Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33
(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XII]
| |
afb. 1. twee visschen, symbool van den overvloed. grijs jade. han-dynastie. verzameling k., amsterdam
| |
[pagina 25]
| |
Jade,
| |
[pagina 26]
| |
eigen gebied deze kostbare grondstof zochten en verwerkten, zooals bleek uit de vondsten, in de Zwitsersche meren gedaan. Is jade overal zeldzaam, eigenaardig is dat het juist in China, waar het een zoo bij uitstek belangrijken rol speelt, niet meer gevonden werd sinds ongeveer den aanvang onzer jaartelling. Sedert dien is het uit verre streken aangevoerd, voornamelijk uit Khotan, waartoe karavanen vele maanden, dikwijls een half jaar, onderweg waren. De Chineezen hebben dit materiaal dus wel zeer lief gehad, en met goeden grond, want aan zijn uitnemende eigenschappen als grondstof ter vervaardiging van onvergankelijke voorwerpen, paart het een buitengewone kleurschoonheid, eindeloos geschakeerd, en door zijn eenigszins transparante natuur vol innerlijk leven. Het schoonst van kleur zijn de zeer vroege stukken, vervaardigd uit het in China zelf gevonden jade. Deze geven een, soms duistere, kleurenpracht te zien, waarmede vergeleken alle latere voorwerpen betrekkelijk nuchter aandoen. Goudbruin zijn ze, en diep geel; een mat grijs vertoonen ze, mysterieus gevlekt, zwart en somber rood; soms ook lijken ze als van oud ivoor of zijn ze van een verstorven, vergrijsd, zeegroen. En steeds is er verband tusschen de kleurkeuze en de symbolische beteekenis der voorwerpen. Natuurlijk heeft ook de tijd hier gunstig gewerkt. De duizenden jaren die voorbij gingen sedert die stukken vervaardigd werden, met primitieve werktuigen, maar tevens met groote liefde, zuiveren kunstzin, en algeheele toewijding, bleven niet zonder invloed, maar maakten het uiterlijk ervan edeler en stiller; bij langdurige begraving oxydeerden dikwijls metaaldeelen die het jade bevatte en verhoogden door hun merkwaardige kleurvariaties de schoonheid ervan. Uit den Chou-tijd zijn ons weinig stukken gebleven, en in China zelf zijn ze van de grootste zeldzaamheid, maar juist de laatste jaren komen van die vroegste voorwerpen meer aan het licht, nu men zorgvuldig er naar zoekt in het gebied der oude keizersgraven, Si-ngan fu, in de provincie Shensi. De gedane vondsten, critisch beschouwd, wierpen een nieuw licht op de beschrijvingen ervan in de oudste Chineesche geschriften, zooals de Chou li, gegeven, en tot dien tijd dikwijls geheel verkeerd begrepen. Bijzonder verdienstelijk maakte zich, door zijn uitnemende en scherpzinnige verhandelingen over dit oude jade de archeoloog Wu Ta-ch'êng, die, voor het eerst, zich geheel vrij wist te stellen tegenover de veelal foutieve traditioneele opvattingen. Dat veel in het duister was gehuld kan niet verwonderen wanneer men weet dat reeds de commentatoren in den tijd der Handynastie (206 v Chr. - 221 n.Chr.) voor groote moeielijkheden stonden bij de verklaring der oude teksten. Dit heeft een bijzondere oorzaak, en wel de volgende: tusschen deze beide tijdvakken valt de korte dynastie der Ch'in, die een | |
[pagina 27]
| |
