| |
| |
[pagina LXXVII]
[p. LXXVII] | |
bovenaan: duitsche kaarten met smul-emblemen (de harten vier gestempeld met het belastingmerk van 1 mark). middenin: oud-duitsche patience-kaartjes. onderaan; russische speelkaarten (skat).
| |
[pagina LXXVIII]
[p. LXXVIII] | |
bovenaan en middenin onderaan: engelsch-indische houten speelschijven. middenin: russische kaarten. onderaan links en rechts: chineesche speelkaarten op dun ivoor-karton.
| |
| |
| |
Het duivelsboek,
door dr. N.J. Singels.
HET duivelsboek met zijn kleurige bladen staat in kwaden reuk bij de vromen van harte. En niet ten onrechte, wanneer men de rood en zwart gekleurde prenten niet als gezellen ter ontspanning zoekt, maar in het boek leest met hartstocht en ongebreidelden speellust.
Wie eenmaal in Monte Carlo's speelzalen de verwrongen en zenuwachtig trillende gelaatsspieren heeft aanschouwd van de aan het spel verslaafde lijders; wie daar zag lezen in het Rouge-et-Noir-boek met den hartstocht aan doodkranken eigen, voor hem bestaat geen twijfel aan de juistheid der benaming van het Duivelsboek. Hij ziet daar de ontaarding eener geoorloofde ontspanning en de verwording er van tot een diep-invretend en verterend lijden, dat ziel en lichaam beiden aangrijpt, en hij ziet dit gruwelijk lijden te midden van pracht en praal, van goud en zijde, van spiegelweerkaatsing en kristalgeflonker.
Het spel op zichzelf is (Aristoteles zegt dit reeds) aanbevelenswaard, wanneer men daarna hartelijk verlangt weer ernstig bezig te zijn. Het is er mee als met alle deugden, die, uit haar rechte lijn gerukt of verdreven, in ondeugden ontaarden. Plato formuleert dit, als hij zegt: spaarzaamheid wordt, zoo men ze overdrijft, tot schrielheid en gierigheid; voorzichtigheid tot bangheid; bezorgdheid tot angst, gezonde kritiek tot vitzucht.
Wordt ook niet in den Bijbel door onvervalschte Godsmannen de teerling geworpen? Wierp niet Jozua het lot voor het aangezicht des Heeren (Joz. XVIII:10) en liet niet Saul het lot beslissen tusschen zich en zijn zoon Jonathan? (1 Sam. XIV:42)? Blijkbaar was het spel in de oogen dier profeten niet misdadig.
Jammer genoeg verliest voor velen het spel als louter ontspanning, zijn bekoring. Het Latijnsche spreekwoord: Sine Cerere et Libero friget Venus:
Lijdt Venus grooten nood,
of:
wordt voor dezulken omgezet in het gevaarlijke:
Spel is niets, zonder kans op winst.
Givet sans lièvre: hazenpeper zonder haas!
En uit dat oogpunt gezien, is het spel veroordeeld, voor zulke ongelukkige lijders, ziek als men ze moet noemen.
| |
| |
Een wijze voorzienigheid nam hier en daar reeds in vroege tijden maatregelen. Zoo lezen wij van een Ordonnancie uit 1397, door den Provoost van Parijs uitgevaardigd, waarbij het kaartspel op werkdagen aan werkvolk werd verboden.
Wanneer toen een verbod noodig bleek, moet men aannemen dat het kwaad op bedenkelijke wijze was voortgewoekerd en men de schadelijke gevolgen reeds zag werken
En met het noemen van dit jaartal is tevens het dichterlijk aureool weggevaagd, waarmee het verhaal omgeven was: hoe het kaartspel in 1392 werd uitgevonden ten einde den armen krankzinnigen Koning van Frankrijk, Karel VI le Bien-aimé (1380-1422) een afleiding te bezorgen. Een zonnesteek zou den vorst van zijn zinnen hebben beroofd. En in de rekening van zijn Schatmeester vinden wij voor dat jaar aangeteekend: Donné à Jacquemin Gringonneur, peintre, pour trois jeux de cartes à or et à diverses couleurs, ornés de plusieurs dévises, pour porter devers le Seigneur Roi, pour son ébatement, 56 sols Parisis.
