wetten der schilderkunst wordt gemaakt. Zij, die daar chef spelen, weten precies met welke middelen de schilders al of niet hun Wonderwerk verrichten. Zij, in hun bedaarde grauwe jasjes, vonden de precieze verklaring van de genade der schoonheid. En in hun lijvige dossiers ligt de nauwkeurige kennis van het Geheim der Magiërs. Maar wat is waan-wijzer geluid, dan van die stemmen des grafs, welke verklaren de wetten der kunst, dat is van de magie des levens te weten. Wat is dooder misbaar dan een onderzoek naar het Wonder, dat immers het leven zelf en dat onmiskenbaar verdwenen is, wanneer een u verklaart zich niet meer te verwonderen over wonderen. Anderdeels ziet ge verschillen en strijd ontstaan, door een onklare terminologie en een verwarring van verscheiden begrippen. Soms leek het, dat de veldtocht aantastte, dat een schilderij (en trouwens ieder kunst-werk) | |
[pagina 228]
| |
het gevolg is van bepaalde (verklaarde of onverklaarde) emotioneele bewustzijnsinhouden. Liefst wilden zij, die ‘motief’ ‘voorstelling’ en ‘onderwerp’ graag dooreen gebruiken, de ‘voorstelling’ radicaal opruimen. Zij keeren zich dan met ijver tegen die averechtsche waardeering van een schilderij, welke steunt op allerhande on-picturale motieven. Maar ik heb nooit begrepen dat Van der Leck. bijv. een schilderij zonder, en Vincent, een schilderij met een voorstelling zou geven. De een, geloof ik, wil evengoed als de ander, ‘iets’ en niet ‘alles’ kenbaar maken. Een schilder, geloof ik, wil toch altijd ‘iets’ laten zien. Zijn werk is nooit iets willekeurigs, steeds iets bepaalds; het stelt niet ‘alles’ voor. En wat dat ‘iets’ nu zij, of het verbonden is aan natuurlijke vormen of geestelijke vormen, of het middellijk of onmiddellijk kerkenbaar stoel, mensch, beweging of alleen maar mooie kleur of gevoelige lijn is, een vanzelf beperkte voorstelling blijft aanwezig. Het Absolute en Universeele, het Al is niet voor-stel-baar. Wie zichtbaar maakt, beperkt. Zoolang een schilder dus een schilder blijft, kan ik den strijd over de ‘voorstelling’ niet recht volgen, terwijl over het al of niet naturalistisch-herkenbare der vormen deze oorlog onvruchtbare theorie over Magie verdient te heeten. Hoezeer ook vergeestelijkt (vermagerd in veel gevallen), blijft elk levend schilderij eene bepaalde, eigenaardige spanning kenbaar maken. En deze spanning, waaruit voortkwam de daad, zij lijkt mij nog altoos, ook naar de zijde van hare hoedanigheid, een belang. Hoedanig die spanning is, voert vanzelf tot de vragen: hoe een schilder zich verhoudt in en tegenover het leven, hoe zijn wereldkijk is. De veranderingen in de hoedanigheid dier spanningen (de motief-wisseling in de schilderkunst) hangen samen met veranderde levenshoudingen. En zoolang een schilderij ook nog gezien wordt als ééne van vele levensuitingen, zoolang dunkt mij zoo eene bespreking (zij het alleen verre van de Duitsche-muzikaal-wijsgeerige zwaarwichtigheid) niet onverschillig. Niet alleen het feit van een spanning-wekkende kracht in een werk, maar ook het soort dient gezien te worden. En dat is heel wat anders dan de picturale waarde van een schilderij willen putten uit de herkenbare naturalistische vormen. De angst voor die on-kundige waardeeringen voert, meen ik, velen te fanatisch naar de andere zijde.
* * *
Het nieuwe rythme in dit hierneven afgebeelde schilderij van Marie Blanchard, stamt van het oude oer-motief: het Moederschap. In vroegere moederbeelden droeg de verteedering vaak den weemoed, | |
[pagina XLVII]
| |
marie laurencin.
‘les trois graces.’ | |
[pagina XLVIII]
| |
henri matisse.
‘odalisque.’ (foto bernheim jeune & cie.).
pierre bonnard.