werkelijk gigantische persoonlijkheid opleverde, de geweldige keizer Shih Huang Ti. Deze, de stichter van den grooten muur, die het rijk moest beveiligen, wist werkelijk het conchlomeraat van kleine vazalstaten tot één machtig rijk te vereenigen, maar zoozeer was hij overtuigd van eigen grootheid en het belang van den nieuwen tijd, door hem ingeluid, dat hij alles wat geschreven was, met uitzondering van enkele praktisch nuttige werken, deed verbranden, in welk lot hij, voor de zekerheid, vierhonderd zestig litteratoren deed deelen. Later, tijdens de zeer kunstzinnige Sung dynastie (960-1279 A.D.) tastte men grootendeels in het duister betreffende de beteekenis der oude symbolen en fantaseerde in kunsthistorische werken afbeeldingen naar aanleiding van verkeerd begrepen beschrijvingen. Zoo gebeurde het ook dat men het symbool der aarde langen tijd aanzag voor een wielnaaf. Een overzicht te geven der talrijke symbolen, in den Chou-tijd begrepen en van levende beteekenis, in de Han-dynastie vereerd als heilige voorwerpen, zou te ver voeren in verband met de hier beschikbare ruimte, maar de zes symbolen van Goddelijke macht mogen hier genoemd worden, n.l. die van hemel en aarde en de vier windstreken. Het symbool van den hemel is een ronde schijf met middenopening, waarbij vier grondvormen zijn te onderscheiden, verschillend in de verhouding der middellijnen van schijf en opening, verschillend ook van beteekenis. Een voorbeeld van den vorm ‘pi’, bij welke deze verhouding is als 1 op 3, geeft afbeelding 2 te zien. De kleur is grijsachtig groen, verlevendigd door twee roestkleurige vlekken, gelijk van grootte en diametraal tegenover elkaar gelegen, waaruit wel blijkt dat bij de vervaardiging partij werd getrokken van dergelijke toevalligheden. De alleroudste dezer hemelsymbolen zijn geheel vlak, anderen, uit Chou- en Hantijd, zijn versierd. Het ‘graan’ decor vertoont het afgebeelde exemplaar, een andermaal zijn draak- en tijgervormen tot symmetrisch geometrische motieven verwerkt. Een ander symbool, dat der aarde (tsung), is een cylinder, omsloten door een vierkant, waarvan de hoeken een rechthoekige ornamenteering doen zien. Ook van deze tsungs bestaan variëteiten in grootte en kleur. Die, welke uitsluitend bestemd zijn ter vereering der Godheid aarde zijn van geel jade, die welke hier is afgebeeld, in hoofdkleur zwart, kan tevens een waardigheidsembleem zijn geweest der keizerin. De symbolen van het noorden en het zuiden zijn eenvoudig geometrisch, het eerste een halfcirkelvormige plaat, het andere een rechthoekige van rood jade. Het westen wordt door den tijger verbeeld, natuurlijk weer geheel tot ornament herleid, dat soms bandvormig op een tablet van jade is aangebracht. Belangrijk is de vorm van het symbool van het oosten, de kuei op afb. 3 | |
[pagina 28]
| |
gereproduceerd, een rechthoekige plaat met puntig einde. Deze gedaante komt veelvuldig voor, verschillend in beteekenis. Zoo werd de ‘yen kuei’ door den keizer gezonden, ter vermaning, aan hoogwaardigheidsbekleeders: ‘om gedrag te veranderen en slechtheid te vernietigen’. De ‘ku kuei’, versierd met het reeds genoemde graankorrelmotief werd door hem aangeboden aan de vrouw die hij wenschte te huwen, de ‘huan kuei’ was het waardigheidsembleem van prinsen van den eersten rang. Als symbool van het oosten, van lente en van vruchtbaarheid is de kuei groen van kleur. Het afgebeelde exemplaar is in hoofdtoon bruin, maar hierin zal de tijd, door oxydatie van ijzerdeelen een grooten rol gespeeld hebben. De versiering met het golf- en bergmotief, waarboven een kraanvogel vliegt is fraai, maar niet meer streng geometrisch, mogelijk dateert dit stuk uit het eind van den Han tijd. Ook in het dagelijksch leven speelde het symbool zijn rol. Moest men voor langen tijd van een vriend afscheid nemen, men deed hem uitgeleide tot een bepaald punt en overhandigde hem daar tot laatst vaarwel en ter herinnering het symbool der trouwe liefde en vriendschap, een gordel-amulet, in den vorm van twee visschen, verbonden