Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33
(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
De eerste steendrukker in Holland,
| |
[pagina 304]
| |
jaren in München beoefend werd, waar hij in het gevolg van zijn broeder Napoleon in 1805 de Feiertag Schule van professor Mitterer bezoekend, een prentje teekende.Ga naar voetnoot*) Door het Fransche opschrift lag de conclusie voor de hand dat Petit zijn octrooy niet kreeg, van 's mans voortgaan met lithografeeren was niets te vinden en eerst in ± 1816-17 doken hier weer andere steenteekenaars op. Toch werd vermoed, dat reeds zeer kort na de uitvinding, de lithografie hier werd beoefend. (De heer Enschedé noemt zelfs een met lithografieën geïllustreerde Don-Quichot uitgaaf van 1802Ga naar voetnoot†), het lijkt mij echter zeer onwaarschijnlijk dat deze prentjes in Holland zijn gedrukt). Te Rotterdam verschenen bij L. Plattner verscheidene in steendruk uitgevoerde muziekstukken met het fransche stempel, waarvan tot nu toe niet met zekerheid kon worden vastgesteld, waar zij werden gedrukt. Eenig verband met de poging van Petit werd er in geen geval bij vermoed. Een onderzoek naar Simon Joseph Petit bracht aan het licht, dat hij in 1752 te Condé werd geboren; tusschen 1777-'88 moet hij reeds te Rotterdam gevestigd geweest zijn, hij liet daar toen in de R.K. kerk aan den Steiger verschillende kinderen doopen; in 1808 komt hij voor in een Rotterdamsch adresboekje als schilder wonend in de Wijnstraat 157b., in 1809 neemt hij patent als teekenmeester en in 1811 bovendien als taalmeester. Een zoon van Petit werd dokter, waaruit te veronderstellen is, dat hij in tamelijk goeden doen was, doch uit niets blijkt dat deze brave teekenmeester, die zeker geen groot, zelfs geen middelmatig talent was, aan den weg timmerde. Waarom zou hij met het aanvragen van een octrooy op een uitvinding, die niet van hem was, er zijn reputatie aan wagen, en hoe zou hij de steendrukkerij, waarvan hij, te oordeelen naar zijn teekening, maar weinig afwist, productief moeten maken? Overal waar de lithografie werd ingevoerd, is zij het eerst met eenig resultaat gebezigd voor notendruk. Na de ontwikkeling van het clavecimbel tot de platte piano-forte, en door den bloei der toonkunst in Duitschland en in Oostenrijk ontstond er een groote vermeerdering van het aantal muziekbeoefenaars, zoowel dilettanten als beroepsmuzi- | |
[pagina LXVII]
| |
lithografie van j.n. strixner uit albrecht dürer's gebetbuch kaiser maximilians (1807). 's rijks prentenkabinet, amsterdam.
lithografie van s. petit. rijks archief, 's gravenhage.
lithografie s. petit. rijks archief, 's gravenhage.
alois senefelder, uitvinder der steendrukkunst, naar een lithografie van f. hanfstängl.
| |
[pagina LXVIII]
| |
lithografie van s. petit (1809). 's rijks prentenkabinet, amsterdam.
lithografie van s. petit. rijks archief, 's gravenhage
lithografie van miss waring (1803).
