| |
| |
[pagina t.o. 73]
[p. t.o. 73] | |
[Nummer 2]
johan thorn prikker.
ecce homo.
glasraam.
| |
| |
| |
Johan Thorn Prikker,
door Otto van Tussenbroek.
HOLLAND heeft Prikker uit het oog verloren. Zijn langdurig verblijf in Duitschland is daarvan oorzaak. In het feit dat de Rotterdamsche Kunstkring en het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem korten tijd geleden eene belangrijke tentoonstelling van zijn werk hebben ingericht, vind ik aanleiding over den mensch Prikker, zijn sterken arbeid en zijn werkwijze een en ander neer te schrijven.
Johan Thorn Prikker is den 7en Juni 1870 in den Haag geboren. Reeds op 15-jarigen leeftijd werd hij leerling der Haagsche Academie, waarvan destijds Koelman Directeur was. Natuurlijk, zooals aan alle academische opleiding eigen is, heeft men de oorspronkelijkheid, welke in dezen jeugdigen leerling kiemde, niet herkend, evenmin als men er eenigerlei aanduiding vond van het groot talent, dat in hem smeulde en dat later tot het geweldige vuur zou uitlaaien dat Prikker tot een der krachttigste figuren onzer vaderlandsche kunst deed rijpen.
In 1889 trekt de jonge zwervenslustige naar België en werkt er samen met zijn vriend en studiegenoot Henry van de Velde. Het was de tijd van den ‘Cercle des Vingts’ met welker leden hij door Henry van de Velde (thans in Holland werkzaam voor de familie Kröller) in kennis kwam. Het waren jonge kunst-revolutionairen wier leider Meunier was en die heftig het Brusselsche publiek te lijf gingen, dat hun werk bespotte en zooals het altijd gaat het felle wapen van den ‘animal rieur’, den lach, tegen hen keerde, doch bij de eerste tentoonstelling in 1885 niettemin storm liep om Seurat's ‘grande Jatte’ als pointillé-debuut te gaan zien, wiens techniek kort daarna behalve Prikker ook Signac, Van Rijsselberghe en onze landgenooten Toorop en Hart Nibbrig hebben aangewend voor menig tintelend en krachtig werk.
In 1887 exposeerde men in 't Panorama in Amsterdam. ‘Maar de eenige, die er goed over schreef’ vertelde Toorop later, ‘was Jan Veth; de bladen braken ons allemaal af.’
Prikker werkte ook mede aan den kring ‘la Libre Esthétique’, eveneens te Brussel en aan de ‘Association pour l'Art’ te Antwerpen. Maar veel van wat Prikker in zijn jonge jaren gemaakt heeft ging verloren: landschappen, figuurstudies, decoratieve ontwerpen enz. Zeker is dat een enkel stuk uit vroeger tijd reeds de teekenen in zich draagt, welke den zoozeer oorspronkelijken kunstenaar van later jaren zouden verraden. (Eene oorspronkelijkheid, welke het kenmerk van al zijn werk zou worden.)
| |
| |
Het was in de negentiger jaren dat de kunstnijverheid tot herleving kwam, toen de onvolprezen William Morris en Walter Crane van uit Engeland het verlangen deden opbloeien tot het scheppen van nieuwe dingen op het gebied der toegepaste kunst, waarin een eigen, nieuw leven werd gewekt in tegenstelling met den verouderden nabloei van karakterlooze stijl-nabootsing, welke in die dagen als alleen-zaligmakend gold.
Ik herinner mij levendig hoe Thorn Prikker destijds in ‘Arts and Crafts’, een kunstzaak op den Kneuterdijk te 's-Gravenhage (onder leiding van John Uiterwijk, en waar ook Chris en Agathe Wegerif werkten) zijn arbeid toonde, waaronder zijn eerste batiks, en hoe hij deze Indische techniek voor Europa als het ware opnieuw ontdekte en er nieuwe mogelijkheden in zag (in later jaren helaas te zeer uitgebuit tot aan de ziellooze katoendruk-nabootsels toe, waarmede men in Indië den smaak der inboorlingen bederft!)