door een wilgetak. De beide visschen op afbeelding 1 zijn veel grooter, en, niet door een tak verbonden, symboliseeren zij den overvloed. Minder duidelijk is de beteekenis welke de prachtige visch, op afb. 5 te zien, gehad heeft. Misschien is het wel die, waarvan in de Si king tsa ki geschreven wordt: ‘In het Han paleis Kun ming ch'ih bevond zich een stuk jade, bewerkt in den vorm van een visch. Ieder maal wanneer het onweerde en regende brulde de visch doorloopend, waarbij zijn rugvin en staart in beweging waren. In den tijd der Han werden offers aan dezen visch gebracht bij de gebeden om regen, die steeds vervuld werden’. Opmerkelijk is het verschil in styleering van beide voorwerpen, misschien mede verband houdend met hun beteekenis. Bijzonder schoon is het materiaal van den enkelen visch, een mat geel dat aan de buikzijde in duister rood overgaat. Van de verschillende hoedanigheden die het jade den Chineezen boven andere stoffen waardevol deed zijn, noemde ik nog niet deze, dat het schoonen klank kan voortbrengen, en daarom ook verwerkt werd tot klankplaten, meest sierlijk bewerkt, die werden opgehangen aan kettingen of zijden koorden. Deze eigenschap zal misschien aanleiding zijn geweest tot het vervaardigen van de bel uit jade, die de afbeelding 6 te zien geeft, hoewel deze, die zeer dikwandig is, nauwelijks als zuiver gebruiksvoorwerp kan beschouwd worden. De vorm en ook de versiering geven een nabootsing te zien van de bronzen klokken uit den Chou tijd. De schoone Chou bronzen hebben trouwens tot voorbeeld gediend voor tal van andere voorwerpen, later in andere materialen uitgevoerd. Het is een zeer merk- | |
[pagina XIII]
| |
afb. 3. ‘kuei’ groen jade, bruin gevlekt. han-dynastie. symbool van het oosten.
afb. 2. ‘pi’ symbool van den hemel. han-dynastie.
afb. 4. vaas van ‘mutton-fat’ jade. ming-dynastie.
collectie kleykamp, den haag.
afb. 5. visch van rood en geelachtig jade. han-dynastie. verzameling k., amsterdam. | |
[pagina XIV]
| |
afb. 6. bel van bruin jade. han-dynastie. verzameling kleykamp, den haag.
afb. 7. jade beker. han-dynastie. verzameling kleykamp, den haag.
afb. 8. jade vazen, han-dynastie.
(1) verzameling k., amsterdam. (2 en 3) verzameling g. knuttel jr., den haag. | |
[pagina 29]
| |
waardig, misschien uniek stuk, daar anderen die in dezen vorm bekend zijn, reproducties bleken, in later tijd vervaardigd. Vooral onder de regeering van den zeer kunstzinnigen keizer Ch'ien Lung (1736-1795) heeft men oude voorwerpen trachten te copieeren, iets wat bij het jade beter te volbrengen was dan voor aardewerk, omdat zuiver technische vaardigheid niet was achteruitgegaan. De techniek is trouwens een tamelijk eenvoudige, en bestaat in het bewerken van het gesteente, eerst met slijpplaatjes, daarna met naalden en diamantboortjes, die achtereenvolgens op een vertikale as bevestigd worden, in beweging gebracht door een met de voeten gedraaide schijf. Maar juist de schijnbare eenvoud van deze bewerking doet dadelijk in het oog springen, dat hier van den bewerker zelf, van den uitvoerenden kunstenaar, het allerhoogste gevergd wordt, niet alleen wat betreft eindeloos geduld, onverpoosde liefdevolle toewijding, maar in de allereerste plaats een zuiver kunstgevoel, dat het begrip voor den grooten vorm, den monumentalen bouw van een voorwerp, vereenigt met toegewijde overgave aan de verzorging van elk detail. Moge in schijn de techniek dus misschien vooruitgang kunnen aanwijzen, de belangrijkste factor, een hoog kunstbegrip, stijlgevoel, is reeds lang niet meer aanwezig. Slechts in de vroege