| |
[pagina 305]
| |
kanten.Ga naar voetnoot*) Er was veel vraag naar gedrukte muziek, doch daar notendruk van metalen platen tamelijk kostbaar was, werd verlangend uitgezien naar een middel om muziek goedkooper in den handel te kunnen brengen. Wel waren er geen hollandsche componisten van beteekenis, doch voor een ondernemend muziekuitgever of handelaar, zooals er in Rotterdam, Amsterdam en den Haag waren, zal de kwestie van goedkoope muziekdruk zeker van belang geweest zijn. Te Rotterdam was in die dagen Ludwig Plattner de voornaamste man op dit gebied. In 1768 bij Würzburg in Beieren geboren, zal hij waarschijnlijk wel een en ander vernomen hebben van de uitvinding van zijn landgenoot Senefelder. In 1802 huwde hij te Rotterdam een hollandsche vrouw en omstreeks dien tijd moet hij zich daar gevestigd hebben als muziekonderwijzer. Toen in 1805 de patentbelasting werd ingevoerd, nam Plattner patent als muziekmeester en handelaar in muziekinstrumenten en waarschijnlijk is het omstreeks dien tijd, dat hij begonnen is met het verkoopen en uitgeven van muziekstukken; hierdoor en als handelaar in muziekinstrumenten moet hij relaties in Duitschland gehad hebben. Alois Senefelder zat toen nog midden in zijn geworstel om zijn uitvinding productief te maken en ondervond daarbij allerlei tegenwerking en geknoei, niet het minst van gelukzoekers, die toevallig terloops iets van zijn proeven gezien hadden en met hun halve kennis van den steendruk, dan meenden er voordeel uit te kunnen halen. Zekere Franz Anton Niedermayr heeft zich hieraan wel het ergst schuldig gemaakt. Deze Niedermayr was in 1797-'98 kapucijner monnik of student in het klooster te Aschbach; in 1799 kwam hij naar München en leerde daar, terwijl Senefelder met den muziekuitgever André te Offenbach het grootsche plan opzette om de steendrukkunst tegelijk in Duitschland, Frankrijk, Engeland en Oostenrijk te exploiteeren, in dienst van diens broeders, aan wie de zaak te München inmiddels was overgelaten, het steendrukken kennen. Vernemend dat professor Mitterer van plan was om het steendrukken aan de Feiertagschule te München in te voeren, verkocht hij het geheim der kunst aan Mitterer voor drie Louis d'or, zeker geen groot bedrag, maar toch nog te veel, daar spoedig bleek dat hij heel slecht op de hoogte was van het vak en Mitterer naar andere hulp moest uitzien voor zijn plannen; hij slaagde daarin later iets beter door Theobald en Georg Senefelder aan zijn inrichting te verbinden. Niedermayr moet zich daarna verder geoefend hebben, of er in geslaagd zijn meer van het geheim te weten te komen, althans den 20en Juni 1800 richtte hij zelf een steendrukkerij op in Straubing, zijn geboorteplaats. Spoedig echter werd hij er op attent gemaakt, dat hij door Senefelders privilege in Beieren, het vak daar niet mocht uitoefenen, hij verplaatste | |
[pagina 306]
| |
toen zijn drukkerij naar de vrije stad Regensburg. Evenals in Straubing gaf Niedermayr zich hier uit voor den uitvinder der steendrukkunst en door zijn brutaal optreden slaagde hij er maar al te wel in hiervoor door te gaan. Met een componist Petschatschek, wiens muziek hij drukte en den uitgever Sauer te Weenen trachtte hij zelfs in concurrentie met Senefelder, die daardoor groote moeilijkheden ondervond, het privilege voor Weenen te verkrijgen. Van verschillende kanten kreeg hij het verzoek om het geheim der kunst te verkoopen en steendrukkerijen in te richten. Zoo werd hem in 1802 door tusschenkomst van zekeren professor Heinrich voorgesteld om zich in Gotha als steendrukker te vestigen, hij werd daarbij aangemaand om vooral haast te maken, omdat zekere André in Offenbach en nog andere drukkers van elders ook nieuwe methodes om van steen te drukken hadden uitgevonden.Ga naar voetnoot*) Onder een in Regensburg door Niedermayr gedrukt muziekstuk werd in 1803 de volgende aanteekening geschreven: ‘Dieser Niedermayr, ein gebohrner Straubinger, erfand diese Steinabdruckungskunst und reiste dieses Jahr nach Paris, wo ihm Compositeur Pleyel viel gegen Entdeckung des Geheimnisses versprach.’Ga