‘interieur.’ (foto bernheim jeune & cie.). | |
[pagina 229]
| |
die het huis opende voor de zachte figuur eener zoete, vage droefenis. Mantegna gaf eens het sublieme van een grootsche smart, op monumentale wijze. In kleine schilders, van de vorige eeuw, draagt de verteedering vaak henen naar het sentimenteele en het gevoelvolle burgerlijke, niet zonder innigheid (zelfs soms in Renoir). In Marie Blanchard verdreef de krachtige helderheid van een aard, gericht op het monumentale, al wat vervagend droef is. Rijk en sterk is het rythme. Zij bouwde en bouwend had zij de vondst, die het teeken bleek voor haar bewogen innerlijkheid. (De rythmische werking van het gordijn getuigt van ongemeen-constructieve-kunde). In dit bewogen, maar niet onrustig, pure, maar niet ijle, ontwikkelen van vlakken en vormen is een beweging voelbaar, die iets verrukts heeft. Daar leeft iets in van den bloei van hemel en aarde; daar beweegt een macht doorhenen, die niet vreemd is aan de oerkrachten van het leven, aan de heimlijkheid van geboorte en dood. De stand van het lichaam, het gebaar van de handen, de druk der vingertoppen, het neigen van het hoofd, het zoet-vervulde zwijgen van den mond, het stil-in-zichzelf-stralende-kijken van oogen. Iedere vorm spreekt van het levenswonder. | |
VIII. Marie Laurencin.De kleur is sober, niet zuiver, maar aandachtig geschakeerd in groenen, grijzen blauwen en bleek roze. Zekerheid van een kundig teekenen is onder haar vaagheid. Bescheidenheid van een zich rustig ontwikkelend talent onder hare nadrukkelijke bijzonderheid. Wat bij een ander onmiddellijk valsch, vies prentje zou worden, is bij deze jonge schilderes lichte gratie, in een wezenlijke gevoeligheid van contouren, gepaard aan een natuurlijke intuïtie voor zuivere verhoudingen. Het emotioneele leven in haar werk houdt het voorloopig nog buiten de ‘truc’, die een gevaar kan worden (de oogen, de dierensnuitjes).
* * *
Dit is de kracht der wegbereiders. Zij breken de poorten open. Zij verliezen veel eigen rust en schoonheid. Dat is hun offer. Hun rameien wekt duistere oogen en donkere gebaren. Maar een nieuwe morgen overwint het rumoer der overwinnaars, met zachte zekerheid. Door de nu open poorten, in de stad der stilte, treden de gezellen, die de schoonheid bereiden. Zij werken zelfstandig. Zij gelijken in het minst niet de groote baanbrekers | |
[pagina 230]
| |
Zij zijn als bloemen, langs den grooten weg. Als sterren, die in hun eentje, in een apart hemelhoekje, te schijnen staan. Maar zij groeien en werken in de door anderen geschapen stilte. Zij zijn de stille, vruchtbare wereldbloei. Zie Degouve; Karssen; van Daalhoff. Ge hoort niet het tumult der tijden in hen. Ga zitten, woon hier, zie hemel en aarde; de wereld hooren wij razen, heel in de verte. Wij kijken naar den brand, voor onze oogen, van vizioenaire beelden. Toch, herinner U, dat deze de vruchten zijn, geboden door een cultuur.
* * *
Ge vindt, bij Marie Laurencin, dien stillen bloei eener schilderkunst, welke rustig is, in de door reformatoren gegeven stilte. Deze is de droom van het nieuwe bewegen; het vaag gedicht. Gedenk Picasso, de wegbereider. Maar deze vrouw, zij roept de menschen uit de wereld, weg van de zwarte ziekte, om in haar tuin te luisteren naar het schoon verhaal. Marie Laurencin. Ze wordt het teeken van een verfijnde zinnenkunst. Daarin is die oogomfloerste, langzame, trage over-gave. Daarin is die zeer lui, maar diepproevend gedronken teug, van den drank die betoovert. Zoo is dat: de zachte nacht, waarin treedt, onhoorbaar, een albasten lichaam. Langzaam drupt een geurensap, uit onzichtbre kelken en deinend welft een fluitentoon en de uren hebben geen duur meer. De nacht houdt zijn adem in en dan is er een uitslaande brand van angst en een diepe Roep van de Stilte. - Dan, een luisteren naar een Val, die komen moest, den zwaren val van den nacht. | |