Reeds in dezen tijd ging zijn liefde uit tot het behandelen van religieuse onderwerpen, ook zijn meesterwerk uit de negentiger jaren kan hiertoe gerekend worden: een geschilderd fresco voor het door van de Velde gebouwde huis van Dr. Leuring te Scheveningen.
Hij hield toen al van groote afmetingen. Dit fresco is acht bij vier meter groot. Dat men heel wat in den mars moet hebben om zulke dingen te beheerschen, behoef ik voorzeker niet te zeggen.
Het was Dr. Deneken, die als Directeur van het Museum in Krefeld Prikker's werk in Holland had leeren kennen en deze haalde hem over tot een leeraarsbetrekking aan de aan het Museum verbonden School van Kunstnijverheid.
In 1906 reisde hij naar Italië om er de primitieven te bestudeeren en hetzelfde jaar bezocht hij Denemarken, waar hij Skovgaard's werk leerde kennen.
In 1908 exposeerde hij verschillende ontwerpen van religieuse wandschilderingen in Aken, in 1909 te Dusseldorp. Ook het karton voor het groote venster van het spoorwegstation te Hagen alsmede het groote schilderstuk in olieverf ‘Adam en Eva’ dateeren uit den Krefeldschen tijd. Naar Dr. Hoff, zijn vriend en, zou ik haast zeggen, voorvechter, aan wien ik vele bijzonderheden omtrent Prikker verschuldigd ben, mij zeide, is dit laatste stuk het eenige van dien aard dat met olieverf werd geschilderd.
In 1910 trok de bekende verzamelaar K.E. Osthaus, eigenaar van het beroemde in den laatsten tijd veel-besproken Folkwang Museum, hem naar Hagen. Het volgend jaar werd hem het maken van glasvensters opgedragen voor een R.K. Kerk in Neuss. In koortsigen scheppingsdrang maakt Prikker, zich nauwelijks een moment van rust gunnend,
| |
| |
de ontwerpen op ware grootte voor de elf schitterende ramen in vier weken tijds. Het is een gigantische greep uit eene tot het hoogste bereiken gespannen inspiratie. Zijn kleurenpracht in deze vensters is ongeëvenaard! In dit opzicht houdt zijn werk gelijken tred met het beste wat op dit gebied in den ouden tijd werd gegeven, maar het is sterker van kleur en gedurfder van tegenstelling. Het roept niettemin de glas-poëmen in herinnering van Frankrijks kathedralen, welke Prikker eerst later, in het jaar 1913 zou leeren kennen door een bezoek aan Chartres, Bourges en Poitiers.
Het is geen overdrijving te zeggen, dat sedert eeuwen deze kunstenaar den lichtgloed en kleurkracht, zij het in eigen zeggingskracht en in volkomen persoonlijke karakter-uitdrukking, teruggevonden heeft, welke het nimmer-ontsluierde geheim der oude glasschilders vormde, en verheugd, zooals een liefdevol werkman blij is met een nieuw werktuig, wist hij zijn glas-techniek te volmaken tot het welhaast hoogst-bereikbare in een onovertroffen meesterschap.
Van uit Hagen gaf de onvermoeide werker les aan de kunstnijverheidsschool in Essen, waar hij de monumentale schilderkunst, het fresco- en glasschilderen onderwees sinds 1913.
Voor de Aula der Viktoria-school aldaar maakte hij glasvensters en muurschilderingen evenals voor de Oud-Katholieke Kerk. De apsis dezer kerk is zeer bezienswaardig om de schoone mozaïken van een wonderlijk geel, dat ook in de vensters domineerend is.
Het schrikkelijke oorlogsjaar brak aan.