naar voetnoot†) Inderdaad richtte in 1803 Pleijel het verzoek tot Niedermayr om voor hem te Parijs een steendrukkerij in te richten en reisde onze vriend na eenig heen en weer geschrijf daarheen (Pleijel schrijft o.a. dat hem door een arbeider uit André's drukkerij een veel goedkooper aanbod was gedaan, doch dat hij zich liever rechtstreeks met den uitvinder in verbinding stelt.Ga naar voetnoot§); hij verbleef er in 1803-'04 13 maanden, de drukkerij kon echter nooit gebruikt worden, omdat André toen reeds het privilége voor Parijs had verkregen. Zelfs ver over de grenzen van zijn vaderland had Niedermayr dus een zekere reputatie als uitvinder van de steendrukkunst, het behoeft dus volstrekt geen verwondering te wekken dat ook te Rotterdam zijn hulp werd ingeroepen. In het voortreffelijke boekje ‘Die Einführung der Lithographie in Frankreich’ van Dr. Walter Gräff wordt terloops meegedeeld, dat reeds in 1809 voor den muziekhandelaar L. Plattner te Rotterdam door Niedermayr een steendrukkerij werd ingericht. Dr. Gräff ontleende dit aan een brief van Niedermayr's zoon in 1849 namens zijn vader aan Ferchl geschreven. Een uittreksel uit dien wel zeer fantastischen brief, die in het bezit is van den heer H. Aufseesser te Berlijn, was de heer Gräff zoo vriendelijk mij te verschaffen; het luidt als volgt: ‘Kein Zufall, ich glaube ein Fügung | |
[pagina 307]
| |
von oben war es, dass Herr Oberdür, Saitenfabrikant, damals hier, bei einer Sendung Saiten nach Holland ein Abdruckchen mit dem Papier einwiegelte (einwickelte), worauf ein Abdruck lithographischer Noten-Arbeit von meinem Vater war. Herr Plattner, Instrumenten- und Musikaliën-Händler dort selbst, erfasste den Gedanken, dass diese Kunst auch für ihn von grosser Wichtigkeit sein könnte und berief meinen Vater 1809 nach Rotterdam, wohin er auch Steine und Presse senden liess, da in selbem Lande noch keine Spur von Lithographie zu entdecken war. - Der Wahrheit gemäss schreibe ich Ihnen, dass auch die dortigen Versuche gelungen waren, welche sich jedoch meistens auf Musikaliën erstreckten, nebst mehreren mathematischen Figuren welche Sr. Majestät der König eigenhändig in Haag auf Stein zeichnete, und in Rotterdam bei Herrn Plattner abgedruckt wurden.’ Een onderzoek op het Rijksarchief te 's-Gravenhage bracht aan het licht dat werkelijk door Lodewijk Plattner den 21en Mei 1809 een request werd gericht aan den koning, om octrooy te verkrijgen op het uitoefenen der steendrukkerij. Dat Plattner juist in 1809 de tijd gekomen achtte om dit request in te dienen, vindt waarschijnlijk zijn oorzaak in het feit dat koning Lodewijk Napoleon den 26en Januari van dat jaar een wet had doen afkondigen, waarbij hij beloofde nieuwe uitvindingen, ontdekkingen en verbeteringen te beschermen en in de hand te werken door het verleenen van octrooyen. In het request doet Plattner dan ook zijn best, al zegt hij het niet met ronde woorden, om voor uitvinder door te gaan. De regeering schijnt ook dien indruk te hebben gehad; ter toelichting van den koning vermoedelijk, is buiten op het stuk geschreven: ‘L. Plattner, maitre de musique à Rotterdam ayant invité d'imprimer la musique et des tableaux de gravure par des plaques de pierre, prie V.M. de lui accorder l'octroi de son invention pour un espace de tems que V.M. jugera convenable.’ Het merkwaardige stuk werd namens Plattner geschreven door Carl. Frederik Raab, gepatenteerd solliciteur te Amsterdam, naar de vele taalfouten in het stuk te oordeelen een landgenoot van den requestrant, en was vergezeld van eenige proeven van de nieuwe drukmethode. Hier volgen eenige aanhalingen er uit. Na zijn verschuldigden eerbied betuigd te hebben, geeft Lodewijk Plattner muziekmeester te Rotterdam te kennen ‘dat hij Vertooner, aangemoedigd door de goedkeuring die ieder kenner aan een nieuwe uitvinding gaf, die in haren bloei zijn Vaderland eer en voordeel stond aan te brengen, het waagde deze nuttige uitvinding na te sporen en zich met dezelve bekend te maken. Na eene opoffering van aanzienlijke kosten, na een rustelooze aanstrenging en onvermoeiden ijver, heeft het denzelven mogen gelukken deze door hem ondernomen taak tot eene volmaaktheid | |