Frankrijk had vóór 1392 dus zijn kaarten reeds en van Duitschland wordt het jaar van ‘invoering’ gemeld: omstreeks 1300. Veel vroeger zal het kaartspel in Duitschland niet bekend zijn geweest. In plakkaten vóór dien tijd uitgevaardigd, bijv. het Stadsboek van Augsburg van 1275, worden allerlei toen ter tijde bekende spelen opgenoemd en.... verboden. Van het kaartspel wordt niet gerept. In een plakkaat van 1286 (herhaald in 1299) te Neurenberg, wordt evenmin het kaartspel genoemd. Een kleine eeuw later (1380) wordt onder de geoorloofde spelen het kaartspel wèl vermeld. Er is dus een speling van 1299 tot 1380.
In Frankrijk óók hetzelfde. In 1254 verordeningen tegen schaak- en dobbelspel, niet tegen speelkaarten. Doch weer bijkans een eeuw later leest men van rooverijen door een bandietentroep ‘wier leden Valets worden genoemd, naar de boeren van het kaartspel.’ Het kaartspel is er dus.
De joyeuse entrée van Aas, Heer, Vrouw en Boer of Knecht met hun gevolg van 2 tot 10, valt dus in Midden-Europa vrijwel gelijktijdig in den overgang van 14e tot 15e eeuw.
Wij willen echter opklimmen tot oudere tijden en dalen daartoe af naar Zuid-Europa, waar we in Spanje in 1332 een éénigszins twijfelachtige vermelding vinden van het kaartspel, door een verbod daarvan, in de Statuten van een Ridderorde door Koning Alfonsus van Castilië ingesteld. Vaster staat een verbod van 1387, zoodat ook voor Spanje mag worden aangenomen dat men nà 1300 een gevaar gaat zien in het gebruik van het Duivelsboek. Voegt men hieraan toe voor Italië een bericht hetwelk 1310 noemt als het jaar, waarin door de soldaten van Keizer Hendrik VII (1308-1313) op zijn veldtocht naar Italië de kaarten
| |
| |
naar dit land werden overgebracht, dan heeft men een grond om aan te nemen, dat de 14e eeuw de geboortetijd zal zijn van het kaartspel. In Europa althans.
Geboortetijd? Neen, de tijd der middelbare jaren. Want niet in Europa wordt het kleurige boek uitgevonden, wanneer men van uitvinden mag spreken. Het spel is zoo oud als de wereld; waar menschen gingen wonen, brachten zij ook hunne ontspanningsmiddelen met zich. Negers in de binnenlanden van Afrika hebben hunne antilopen-kootjes waarmee zij bikkelen; roodhuiden hunne takjes en rietjes; Samojeden hun schijven van rendierhorens, Nieuw-Zeelanders hunne schelpjes. Een ieder dobbelt, kient, damt en schaakt op zijn manier.
Ook in Voor-Indië kan men dus die menschelijke eigenschap verwachten. En de Hindostansche dunne speelkaarten-schijven of ronde houten blaadjes wijzen op de vervulling van die behoefte. Vermoedelijk werd dit spel, waarbij in de rij der ‘matadors’ de vrouw ontbreekt, door verschuiven der schijven gespeeld.
Men leert bij het bestudeeren dier kaartvormen een spel kennen dat in allerlei trekken merkwaardig veel overeenkomst toont met een oorspronkelijken vorm van het Europeesch kaartspel. Ik bedoel met de figuren op de Oude Spaansche kaarten.
Bij een bezoek aan Burgos troffen wij daar een groep spelers op straat aan, die, neerzittend op den grond, ons van het bekende schilderij van Carravaggio: de kaartspelers, het model liet zien. Zij speelden het Spaansche spel met degen, beker, munt en knots. Is het wonder dat de uitleggers aan dit spel de beteekenis geven van het spel der vier Standen: de degen, die den krijgsmans-, den adelstand aangeeft; de beker, welke door de miskelk den geestelijken stand vertegenwoordigt (want het is in zijn oorspronkelijken vorm bepaaldelijk een miskelk, geen gewone poculum, bokaal, drinkbeker); de munt, die het gilde der kooplieden voorstelt en de knots, symbolisch aangevend den vierden stand, den aangezweepten, hard behandelden, afgerosten werkenden stand.