Wie kunstenaar is kent het gevoel dat ook Prikker overviel en tegenover het allesoverheerschende der oorlogs-catastrophe de hand machteloos sloeg. Hoe nietig scheen in deze dagen van paniek en vertwijfelende ontroering het werk der kunst en hoezeer werd ook deze kunstzinnige en nerveus-gevoelige getroffen door de calamiteit van het wereldgebeuren, dat in den strijd ook het Rijk meesleurde hetwelk Prikker als tweede vaderland verkozen had.
Een enkel portret, eenige ornament-ontwerpen voor haak- en borduurwerk en, hoe veelzeggend, ook een treur-vaan en altaarkleed, alsmede teekeningen voor herdenkings-tabletten voor gevallen strijders, dat is al wat Prikker in de jaren 1915, 1916 en 1917 vermag te geven!
In 1919 wordt hij met vier andere Hollandsche kunstenaren, Jan Sluyters, de Rotterdammer Richters, Huib Luns en Frans Hoogerwaard uitgenoodigd een ontwerp te maken voor een wandschildering in het Rotterdamsche Raadhuis. Zijn ontwerp, de Arbeid, werd evenals al de andere niet uitgevoerd. Het is maar goed ook, want in het leege en karakterlooze stadhuis, dat Prof. Evers moest en zou bouwen, en waarvoor Berlage niet in aanmerking mocht komen, de Bazel's en Kromhout's schitterende concepties moesten wijken, zou Prikker's werk zeker misplaatst geweest zijn.
| |
| |
In 1919 verhuist hij naar Ueberlingen a/See. en breekt een vruchtbare tijd aan. Voor Prof. Metzendorf maakt hij een drietal ramen met de Kruis-woorden en voor eene Vrij-religieuse gemeente tien vensters.
Zijn geweldige ‘Zaaier’ is uit den laatsten tijd. Ook maakte Prikker mozaïeken en houtinlegwerk. Zijn intarsia-kistjes en kasten zijn rijk van lijnenspel en telkens weer weet hij zich in zijn ontwerpen te houden aan de eischen eener bepaalde techniek.
In München geeft hij thans les aan de ‘Kunstgewerbe-schule’ en weet, zijne leerlingen niettemin vrij-latend, op treffende wijze de liefde voor het schoone in hen te wekken en door zijn kernachtig voorbeeld tot arbeiden aan te sporen.
Men zegt dat hij zich heel handig van de leerlingen weet te ontdoen in welke hij óf niets ziet, óf aan wier werkkracht hij twijfelt.
Want in het werken alleen, het rustelooze stage ‘doen’, ziet Prikker heil, en hij heeft gelijk.
| |
Het Werk.
‘Het Kunstwerk’ zegt Hebbel ‘ontstaat, zoodra de fantasie verstand krijgt.’
Dit bewust worden van het onbewuste is echter in zooverre betrekkelijk dat de kunstenaar vaak voor zijn eigen werken staat als voor een wonder.
In zijn beste oogenblikken en meest vruchtbare momenten is het alsof het denken voor het doen moet vlieden, alsof een vreemde macht zijn hand grijpt en als het ware het werk van hem overneemt. Alle inspiratie is als zoodanig passiviteit.
Het is een passief-zich-overgeven, een zich laten gaan onder den aandrift van den werkdrang in erkenning van het onvergelijkelijk rijke droomleven der ziel, waarbij ‘das richtige Bewusztsein ist Wissen von unsern Unterbewusztsein’ van Wagner gelden kan.
Het kunstwerk is aldus de tot gestalte geworden Droom.