IX.In het vorige drietal poogde ik te wijzen op een groei die sneller gaat dan velen verwachten. Naar mijn inzicht noemde ik drie der krachtige Fransche jongeren. Asselin, van wiens rust en grondige kunde veel wordt verwacht. Marie Blanchard, wier talent en leven getuigt, dat de cubistische scholing van Picasso nog een andere uitweg heeft dan de steriele consequentie van Mondriaan en van der Leck. (Is consequentie in kunst niet altijd fout ten opzichte van het leven, dat geen einde maar voortduring wil? Was Futurisme niet evenzeer de steriele consequentie van Impressionisme?) Marie Laurencin, die, anders dan les Fauves (van Dongen c.s.), voordeel wist te doen met het rameien der veldheeren, en nu eigen gang | |
[pagina 231]
| |
gaat, ter rustig bloeiende schoonheid. Nu rest mij, om inderdaad van groei te getuigen, de korte vergelijking met het werk van de schilders van overgang, de schilders aan den ingang der reformatie. Juist daarom deze schilders, om te toonen dat de reformatie zelve een levende voortzetting. vindt. De voorstanders der jonge bewegingen blijven, naar het mij schijnt, te veel de revolutie zelve, anecdotisch of ingewikkeld theoretisch, beschouwen. De welwillende tegenstanders bezien te véel, op tragische wijze, het beweerde steriele uiteinde der cubistenGa naar voetnoot*). | |
X. Schilders van overgang.Henri Matisse. Ge vindt dezen meester, op de tentoonstellingen, als een bereider van het Impressionisme tot Expressionisme. Hij lijkt mij de stap tot de expressionistische-kleur, na Vincent. Er is meer orde in zijn werk. Maar ook een zoeken van rijkdom in een precieuze keuze van kleurengroepen. Zoo gaf hij, als een kleur-tapijt, twee meisjes voor een Moorsch scherm. Er is geen groote adem in zijn werk. Maar het is altijd kostbaar en van het kostbare draagt het de onrust, onrust van iedere kort-durende schittering Het is puntig en scherp van waarneming; soms lijkt het de caprice van een helder intellect. En toch, ondanks die kwaliteiten, het laat iets van honger achter. Vallotton. Ge kent hem als teekenaar, als illustrator van Jules Renard. Als schilder tracht hij nu te geven, wat voor hem, voor zijne generatie, niet meer is weggelegd. Hij lijkt cerebraal te beseffen, wat een klassiek (niet academisch) werk eigen is. Het pure, het strakke en de groote rust van een machtig eenvoudig evenwicht. Veel edel handwerk is besteed aan zijn stillevens. En er is een weldaad in de aandacht, waarmede dingen gezien en gegeven zijn. Maar koelte dreigt in de helderheid en nauwgezetheid in de aandacht. Zou dit het gemis zijn, dat het emotioneele-zien niet meer mogelijk is in hem, in zijne generatie, het zien, dat door liefde glorend, de dingen optilt tot klaarder werkelijkheid dan hun lichaamlijke-schijn vermag te geven? Zou het zijn, wat ook in oude menschen komt, de dood der emotie? Zijn stilleven is beter dan zijn naakt. Geen van beiden lijden aan kleinheid, altijd is er grootheid van visie en zuiverheid van kleur. Het naakt treft door de niet te ontkennen puurheid der kleuren, vooral in den fond. Albert Marquet. In schilders, als deze, vindt ge verbanden met wat nu verleden is, met literaire documenten van het eind der vorige eeuw. Marquet, hij was de trouwe genoot, veel jaren lang, van Charles Louis Philippe, op de tochten door ziek-Parijs. Er is werk van Marquet, dat, | |
[pagina 232]
| |
gelijk Bubu-de-Montparnasse, een akte mag heeten over de vrouwen der groote steden, die het Moederschap verspeelden, maar in de stilte van een uitgewaakten nacht het Kind eeren en verlangend liefhebben. Jules Flandrin. Het gelukkigste werk van de impressionisten komt voor van de landschap-schilders. Dikwijls wisten zij zich te beperken en zich beperken is wijs. De mogelijkheden, die het impressionisme biedt, worden dan niet overschreden. Het te kort aan leven, dikwijls een nood in wat zij als portret wilden doen gelden, scheen vaak te zoeken in het te kort aan beperking, dat mogelijkheden overschatte. De landschap-schilder bleek dikwijls een gezond man, met een gezonde kunde. En wanneer dan die innerlijke gezondheid zich rythmisch-schoon bewoog en uitsprak, met iets van dichterlijke verfijning, dan kreeg de wereld die landschapdoeken, welke zoo zeldzaam-schoon een adem gelijken van kleur, een