De Hindostansche schijven wijzen al veel vroeger op die vier afdeelingen in de maatschappij: op de kroon (het koningschap); het zwaard (krijger); geldstuk (kooplieden); knots (slaaf). Een aanduiding tevens van de vier kasten der Hindoes: Brahmanen of Priesters (Lehrstand); soldaten (Wehrstand); handelaars, landlieden, kunstenaars (Nährstand); slaven, die het zwaar te verduren hebben (Schwerstand).
Of de speelkaarten uit Indië, tot ons, Europeanen, zijn gekomen? Er zijn menschen, geleerden, die zoo gaarne álles uit Azië willen laten ontstaan: volkeren en taal, zeden en gewoonten, dieren en planten. Ofschoon men hiervoor dikwijls een bewijs kàn leveren, gelukt dit toch niet bij alles. Zoo ook niet bij het kaartspel met een overtuigende zekerheid.
| |
| |
In het oude Indië heette een spel (laten wij dit het schaakspel noemen), het spel der Vier Radjah's of Vier Vorsten. Het stelde vier onderdeelen van het leger voor: olifanten, paarden, strijdwagens en soldaten. Het speelbord was in hokjes verdeeld; rood, groen, geel en zwart, die ook de kleuren zijn der reeds bovengenoemde speelschijven. De figuren van het Koningsspel wijzigen zich. Met Shach (in: Shach-mat = de Koning is dood) hebben wij in het schaakspel nòg te maken. Maar óók met de figuur van den Generaal (Pherz). Uit oud-Fransche gedichten, waarin over die tweede verschijning in het schaakspel als over Koningin Pherzia gesproken wordt, blijkt dat van die figuur als vrouw melding wordt gemaakt en dat zij verkeerdelijk tot Fierche, geëmendeerd tot...... Vierge wordt! Zoo is de tweede hoofdwaarde in het spel van generaal tot koningin geworden.
La reyne que nous nommons Fierge,
Tient de Vénus et n'est pas Vierge,
Aimable est et amoureuse.
De Olifant, Phil geheeten in het Indische spel, werd tot Fol en zóó tot Fou, onder welken naam de boer uit het kaartspel ook vaak wordt aangetroffen (in het Italiaansche spel als Harlekijn).
Op die wijze waargenomen schijnt men wel eenige voeling tusschen het Indische spel en het Europeesche op te merken. Dat het behalve naar het Westen ook naar het Noorden en Noordoosten in China zou zijn gekomen, valt zeer te betwijfelen. Wel wordt het jaar 1130 precies genoemd als het jaar van invoering in China, ten behoeve van tijdverdrijf voor de vrouwen van Keizer Seun-Ho, maar éénig bewijs dat ze uit Indië kwamen is niet te vinden. Uit den oorspronkelijken naam ivoorbladen (later papierkaarten genoemd) blijkt de aard der stof, waarvan het spel in 32 bladen, was vervaardigd. Nog zijn de Chineesche speelkaartjes op een soort papier gedrukt, die aan dun gespleten ivoor doet denken. De aard van het spel is een geheel andere dan éénige in het Westen in zwang, al bezitten de Chineesche kaarten ook poppetjes als ‘honneurs’, welke zij ‘de meest geëerden’ noemen. De ‘hemelsche’, de ‘aardsche’, de ‘menschelijke’ groep en het ‘grondbeginsel van harmonie en natuur’, vormen met de eerstgenoemde honneurs, de 5 groepen.
Of verder een overeenkomst met het Indische spel of met deszelfs dochter, òns kaartensysteem, bestaat, durf ik niet beslissen, zelfs niet grondend op de 5 groepen bij ons te vinden van Aas, Heer, Vrouw, Boer en de cijfergroep van 2-10. De eenige merkbare overeenkomst is, dat de speelmaterie van karton is.