Keerde Prikker zich aanvankelijk tot de natuur, later kwam de Droom het abstracte spel der lijnen beheerschen en in tal van werken, waarin eene sterke muzikaliteit, eene lyrische kracht, eene symbolische en religieuse gevoelsfeer wordt opgeroepen, gaf Prikker het beste en teederste van zijn diep innerlijk leven als kunstenaar, waarbij vooral Verhaeren's schoone verzen hem inspireerden. Er is in dit opzicht een wisselwerking geweest tusschen Prikker en Toorop. Beiden waren in Holland in de negentiger jaren met hunne symbolieke teekeningen zeer bijzondere figuren, welke oorspronkelijk, zooals het gewoonlijk gaat, door het publiek
| |
| |
johan thorn prikker.
st. michael.
johan thorn prikker.
glasvenster-fragment.
ontmoeting van maria.
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
johan thorn prikker.
schets voor muurschildering in het stadhuis te rotterdam.
| |
| |
en vooral door de volgzame bewonderaars der Haagsche school als ‘vreemde eenden in de bijt’ beschouwd werden.
Toorop zou dit overwinnen, zijn werk staat thans dichter bij de massa, waarmede ik natuurlijk niet zeggen wil, dat het minder is, maar Prikker zou voor Holland (ook door zijn verblijf in het buitenland) een vreemde blijven.
Zijn heftig temperament kon zich trouwens zeer slecht aanpassen aan onze vaderlandsche gemoedelijkheid. Hij had den naam van moeilijk te zijn en driftig. Maar zijn dezulken ons eigenlijk niet nader dan de aldags-menschen, zijn het gewoonlijk niet juist de karakter-vollen onder ons, die moeilijk zijn, omdat zij zich stooten aan het leven en omdat zij den moed hebben zichzelf te zijn?
Prikker ging in werk en wezen een eigen weg.
Oorspronkelijk realistisch in de sterk-kleurige landschappen waarin Vincent's invloed valt te herkennen, wendde hij zich meer en meer van de natuur af. Ragfijne symbolische teekeningen ontstonden, waarin de teederheid van lijn en kleur haast op het al te brooze werd afgestemd, waarin de stilte van den schoonen droom zweefde, gegeven in mystisch-vrouwelijke zielszuiverheid.
Uit deze teederheid werd kracht geboren in een verlangen naar een sterk zwart en wit en het ornament groeide uit het lijnenspel der visionaire schoonheid. Zijn talent keerde zich tot het terrein der toegepaste kunst en de architectuur.
Meubelen en hout-inlegwerken ontstonden, ontwerpen voor weefwerk, batiks, borduursels, boekbanden en ook de winkelpui van den hiervoren genoemden Kunsthandel ‘Arts and Crafts’ werd naar Prikker's ontwerp gebouwd.
Het was een tijd van jong en heftig leven in de kunst en in alles was Prikker de oorspronkelijke en revolutionaire nieuwlichter, die de ouden in het harnas jaagde en de jongeren aanspoorde tot grooter krachtsinspanning.
Weer was er wisseling van wenschen. Het fresco in het huis van van Dr. Leuring te Scheveningen bracht de verwezenlijking. Een verlangen naar groote afmetingen, een zoeken naar stijl en vooral ook rijke fantasie leven in dit werk, dat wellicht de directe aanleiding is geweest van zijn gaan naar Duitschland.
Daar kon hij tot stand brengen, dat, waarvoor Holland te klein is. Hem werden glasvensters opgedragen. Hier was aanloop tot een geweldigen sprong. Hier lag Prikker's grootste kracht en welk een geluk dat deze opdracht in zijne handen viel. Hoogst verblijdend is ook het feit dat gebroken werd met de gewoonte om slechts aan katholieke kunstenaren den arbeid aan R.K. kerkgebouwen toe te vertrouwen.
| |
| |
Zoo één, dan was het wel Prikker die, door het oude heen, met een ongeëvenaarde kennis en liefde voor wat de oudheid aan kerkelijke kunst als onvergelijkelijk erfdeelschonk, de gaven in zich droeg om de verwachtingen te verwerkelijken, welke, hoog gespannen, niettemin verre en rijkelijk werden overtroffen.