[pagina 308]
| |
te brengen, dat hij zonder de minste vrees de strengste beoordeeling onder de oogen durft komen. Dat hij Vertooner als Muziekverkoper door den veelvuldigen Handel, die hij in dit vak maakt, de beste gelegenheid gehad heeft om feilen die in de afdrukken van Tinne platen insluipen te ondervinden en niets onderzogt gelaten om, ware het mogelijk, zulks in zijne eigene muziekdrukkerij voor te komen, dog daar de fouten door de zachtheid van 't Tin ontstaan, zo konde hem all zijnen aangewenden vlijt weinig baten; moest dus om zijn voornemen te bereiken op eene hardere en minder of in t geheel niet afnemende Substantie dan Tin bedagt zijn, hetgeen hem Vertoonder na zijn inzien en na veele onderzoekingen eindelijk gelukt is te mogen vinden in de uitvinding van steene drukplaten.’ Eenige voordeelen van het drukken van steenen platen worden nu opgesomd, waarna de requestrant vervolgt: ‘Door dit enkele voordeel is hij vertooner reeds als uitgever in staat gesteld geworden aan elk Buitenlander goede standhoudende afdrukken te leveren, die voor de gewone afdrukken van Tin de preferentie hebben moeten, zooals hij tot nu toe met leedwezen de treurige ondervinding heeft gehad van te zien, dat alleen door dezen zo fraaie druk aan de Buitenlandsche muziek boven de Vaderlandsche de voorkeur gegeven werd, kleine proeven van de vorderingen die hij in dezen gemaakt heeft, bewijzen voldoende dat het nu maar op een verdere oefening berust om den hoogsten graad van volkomenheid in dezen te bereiken.’ Op deze niet zeer duidelijke uiteenzetting volgt een tirade over het dure en zoo moeilijk te verkrijgen goede engelsche tin, waarna wordt voortgegaan: ‘De door den Buitenlander zoo zeer beminde en geachte Vaderlandsche kunstenaar en auteur, word door deze Uitvinding aangemoedigd de voortbrengselen van zijnen Geest den Inlandschen uitgever aan te bieden om dezelve in even zoo schoon kleed als de Buitenlandsche te doen in het licht verschijnen. Langs dezen weg behoeven wij den vreemdeling ons geld niet te zenden voor Vaderlandsche aan hem verkochte Geestproducten, maar bieden hem dezelve nu uit onzen eigen Boezem aan.’ Tot dusver schijnt Plattner slechts muziekdruk op het oog gehad te hebben, nu echter vervolgt hij: ‘De menschelijken Geest niet uitgeput kunnende worden om na te vorschen en zich vrij naar alle kanten heen te wenden, zoo is het hem Vertooner ook gelukt op eene zeer voordeelige manier Teekeningen te vervaardigen, die een liefhebber met door hem daartoe gemaakt Crayon op eene steene plaat kan in gereedheid brengen, waarmee men alsdan in het oneindige afdrukken maken kan, zonder dat de plaat eerst weder opnieuw behoeft aangescherpt te worden, op zoodanige wijze worden teekeningen van de beste Meesters zonder veele kosten en tot billijke prijzen voor de leergierige jeugd aan het publiek en den Vreem- | |
[pagina 309]
| |
deling aangeboden.’ En tot slot: ‘Daar Zijne Majesteit beloofd heeft door openlijke bekendmaking met bijbelofte van Privilegie de ijver zijner beminden onderdanen aan te sporen, zoo waagde hij Suppliant het om dien ten gevolge om Octroy ten dezen aan te houden. Redenen waaromme hij Suppliant zich is keerende tot Uwe Majesteit, eerbiedig verzoekende dat het Uwe Majesteit behage om na gedaan onderzoek nopens de verdiensten zijner Uitvinding, hem met zoodanig uitsluitend Privilegie voor zoo langen Tijd te begunstigen als Uwe Majesteit billijk zal oordeelen om hem van de vruchten van zijnen Vlijt te verzekeren en van zijne aangevangenen moeite een geëvenredigd voordeel te verzekeren.’ Hoeveel proeven bij het request zijn ingezonden blijkt nergens uit, op het Rijksarchief zijn er nu nog vier, doch merkwaardigerwijs is daarbij geen enkele muziekdruk. Het zijn 1o een blad met cirkels en kwadraten, in meer of minder dikke- en stippellijnen, met de pen geteekend; 2o een blad in vieren gedeeld, met penteekeningen van beestjes, bloemen en lijnfiguren; 3o een portret van Erasmus in krijtteekeningGa naar voetnoot*) op slecht gegreinden steen en 4o een boomstudie, die in alles merkwaardig veel overeenkomst heeft met de prent van Petit in 's Rijks Prentenkabinet, waarop het papiertje is geplakt, dat tot nu toe den maker van die prent als bedrieger kenmerkte. De litho van het prentenkabinet moet dus op een of andere manier van het request zijn afgedwaaldGa naar voetnoot†), want dat alle vijf de bladen van denzelfden maker stammen valt niet te betwijfelen. De half ontbladerde boom vertoont op beide litho's hetzelfde conventioneele karakter, de compositie is nagenoeg dezelfde, op beide komt de stompe toren voor, beide steenen hebben denzelfden zandachtigen grein. Ook het Erasmusportret vertoont dien grein en is gedrukt op hetzelfde papier als den boom van het Prentenkabinet, evenmin als den boom van het archief is het gesigneerd, op een der andere bladen echter, het in vieren gedeelde, staat een penteekening, liggende schapen voorstellend, die links onderaan S.P. is geteekend. Wat er de reden van kan zijn dat Plattner alleen de karakterlooze teekeningen van Petit bij zijn request voegde en geen notendruk, is niet duidelijk. Was het alleen zijn doel om verschillende technieken van het procédé te démonstreeren, dan kon hij dat met zijn inzending bereikt achten. Plattner's verzoekschrift werd in handen gesteld van de eerste sectie uit den staatsraad ‘ten fine van rapport’. Dit rapport werd uitgebracht op den 13en December 1809 door den minister van Eeredienst en Binnen- | |
[pagina 310]
| |
landsche zaken van der Capellen, die inmiddels den heer Twent als zoodanig was opgevolgd. De minister heeft zijn licht opgestoken bij den adviseur in zaken van Wis-, Natuur-, Schei- en Werktuigkunde en bij den directeur generaal der Wetenschappen, hij acht zich daardoor in staat gunstig te adviseeren. Hij beschrijft in het kort waar het bij steendruk op aankomt ‘het teekenen of schrijven met zekere compositie op een daartoe geprepareerden steen, daarover een drukinkt strijken die wel op die compositie maar niet op den steen trekt, en voorts daarmede afdrukken maken die veel naar zwart krijt of potlood gelijken; en waarvan ik de Eer heb eenige proeven hierbij te voegen,’ en zegt verder: ‘Deze uitvinding Sire, komt mij voor van veel belang te zijn.’ Hij noemt dan eenige voordeelen boven het drukken van tin, vooral den goedkooperen prijs en somt eenige bedrijven op waarin steendruk te pas zou kunnen komen, o.a. behangselfabrieken. Dan vervolgt de minister: ‘De uitvinding intusschen Sire, is niet nieuw, noch door Plattner gedaan, ofschoon het mogelijk zij, dat er in de compositie of in de behandeling eenig verschil met de elders bestaande plaats hebbe. Men heeft zich in Duitschland vanwaar zij oorspronkelijk is, sedert eenigen tijd op dezelve toegelegd en de verschillende wijze dezer LithographieGa naar voetnoot*) zijn in druk uitgegeven. Doch voor zooverre men heeft kunnen ontdekken, is Plattner de eenige man binnen dit Koningrijk die zich daarmede dadelijk ophoudt, en hij verkoopt reeds sedert eenigen tijd muziek op die wijze door hem vervaardigd. Ofschoon Plattner dus geen aanspraak kan maken op Octrooy als eersten uitvinder, schijnt mij deze zaak gunstig genoeg om aan Uwe Majesteit het bewilligen in deszelfs verzoek voor te dragen, onder twee na te melden bepalingen, door welker eene het te lang genot van een uitsluitend regt tot een thans niet zeer moeilijk aan te leeren bedrijf en door de andere de mogelijke schade van gevestigde muziekgraveerders en drukkers wordt tegengegaan.’ De minister stelt nu voor om Plattner voor de vijf eerstkomende jaren het octrooy te verleenen ‘Als overbrenger der steendrukkunst, in Duitschland onder den naam van Lithographie bekend, onder de navolgende voorwaarden: dat hij de muziek die op deze wijze gedrukt en door hem in den handel wordt gebracht, minstens een vierde gedeelte lager in prijs zal verkoopen dan de gegraveerde muziek. Dat hij vóór het octrooy aan hem wordt uitgereikt een omstandige en duidelijke beschrijving zal geven van alles wat tot zijn kunst en de wijze van behandeling behoort, o.a. soort en prijzen van de steenen platen, waar te bekomen, wijze van toebereiding, ingrediënten en wijze van toebereiding daarvan, voor het teekenen en drukken, werktuigen enz., kortom het geheele bedrijf der | |