Zoo men durft aannemen dat het kaartspel uit Azië is gekomen, dan zou de reisroute door Arabië en het Noord-Afrikaansche kustgebied zijn
| |
[pagina LXXIX]
[p. LXXIX] | |
bovenaan links: oud-noorsche kaart, in 't midden: spaansche kaart, aas, miskelkvorm, rechts: oud-noorsche boerenkaart. middenin: italiaansche kaarten, in 't midden met de munt. onderaan links: zwitsersche kaart in bloemvorm, in 't midden: russische kaart, rechts: zwitsersche kaart.
| |
| |
bovenaan links en rechts en onderaan links en rechts: oud-hollandsche pierrot- en harlekijnkaarten. middenin links: historische fransche kaart, ruiten koning, lodewijk ix, rechts: historische fransche kaart, koning frans i, bovenaan, in 't midden: aas in muntvorm (tarok). onderaan in 't midden: miskelkvorm.
| |
| |
genomen en Spanje het voorloopige eindpunt zijn geweest. Van Afrika kan dan Sicilië en zóó Italië zijn bereikt. Ook is de mogelijkheid niet uitgesloten dat de kaarten uit Spanje in Frankrijk en Duitschland zijn gekomen en van daar langs de groote handelswegen (Augsburg, Brenner) in Italië kwamen. Is de route geweest: Afrika, Sicilië, Italië, dan kan Italië ze omgekeerd in Duitschland hebben ingevoerd.
Wie zal dit alles ooit met zekerheid vermogen te ontwarren?
Het gaat met zulke vraagpunten zoo vreemd, zoo onberekenbaar! Zagen wij den Phil van het Indische spel veranderen in den Fou, den Harlekijn: den Pherz in de Vierge (Dame), zoo zien wij den Re (den Koning van het Italiaansche Trapollaspel) op den klank af in een Saksisch spel overgaan als Reh, in hertvorm!
Zoo ging het ook met de zoogenaamde ‘kleuren’: de vier oude voorstellingen van zwaard en beker, van munt en knots zien wij wijzigen in verschillende landen en tijden, de vier symbolen verdwijnen, vergroeien, verworden.
Is het verzachting van begrippen of van zeden, die de afranselende knots ongepast doet vinden en doet overgaan in zuilen, in kolommen? Of is het een stileering? Wij weten het alweer niet; maar wel weten wij dat de oude vormen in sommige landen gebleven zijn, o.a. in Spanje (voor zoover het tenminste niet het engelsche whist- of het fransche quadrille-spel betreft). Wèl weten wij ook, dat men reeds vroeg (o.a. op de oudste gedrukte kaarten van 1440) de duitsche figuren van belletje, hart, blad en eikel vindt.
De eikel ontstond uit den klaveren-vorm, die daarmee bij grove afbeelding in groeivorm eenigszins overeenkwam. Aangezien de scepter, uit de knots gegroeid, behalve den pijnappel aan den top, óók den lelie- of liever lis-vorm vertoonde, die in driebladigen groei weer aan een klaverblad kon doen denken, zoo ontstond de serie: stok of knots, staf of scepter (boventop lisbloem), klaveren-drieblad, eikeltros. In het Engelsch beteekent dan ook clubs zoowel knots als klaveren, terwijl in het Italiaansch aan den bloemvorm wordt vastgehouden door het woord fiore, waarmee men zoowel bloemen als klaveren aanduidt. Een andere verklaring voor de duitsche verandering is deze: dat de oude afbeelding van klaveren (Ecker) op den klank af, gewijzigd is in Ecker, eikel (vergelijk ons: aker). Dit vermoeden lijkt verre van onwaarschijnlijk.
De ronde gekartelde munten ondervonden niet minder ingrijpende vervorming. Wie de Pompejaansche handspiegeltjes, onder de lava gevonden, kent, zal zich kunnen begrijpen, dat de muntfiguren der kaarten daarmee werden vereenzelvigd en verward, dat op de kaarten die spiegeltjes, van een handvat voorzien, werden afgebeeld. Ook, dat men ze in plateaux, schalen, bekkens omvormde. Ja, dat ze dat tot ronde
| |
| |
koperen belletjes of schelletjes van een narrenkap werden verlaagd.
Maar hoe de ruiten te verklaren? ‘Est etiam ars nesciendi’: er is ook een kunst om iets niet te weten. De fransche, hollandsche en italiaansche namen: carreaux, ruiten, quadri, zijn ongetwijfeld beter gekozen dan het engelsche diamonds. Is dit laatste genomen omdat de zijvlakken van diamanten nog al eens den ruitvorm vertoonen? Zou het wezen omdat de kostbare oude handschriften nog al eens fraaie steenen op hun buitenband dragen in ruitvorm? Of omdat geld en muntstukken kostbaar zijn en edelsteenen, diamanten, daarmee die eigenschap gemeen hebben? Alles zeer gezocht en hoogst onwaarschijnlijk: Wie iets verklaren wil, zoekt en vindt ten slotte het ongerijmde.
