Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 413] [p. 413] Belijdenissen, door C. Tielrooy-de Gruyter. I. Ik wil geen christen zijn, afzwerend het schoone lijf; ik wil geen heiden zijn, Omringd van godengekijf, Wel wil ik beiden zijn. Wel wil ik Christen zijn, Wetend den éénen God, Wel wil ik heiden zijn, Grijpend het aardsch genot, Wel wil ik beiden zijn. Ik wil geen Christen zijn, Smadend den roes der liefde, Ik wil geen heiden zijn, Verzakend de broederliefde, Wel wil ik beiden zijn. Wel wil ik Christen zijn Offrend mijn bestaan aan God, Wel wil ik heiden zijn, Kussend mijn aardsche lot, Wel wil ik beiden zijn. [pagina 414] [p. 414] II. Zij zeggen dat ik schuldig ben, En dat ik ongeduldig ben Te zijn bij God in 't paradijs. Zij zeggen dat er is een kloof, En dat ik bouwen moet de boog, Die gaat naar God in 't paradijs. Zij zeggen dat ik hoor een stem, Waardoor 'k mijn aardsche lusten rem, Een stem van God uit 't paradijs. Zij zeggen dat 't lijf verwerplijk is, En dat de ziel onsterflijk is, Als God, die is, in 't paradijs. Maar mij heeft God aldus gemaakt: Het soeple lijf heb 'k niet gelaakt; Ook dat schonk God uit 't paradijs. Ik vier de orgiën van mijn zinnen Lijk de orgiën van mijn ziel hier binnen, Ik vier den God van 't paradijs. Mijn voet, naast der bacchanten staf, Zwaait elken weg der vreugde af, De vreugd van God uit 't paradijs. Zoo kan ik dan de kloof niet voelen, Ik span de boog naar hooger doelen, De boog naar God in 't Paradijs. Vorige Volgende