Het is zoo waar, dat de revolutionairen in de kunst eigenlijk veel conservatiever zijn dan de anderen. Welk een eerbied blijkt uit Prikker's woorden in een brief over Brussel. Hij was toen drie en twintig jaar.
‘Achter de Place Royale is nog een heel oude kerk, romaansch, er is erg aan gerestaureerd, zie je, gewoon maar raak, ze hebben er niet over gedacht, in den stijl te blijven, dus het is een gek ding geworden, maar je moet zien, de groote deur is nog heelemaal romaansch; de beeldjes zijn er wel uit gegapt, maar wat is het nog mooi als serieuse stijl van opgaande lijnen! Ik heb een half uurtje in mijn eentje in en om die kerk gedwaald, alles zoo eens aangeraakt, een stukje kalk uit de muur gekrabt, om zoo'n stukje steen van vóór 800 jaar ook eens te voelen.’
Hoe goed komt dit overeen met wat later deze gevoelige zou maken in het koele glas en het scherpe mozaïëk.
Het aanraken, zich vertrouwelijk maken met de materie, het ganschelijk er in opgaan lag al van jongsaf in diens aard. En later zegt hij:
‘Bij de Gothieke stijl, en b.v. bij de St. Gudule in Brussel zie ik een massa lijnen, die allemaal meedoen om het groote oprijzen van het geheele gebouw te geven. Er staan ook in zoo'n front van een gothieke kerk honderden beeldjes, maar al die dingen, die op zichzelf óók heel mooi zijn, nemen niet weg, dat de groote toren opgaat tot den hemel, in mooie, strenge, strak naast elkaar loopende lijnen, zie je, dat soort van lijnen, zooals je ziet in een bloemblad, allen komen ze uit het midden en loopen mooi harmonisch naar dezelfde kant op. (Ik teeken het hierbij voor je). Al die lijnen plus al die versieringen, vormen bij de Gothieken een groot geheel, en geven het religieuze gevoel van den maker....’
Prikker, jong dit wetend en waardeerend, heeft eerst op lateren leeftijd dit inzicht kunnen verwezenlijken en is zichzelf trouw gebleven.
Sterk leeft dan ook in al zijn vensters het religieuse gevoel en in zijn muurschilderingen het groot-menschelijke, dat deze in de eerste plaats waardevol doet zijn.
Ten opzichte van deze laatste is wel eens gezegd, dat zij onder invloed van het Duitsche kolossalisme zijn ontstaan, dat deze neiging tot het maken van geweldig groote figuren - als Adam en Eva; de Zaaier; Kaïn en Abel; David en Saul - tijdens zijn verblijf bij onze oostelijke naburen is geboren, maar niets is minder waar dan dat!
| |
| |
‘Reeds in Juli 1893 schreef hij: ‘De proportie-veranderingen zijn de eerste factor voor het te maken werk, maar het is heel moeilijk niet onnatuurlijk te worden, het moet altijd kalmte en rust blijven....’ En als hij een paar maanden later van hetzelfde jaar den Forgeron van Verhaeren teekent, maakt hij een reus van dien smid, stram, geweldig sterk, met naakt bovenlichaam.
Een verlangen naar bovenmatige kracht was in Prikker levendig en later tijd heeft bewezen, dat deze buitengewoon begaafde geweldig kon zijn zonder zich daarin te verliezen. Het gewone schilderij dat een gat slaat in den muur, kon in tegenstelling met de vlak-werking der decoratieve muurschildering, Prikker niet blijvend boeien.
Hij hunkerde naar het maken van een wandschilderij; zelfs bood hij aan zonder geldelijke vergoeding te arbeiden, maar het is alsof allen tegen hem samenspannen.
Hij stond dan ook met zijn werk te ver van de gewone schilders af, hij zeide hun soms ongezouten de waarheid, en dit maakte dat het hem niet gemakkelijker werd. Ook voelde hij zich niet thuis in ons lieve maar lauwe vaderland, dat hem om velerlei reden te bekrompen werd.