[pagina 311]
| |
steendrukkunst, zullende hij bij deze zijne beschrijving voor zooveel nodig, de behoorlijke teekeningen of modellen der werktuigen moeten voegen. Dit alles zal verzegeld en door een bevoegd ambtenaar onderzocht, bij het ministerie bewaard blijven, gedurende duur van het octrooy.’ Ook zal in de Koninklijke Courant viermalen een oproeping geplaatst worden om ‘op te roepen alle diegenen welke genoegzaam zouden kunnen aantoonen op de dagteekening dezer oproeping dadelijk binnen dit koninkrijk uitgeoefend te hebben en alsnog uit te oefenen de kunst van met steenen platen in plaats van met houten, koperen, tinnen of van eenige andere stoffen vervaardigde platen te drukken en daarvan hun bestaan maken, ten einde zich uiterlijk binnen den tijd van 30 dagen na de dagteekening dezer oproeping aan te melden en hunne belangen te doen gelden tegen het octrooy daarop gevraagd wordende.’ Eerst daarna stelt de minister voor aan Plattner zijn octrooy te verleenen. Bij het rapport, dat door den minister van der Capellen is onderteekend, bevindt zich een concept octrooy, waarin alle bovengenoemde voorwaarden duidelijk zijn omschreven; van de proeven echter die de minister zegt er bij te voegen, ten bewijze dat de uitvinding niet nieuw is, is er geen enkele te vinden. Welke lithografieën dit geweest zijn zal dus wel altijd in het duister blijven. Dat het Hollandsche prenten waren is niet waarschijnlijk, Fransche en Engelsche litho's van vóór 1810 zijn zeer zeldzaam, maar de minister spreekt over de kunst die in Duitschland sedert eenigen tijd bekend was en drukken die aan de Feiertag Schule van professor Mitterer te München gemaakt werden, en ook van Senefelder's medewerkers, moeten in dien tijd in Holland reeds zijn ingevoerd; immers in 1813 werden door een Hollander uit Breda, door Bouchot Doorten genoemd, waarmee, naar de heer Enschedé op zeer aannemelijke gronden veronderstelt, van Dooren wordt bedoeldGa naar voetnoot*), aan de Bibliothèque Nationale te Parijs een aantal Duitsche lithografieën verkocht, die voor een groot gedeelte van professor Mitterers school afkomstig waren. Zou van Dooren alvorens met zijn prenten naar Parijs te gaan, niet eerst getracht hebben ze hier aan den man te brengen, althans ze aan invloedrijke menschen getoond hebben? In elk geval is het feit dat van Dooren een 54tal Duitsche litho's bezat, een bewijs dat die toen al tamelijk verspreid waren, wat met de steendrukken uit andere landen (Frankrijk en Engeland) niet het geval was. Het is dus zeer goed mogelijk, dat de bewijsstukken van minister van der Capellen uit Duitschland afkomstig waren. Het rapport van den minister en het concept octrooy werden door den staatsraad met begeleidend schrijven van 19 December 1809 aan den koning teruggezonden. De staatsraad wil het voorstel van den minister | |
[pagina 312]
| |
tot het verleenen van octrooy goedkeuren ‘schoon toch volgens het rapport des ministers deze uitvinding niet nieuw, noch door den suppliant gedaan zij, schijnt deze echter de eenige man binnen dit koningrijk te zijn, die zich daarmede dadelijk ophoudt; en het mag alzoo daarvoor gehouden worden, dat de wijze van vervaardiging en daarstelling van het benoodigde om dezelve werkstellig te maken, in de bijzonderheden binnen dit Rijk aan allen anderen nog onbekend is.’ Het koninklijk besluit waarbij aan Plattner onder de in het rapport voorgestelde voorwaarden het octrooy voor vijf jaren wordt verleend, als overbrenger der Steendrukkunst in Duitschland onder den naam van Lithographie bekend, is den 21en van grasmaand 1810 gedateerd. Uit niets blijkt dat de koning een buitengewoon belang heeft gesteld in de zaak, hij heeft het stuk gewoonweg ‘Lodewijk’ onderteekend. Plattner zal dus eerst zijn octrooy ontvangen als blijkt dat dertig dagen na de vier oproepingen in de Koninklijke Courant niemand zich als reeds gevestigd steendrukker heeft aangemeld. Deze oproepingen zijn echter waarschijnlijk nooit geplaatst. Een maand na het Koninklijk besluit vond Lodewijk het noodig om afstand te doen van de regeering en lijfde Napoleon ons land bij Frankrijk in. De Koninklijke Courant werd veranderd in Moniteur d'Amsterdam, later in Courier d'Amsterdam en waarschijnlijk vonden toen gewichtiger vraagstukken daarin behandeling. Toch schijnt Plattner van zijn privilege gebruik gemaakt te hebben. Op den 28en Mei 1809, dus kort nadat hij zijn request had ingediend, begon hij zijn uitgaven bij de Koninklijke Bibliotheek ter registratie in te zenden. Dat zijn steendrukkerij toen reeds sedert eenigen tijd werkte, was ook aan minister van der Capellen bekend en van de 22 muziekstukken die hij in 1809 ter registratie inzond, zullen zeker verscheidene in steendruk zijn uitgevoerd. In de muziekbibliotheek van den heer D.F. Scheurleer te 's-Gravenhage bevindt zich No. 330 van Plattner's fonds: ‘Air favori, Ich bin der Schneider Kakadu, par Mortellari’, dit werkje werd op 27 November 1809 geregistreerd, als druk kan het niet halen bij de plaatdrukken van dien tijd, het is ongelijk van kleur, vuil en slordig gecorrigeerd. Plattner's fondsnummer 355: ‘Die Zauberflöte. Grand opéra pour deux violons, par Mozart’, in dezelfde bibliotheek, is reeds veel beter van druk, dit werd den 7en Augustus 1810 geregistreerd en uit de mededeeling van den prijs op de eerste pagina blijkt, dat Plattner ook de voorwaarden van het octrooy wel ter harte nam. Terwijl voor Kakadu f 15 gevraagd werd, kostte de Zauberflöte slechts f 5. Plattner ging evenwel voort met ook gegraveerde muziek uit te geven; de steendruk is dus zeker niet buitengewoon winstgevend voor hem geweest en toen na afloop van zijn privilege | |
[pagina LXIX]
| |
lithografie van lodewijk napoleon (1805), naar het exemplaar in de ‘graphische sammlung’ te münchen.
| |
[pagina LXX]
| |
lithografie van duval de mercourt (1816). 's rijks prentenkabinet, amsterdam.
| |
[pagina 313]
| |
in 1816 meerdere steendrukkers in ons land kwamen opdagen, die waarschijnlijk beter toegerust waren dan hij, verschenen zijn uitgaven weer meer en meer in plaatdruk, tot hij ten slotte de lithografie geheel liet rusten. Zoolang niet door nader onderzoek het tegendeel is gebleken, kan wel worden aangenomen dat Plattner, door zijn octrooy, gedurende vijf jaren andere steendrukkers belet heeft zich hier te lande te vestigen. Eerst na het verstrijken van die vijf jaren, in 1816 opende te 's-Gravenhage Duval de Mercourt, die er zich op beroemde de eerste te zijn in Holland, zijn steendrukkerij en in hetzelfde jaar associeerde zekere Beijer zich met Abraham Vinkeles, een zoon van den bekenden graveur Reinier Vinkeles en richtte met hem te Amsterdam een steendrukkerij op. Of Plattner, na zijn niet zeer gelukkige proeven met de teekeningen van Petit, zich later nog op het gebied der prentkunst gewaagd heeft, is nog niet bekend. Behalve muziek, zal hij ongetwijfeld handelsdrukwerk, rekeningen, kwitanties enz. geleverd hebben. Op een zijner uitgaven bericht hij allerlei borduurpatronen te verkoopen.Ga naar voetnoot*) In de Nieuwe Rotterdamsche Courant plaatst hij nog in 1817 annonces om zijn steendrukkerij aan te bevelen, maar in hetzelfde jaar komen in dat blad ook advertenties voor van de steendrukkers Vinkeles, Ubachs en van der Meulen en Scheffers en Co., de beide laatste firma's werden in dat jaar te Rotterdam opgericht, Ubachs en van der Meulen verdwenen weer in Februari 1818. Het heeft nog geruimen tijd geduurd eer de lithografie hier voor goed burgerrecht verkreeg, wat niet te verwonderen is, wanneer men de vaak onbeholpen probeersels van onze drukkers vergelijkt met het werk dat uit Duitschland en vooral na 1816 uit Frankrijk kwam. Plattner moet ook hebben ondervonden dat het met zooveel energie door hem ondernomen werk nog geen levensvatbaarheid had. Toen hij in 1842 te Rotterdam overleed, was zijn steendrukkerij reeds lang verdwenen. |
|