Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 314] [p. 314] Ultima door Karel van de Woestijne I. Ik doe mijn maal van zuivel, brood en noten. Helaas, van deze strenge schamelheid zijt gij niet meer de blijde disch-genoote, gij die niet meer mijn rust'ge zuster zijt. Wij hebben saêm de vrome vreê bezeten, betrouwend, ik, op al 't ervaren leed; gij, mijne woeste driften ongeweten in de effen plooien van uw wollen kleed. Maar toen, bij zon en wind, de tijd genaakte dat, traag gerijpt tot een doorrilde vrouw, ge in 't eigen oog tot schrik en hoop ontwaakte', ontwaakte in mij de hitte van den rouw. - Ik doe mijn maal van zuivel, brood en noten, en in mijn lip bijt de assche der begeert, - o verre, o vreemde, o pijnlijke genoote die deze disch ontbeert. [pagina 315] [p. 315] II. Gij moogt niet heen: nóg ben 'k geheel van u bevaên. Uw ongebonden knie en uw gebonden lippe hebben mijn arrem hart met bitterheid begaan. Met bitterheid. Geen woord en zal uw mond ontglippen; maar gapend-donker gilt 't verschiet van uwen schoot met de onafwendbaarheid van kolken en van klippen. En gij zult gaan, omdat vergééfs ge uw schoonheid boodt, die nimmer hebt gedurfd me uw schoonheid aan te bieden: gij, van begeerte bleek, o gij van schaamte rood; - waar dit mijn hard gelaat, gebijteld tot gebieden, maar norsch ombonden met het masker van den dood, weet dat geen argelooze liefde zal geschieden hèm, die geboden liefde als een verbod ontvlood. [pagina 316] [p. 316] III. Ik zet mij naast mijn naakte zuster: zij draagt de merken, lam en fel, van wat haar droever en bewuster moet maken van haar norsche hel. Zij heeft veel kinderen gedragen in haren bleek-doorreepten buik, en als van onbekende plagen is hare borst verneêrd en sluik. Hare oogen waren vochte spheren 'lijk de aarde blinkt van zonn'ge zee: thans zijn ze tranend van ontbeeren en glanzend slechts van koortsig wee. Toch hangt zij me aan als zware trossen beladen met den warmsten drank; en 'k weet dat niets mij kan verlossen van liefde en trots, van leed en dank. Wij zijn allang, allang gescheiden; nooit danst haar lichaam door mijn droom, hoe zij moog' hunkeren en beiden, en hoe zij bidde, en hoe zij schroom'. Maar zie: van de allerwreedste mannen heeft zij den wuftsten lust gevoed, en op hun nukken blijft gespannen het kloppen van haar pijnlijk bloed. Zij draagt in zich het zekerst teeken dat ik me aldoor tot jeugd herbaar, en hare lippen zijn de kreken waar 'k eens mijn moer'ge moeheid gaêr. En 'k weet dat ik, ten laatsten dage, een gier'gen God de dierste buit, niet naar de hand zal moeten vragen die, zonder wrok en zonder klagen, me op mijn berooidheid de oogen sluit. Vorige Volgende