wondere kleurendamp. Ik geloof dat de schilder Flandrin is de oer-gezonde man van het landschap, die dichterlijk in kleur wordt. Er is structuur in zijn doeken; orde-zin. Geen groote droomen kwellen hem; hij is gelukkig met zijn kleineren droom. Meer dan hij zich weet te kunnen, waagt hij niet. En dat al geeft een rust en een zekere volheid van zijn, die bij veel impressionisten zoek is. Pierre Bonnard. Veel meer dan Flandrin, is Bonnard een laatste impressionist te noemen. Hij is toe aan de sensatie in de kleur. Als hij het open venster schildert, dan is er een vervloeiing van buiten en binnen, een zwoele sfeer, waarin het zekere onzeker wordt, waarin blijvend is alleen een parfum van kleuren, waarin de enkele lijnen van een venster-omtrek een uiterste van gevoeligheid, dat is de kleinste hoeveelheid bepalende kracht, vertegenwoordigen. Maar altijd vindt ge, wat terughoudt van te ijle vlucht, de lach van een onverwacht grappig hoofd, ergens uit een hoekje. Kracht is in Bonnard. Hij doet sterke dingen in een domein der schilderkunst, vol hevige gevaren. Emile-Otton Friesz. In dezen schilder is de onrust duidelijker dan in Matisse. Friesz tracht ruimten te ontvouwen, die heenwijzen naar cubistische wetten. Zie zijn interieur en vergelijk het met binnenkamers van impressionistische schilders. Het moet, vóór de cubistische reformatie, ook aan Friesz reeds zichtbaar zijn geweest, dat een kracht naar het monumentale, de heerschende orde bezig was om te zetten. Friesz bewijst weder dat overal iets van het nieuwe leven wakker wordt. Eenheid van leven is in de verscheidenheid van het pogen. | |
XI. Aan de minnaars der schilderkunst.De schilders volgen in hun werken, dat is een tocht in de wereld der beelden. En volgen de schilders van dezen tijd, dat is zien hoe een nieuwe | |
[pagina XLIX]
| |
albert marquet.
‘port.’ (foto bernheim jeune & cie.).
albert marquet.
‘ville blanche.’ (foto bernheim jeune & cie.). | |
[pagina L]
| |
j. flandrin.
‘notre dame au soleil couchant.’
jules flandrin.
‘le chaud soleil.’ | |
[pagina 233]
| |
liefde de handen beweegt. Want daar groeit in de kunst der schilders eene nieuwe liefde. De schilder, dat is de mensch vervuld van het levenswonder. Schilder zijn, dat is in kleuren zichtbaar maken het onzichtbare wonder. Diep in de oogen van het leven ziet ge, als ge voor schilderkunst komt. Ge ziet de oogen licht en levendig; vurig en begeerig; vaag en onbestemd; vast en diep peilend. Al wat van het oog komt, al wat oogen geven kunnen en nemen, dat vindt ge in schilderkunst. Daarom, als ge een mensch zijt die van de aarde durft te houden, als een diepe liefde voor dit leven uwe doeningen dragen, vooral als uw oogen geschenken ontvangen, dan zullen de schilders en hun werken u lief zijn. Dan zult ge weten wat het is, al die pogingen van nu te zamen, al die verscheidenheden, die winsten, nu hier dan daar, die schijnbare stilstanden en plotse versnellingen, mede te beleven. En dan ook weet ge wat een huis is, waarin geheimen verborgen zijn, achter de gloeiende vloeiende kleuren van een schilderij, dat als een Geheim met boeiende oogen en vreemde rustige afwachting, in zich gekeerd den tijd niet weet. Gemeenzaam ook is u dat aarzelend toetreden door de stilte, waarin alleen de oogen zijn die wachten. En ge weet niet wat ze u geven of nemen zullen. Of ze zacht uw leven zullen ontvangen, als een lieve vrouw; of ze hard u weg zullen rukken, met dwang, naar gebieden die ge vreest. Maar ge blijft staan - in ieder geval - de daad in kleuren zal u langzaam binden en overreden met telkens nieuwe schoone glansen. En eindelijk dan gaat ge mee, ge geeft u, iets onzegbaars neemt u. In deze communie bouwt ge voort aan de wezenlijke schoonheid van uw eigen zijn. De landschappen, die ge zocht uit de droomgezichten, al de gestalten, die ge zocht in het leven, verrijzen. Ge ontvangt en ge wordt nu pas inderdaad, wie ge zijt, in het diepst van uw zelf. Voor hen, wier levensliefde gaat door al wat oogen geven en nemen kunnen, voor hen zijn deze bladen, bevrucht door de macht der schilders. |
|