tijdperken, meer harmonisch geordend en van edeler cultuur was dit het geval, vandaar dat nimmer in copie is te evenaren wat vroeger bereikt werd. Wat het jade betreft doet zich bovendien de nagenoeg onoverkomelijke moeielijkheid voor dat men om te beginnen een stuk ‘Han Jade’ zou moeten hebben om te verwerken, en, reeds zagen wij, dat dit schoone materiaal sedert den aanvang onzer jaartelling niet meer gevonden is. * * * Tot voor korten tijd was het wijde gebied der Chineesche kunst ons nog grootendeels onbekend, en ook thans heerschen hieromtrent veelal vage voorstellingen en verwarde, onjuiste begrippen. Grootendeels vindt dit zijn oorzaak daarin dat drie eeuwen lang wat men noemt: ‘kunstnijverheidsproducten’ uit China werden geïmporteerd en voor belangrijke Chineesche kunstvoorwerpen door Europa versleten. Deze producten, voornamelijk het porcelein, waren evenwel grootendeels de voortbrengselen van een nijverheid, ingesteld op den Europeeschen smaak, ja, sterker, dikwijls geldt meer algemeen hetgeen Brinkley zegt van Japansch porcelein, dat hij zeer juist waardeert door de woorden: ‘nothing more than a Japanese estimate of our own bad taste’. Deze massaproducten, per scheepslading aangevoerd, werden hier gretig bewonderd, en geschat te zijn Chineesche kunst, terwijl in dien zelfden tijd in China zelf het bezit van een enkel werkelijk schoon en belangrijk stuk aardewerk of porcelein soms voldoende was om den bezitter aan vervolging bloot te stellen van hebzuchtige heerschers. | |
[pagina 30]
| |
Eerst de laatste tientallen jaren opende zich onze blik voor de hooge uitingen der Aziatische kunst, en werd ons de monumentale en verheven schoonheid der Chineesche schilder- en beeldhouwkunst geopenbaard, zij het ook dat belangrijke kunstwerkers slechts zelden hun weg naar het Westen vonden. Immers, zij zijn uit den aard der zaak zeldzaam, en bovendien in het eigen land hartstochtelijk vereerd en angstvallig bewaard. Ook wat betreft de kunst van het voorwerp kregen wij inzicht in een andere wereld, dan voorheen bekend was, en snel steeg de laatste jaren de appreciatie van de sobere, edele, voorwerpen van Chineesche kunst, die niets gemeen hebben met de minderwaardige producten, waaraan onze meer barbaarsche smaak zich eeuwenlang vergaapte ter wille der zoogenaamde ‘oostersche kleurenpracht’. Een der zeldzaamste openbaringen van het hoog niveau der oude Chineesche kunst is de macht om het gebruiksvoorwerp tot een edel kunstwerk te maken. Bij ons is meestal het als schoon bedoelde voorwerp decoratief van aard, maar daardoor veelal zielloos. Daartegenover staat de zuivere oostersche opvatting, welke juist het gebruiksvoorwerp veredelt, en daaraan een ernstige, gewijde schoonheid geeft. Het sterkst spreekt dit in de vroegste tijdperken, toen die voorwerpen ritueele doeleinden dienden. Tijdens de Chou dynastie kende men niet de vaas als sierend voorwerp, maar heeft iedere vaas, of beker zijn bijzondere beteekenis in den eeredienst. Meest zijn het offervaten, vervaardigd van brons of van jade, waarvan onder anderen blijkt uit de volgende korte aanteekeningen, die bewaard zijn gebleven, betreffende offers, gebracht ter eere van Choukung, in den tempel zijner voorouders: ‘Het offer was een witte stier. Bronzen vaten werden er drie gebruikt, het bronzen beeld van een stier en het bronzen beeld van een olifant, beiden de vaas “tsun” op den rug dragende, en de bronzen vaas “lei” met heuvelornament. Als vaas (tsun) voor den geurigen wijn gebruikten zij het type, genaamd “huang mu” (“geel oog” in verband met het monster dat er streng geornamenteerd op afgebeeld is). Voor de drankoffers gebruikten zij den jade beker “tsan”, voorzien van een handvat in den vorm van de groote jade tablet “kuei”. Om de offers aan te bieden, gebruikten zij een jade tazza (yü tou) en gesneden bamboe vazen. Als drinkbeker gebruikten zij den jade beker “chan”, bewerkt op de gebruikelijke manier, en zij voegden er bij de bekers, genaamd “san” en de bekers, genaamd “kio”, beiden gemaakt van het jade “pi”.’ Afbeelding 8 geeft een drietal dezer jadevazen te zien, waarvan no. 3 een vorm heeft, waarschijnlijk afkomstig van de bijl, die in nog vroeger tijden zulk een belangrijken rol speelde als embleem van macht. Evenals op de middelste vaas zien wij als versiering fantastische diervormen streng gestyleerd. De andere vaas, no. 1, van ingewikkelder samenstel, zal mo- | |
[pagina 31]
| |
gelijk van iets jonger datum zijn dan de beide andere. Als uit den geest der stof zelf geboren, zijn bij deze zeldzame vroege voorwerpen de zuivere en strenge vormen in volmaakte harmonie met het materiaal, al is ook hier en daar invloed merkbaar, die uitging van nog oudere bronzen. Dit geldt ook voor de buitengewoon fraaie beker, die op de volgende afbeelding (no. 7) te zien is. Ware geen bronstechniek vooraf gegaan, dan zou de gedaante waarschijnlijk eenvoudiger komvormig geweest zijn, maar toch is ook in dit geval de materiaalverwerking geheel verantwoord. Volmaakt is de oplossing van het lastig probleem de vormen van beker en oor tot een geheel te componeeren, grandioos de lijnrhytmiek der beide gestyleerde dierfiguren die den bekerwand sieren. Bij al deze vroege voorwerpen is de geest machtig over de stof, maar nooit wordt technisch kunnen hoofdzaak, vandaar voor den minnaar van het schoone de onbeschrijfelijke aantrekkingskracht dezer stukken. Later, bij de verdere ontwikkeling in Tang-Sung- en Mingdynastie zien wij wèl de techniek grooter mogelijkheden scheppen, maar het versierend element treedt sterker op den voorgrond en blijft niet meer ondergeschikt aan de hoofdvormen, aan een alles beheerschenden strengen en gesloten bouw, zooals steeds het geval is bij de vroege voorwerpen waartoe wij ons in hoofdzaak bepaalden in deze korte beschouwing. Een machtige traditie werkte er evenwel toe mee, dat ook in die latere eeuwen nog voorwerpen konden worden vervaardigd, waardig om naast het beste gesteld te worden; een voorbeeld hiervan geeft de stoer gevormde vaas op afbeelding 4, die uit het begin van den Mingtijd dateert en dus meer dan duizend jaar jonger is dan de andere jade stukken, die hier besproken werden. Nog later, onder de regeeringen der kunstzinnige keizers K'ang Hsi en Ch'ien Lung ademen de jade voorwerpen een anderen geest, niet meer grootsch en ernstig, maar wordt gestreefd naar uiterlijke praal en inhoudloos realisme. De reeds genoemde renaissance, beïnvloed door den tweeden dezer heerschers, waarbij de kunstwerken uit Chou- en Hantijd tot voorbeeld dienden, vermocht niet het verval te keeren; kon, door gebrek aan innerlijke scheppende kracht den ondergang niet meer voorkomen van wat nog restte van die oude Chineesche kunstbeschaving, die een der hoogtepunten is geweest in de geschiedenis der menschheid. In de hier gegeven beschouwingen kon slechts een enkelen blik geslagen worden in het groot gebied met zijn wijdsche perspectieven, dat zich voor ons opent bij een studie van het jadeGa naar voetnoot*), de bedoeling ervan was slechts deze om anderen op te wekken dit gebied mede te betreden en zich te laven aan de bronnen van schoonheid die er zoo mild vloeien. |
|