Zijn vertrek naar Duitschland en zijn blijvende vestiging aldaar, waar hem kansen geboden worden zooals Holland hem nooit kon geven, was de welkome en verblijdende oplossing.
Deze bracht gelukkige en vruchtbare ontplooiïng: de glasramen, de mozaïeken, de muurschilderingen in samengang met de architectuur, ad usum populi, in kerk, raadhuis, schoolgebouw, het is alles te samen grooter en sterker dan hij wel ooit als vrij kunstenaar had kunnen geven.
Zoo steeg zijn werk ver boven het ezel-schilderij uit. Ook het zich richten naar ruimer grenzen; de eenheid van wand en gebouw; de samengang der verschillende materialen, welke tot een grootsch geheel werden gebonden; het verlangen naar stijging; maakten Prikker's kunst ongemeen waardevol, elementen in zich dragend, welke eeuwigheids-momenten zijn.
Hoe men dan al over zijn werk moge denken, dit zal ieder die er onbevangen tegenover staat moeten toegeven: dat ‘het van een ongekende kracht en ongeëvenaarde grootheid getuigt, waartegenover de beschouwer zich nietig gevoelt en klein. Want zijn ontwerpen zijn niet alleen groot van afmeting, zij zijn ook groot van gevoel en uitdrukkingsvermogen.
| |
Zijn Werkwijze.
Thorn Prikker's kracht is het zuiver begrip van wat de stof vraagt.
| |
| |
Sterk komt dit in zijn mozaïeken en glasvensters naar voren. Het is een volkomen zich vereenzelvigen met de materie. Het hoekige, scherpe, kantige van de stukjes kleurige mozaïek, als steentjes hard en stevig, vindt weerklank in de strakke, haast koude lijnen van zijn teekening, zooals bij het gebrande glas in de verdeeling der vlakken en kleuren en het verloop der lood-banden, in de ruimtewerking der vensters ten opzichte van het bouwwerk, de koele materie, het breekbare, fonkelende wordt weergegeven en als het ware versterkt door de tegenstelling van doorschijnend gehouden onderdeelen naast opzettelijk ondoorzichtige partijen. Deze vereenzelviging is het machtigst element van het kunnen van dezen waarlijk moderne, aan wien het juist door zijn aan artistieke begaafdheid gepaard intellect gegeven is geweest in beide hiervoren vermelde over-oude technieken nieuw leven te wekken op eene wijze, welke hem grooten roem gebracht heeft.
‘Denn dieser Mann ist im Instinkt wie ein Gothiker und ist zugleich doch einer der Modernsten’ schreef destijds de Vossische Zeitung. Dit is des te meer waar, omdat de waarachtige nieuwlichters altijd weer door het oude heen tot het nieuwe komen.
Snijdt Prikker in hout en ook in zijn houtinlegwerk (intarsia), dan zullen ook de lijnen zijner teekening het karakter dragen van den gang van het harde stalen mes door het zachtere hout; het ‘snijdende’ onderstreept als het ware nog sterker dit karakter en in alles ademt een geest, welke aan kunstzinnige begaafdheid een diep-doordringend begrip paart van wat het te bewerken materiaal vraagt.
Maakt Prikker ontwerpen voor weefstukken (zijn echtgenoote is een zeer bekwaam weefster) dan is zijn teekening tot in kleinste bijzonderheid er op berekend om in deze bepaalde techniek te worden uitgevoerd. Men vindt op zijne ontwerpen dan ook minutieus getrokken vierkantjes en ik zou haast zeggen dat men tot op den draad kan natellen hoe zijn bedoelingen ten opzichte van de uitvoering zijn.
Dit geldt ook voor zijn hiervoren vermelde venster- en mozaïek-ontwerpen. In de teekeningen op ware grootte voor de negen beroemde kerkramen te Neuss (in zoo ongelooflijk korten tijd ontstaan) gaf Prikker in schrift en nummers aan, welke kleur- en kleursamenstellingen hij verlangde, en zoo componeerde hij, aan de hand der genummerde kleurstalen van wat Heinersdorff als glas-brander aan materiaal beschikbaar stelde, zijn machtige koorvensters, welker schoonheid en lichtkracht in wezen en karakter aan die der eeuwen-oude kathedralen nabij komen, zoo niet ze evenaren.
Zoo is dan Prikker, in zijn werkwijze vooral, evenzeer gevoelsmensch als denker.
| |
| |
johan thorn prikker.
details voor muurschildering in het stadhuis te rotterdam.
johan thorn prikker.
cassette in houtinlegwerk.
| |
| |
johan thorn prikker.
mozaïek voor de muziekzaal in de stadshalle te hagen.
johan thorn prikker.
adam en eva.
| |
| |
Het is vreemd, maar juist dit dualisme heft zijn arbeid tot ongekende hoogten. Hij is dichter en mathematicus. Hij is de man, belust op proefnemingen en zijne proefnemingen leiden tot vondsten, en zoo was hij ook degene die het Indische batik-procédé toepaste en ondergeschikt maakte aan eigen techniek, welke door eigendommelijke teekening en gansch persoonlijk spel van lijn en kleur niets van het oorspronkelijk karakter meer in zich droeg, doch als het ware herschapen werd tot een geheel eigen werkwijze waarop zijn treffend kunnen het stempel drukte. Zijn werk had niets van het suffe en uitgebuite der te talrijke ‘batiks’, waarmede men in Europa deze prachtige techniek in den loop der jaren vermoord heeft. Zijn werkstukken waren geheel persoonlijke kunstwerken, zooals alles wat van uit zijne werkzame handen komt het kenmerk draagt van waarachtig kunstenaarschap.
Er leeft iets groots in hem, iets geweldigs - mogelijk is dit juist oorzaak dat men in Duitschland hem eerder verstond dan elders het geval was - er leeft daarnevens eene teederheid in zijn hart welke evenzoo vrouwelijk-gevoelig als kinderlijk-onbevangen is. Altijd is het verlangen daar naar decoratieve werking van het vlak. Zijn talent ging een gezonden ontwikkelingsgang. Maar ook in zijn Haagsche schildersjaren en in de stukken, waarin de natuur hem boeide en bond is dit verlangen in kiem merkbaar. Hij is de stage en stugge werker en zijn werktrant is altijd gericht geweest op wel-overwogen bereiken. Hij is de man, die kan, hem is het kunnen eigen, hij is kunstenaar. Hij is ook in zijn werkwijze de beeldenstormer, de geboren anarchist. Er is altijd een verlangen naar vernieuwing en er is altijd een zoeken naar stijl. Alles trekt hem en alles heeft zijn liefde. In fresco's, in meubelen, in vensters en in mozaïeken leeft zijn hartstochtelijke ziel, soms mystiek en dan weer naar realiteit strevende, doch altijd sterk en altijd vol van eene virtuositeit aan welke het oppervlakkige van het virtuose geheel vreemd is.
Hij is een diep mensch en een uitzonderlijk begaafde. Hem is het geluk beschoren zich uit te spreken in absolute overgave, een geluk dat te weinigen kennen maar dat tevens, naast alle moeilijkheid en obstakelen, tevens weer roepstem is tot nieuwe inspiratie en verjongde daadkracht. Zóó is Prikker en aldus is zijn werk. Mensch en werk zijn niet te scheiden, wie groot kunstenaar wil zijn, zal diep en karaktervol mensch moeten wezen. Die heerlijke eenheid is alpha en omega van Johan Thorn Prikker's welbesteed leven, zij is de draagkracht van zijn kunstenaarschap en het kenmerk van zijn wezen.
|
|