Dat de ruiten dien vorm zouden hebben naar den spitsvierkanten vorm van de piek- of lansspits, wat heeft het te maken met de oorspronkelijke muntgedaante die immers zelden of nooit afwijkt van den ronden vorm? Men zou daaruit eerder den schoppenvorm zien voortkomen, gelet op het Fransche ‘Pique’ dat deze kleur aldus benoemt.
De hartenkleur maakt het ons al mede niet gemakkelijk. De harten zijn ontstaan uit, of liever zijn gekomen in de plaats van den beker, het symbool van den geestelijken stand. Oók al weer een raadsel, tenzij men aanneme dat de hartvorm is aangenomen naar den kom- of bekervorm van de miskelk, met wegvalling van den voet. Want de verklaring dat de geestelijke de zaak van hart, gemoed, ziel behandelt, en dit door de harten wordt aangegeven, is wel wat naïef gedacht.
Met de schoppen zijn wij op minder onzeker terrein. Het zwaard, de degen van den edelman, de ‘spada’ van het Italiaansch, de ‘espada’ van het Spaansch leent er zijn naam aan, terwijl het hollandsche schoppen de benoeming ontleent aan den vorm, die wezenlijk aan een schop, een spade doet denken. Vermoedelijk is de hollandsche schopvorm aangenomen, in verwarring met de italiaansche of spaansche benaming, welke aan het hollandsche spade, Duitsch der Spaten, deed denken.
Dat het zwaard met zijn scherpe punt overging in een lansspits, het fransche Piques is te begrijpen. De teekening van een fijnere wapensoort maakte plaats voor een grovere. Met deze meer plompe figuur komt de duitsche: ‘Das Pik’ overeen, evenals ook ( in vorm) das Grün, das Blatt. Aan die gedaante dankt ook de hollandsche benaming haar klank: schoppen, die den bladvormovereenkomst vertoont. De duitsche (en later de hollandsche) kaartenkleurders hielden meer vast aan den indruk dien zij in hun oor opvingen, dan aan de beteekenis van het woord. Zij schonken geen aandacht aan de afbeelding dier beteekenis en maakten van het italiaansche ‘spada’ het hollandsche spade.
In Zwitserland ziet men een afwijking waar, in plaats van harten en ruiten, een schildje en een roos worden aangetroffen. Naar het eerste
| |
| |
heeten deze Schildkarten. De roos of de bloem is in ruwen vorm niet dan de ronde munt, waaraan een bloemsteel is geteekend. Met het geldstuk wist men blijkbaar geen raad.
Voor de poppen van onze spellen gaan wij terug tot Indië, waar wij in het Vier-Radjahspel, de 4 Koningen of Heeren aantreffen, die in het italiaansche spel Re, in het Duitsch König, in het Hollandsch Heeren, in het Engelsch King, in het Fransch Roi heeten. Overal dus de regeeringsvorm van het land, uitgezonderd Holland dat vóór 1813 (1806) geen Koning kende. De galante Franschman geeft aan den Roi een Dame terzijde, welke de plaats van den italiaanschen Cavallo, ruiter, ridder inneemt. De duitsche figuren zijn: König, Ober en Unter, waarbij de Ober den Cavallo vervangt. Deze laatste blijft echter in het Tarok voortleven als Cavall. De Dame van het fransche spel wordt in Engeland tot Queen, in het Hollandsch gewoonweg burgerlijk: vrouw.
De fransche Valet, italiaansch Fante (beide: dienaar), de duitsche Bauer of Bube, de engelsche knave (boer, schurk) werd bij ons, alwéér typeerend voor onzen landaard, tot boer, terwijl de duitsche studenten hem met den naam Kaffer sieren.
Maar, men stelde zich niet met de algemeene namen tevreden; men wilde gaan historizeeren. Zoo verschenen Karel en David, Alexander en Caesar, Judith en Pallas, Rachel en Argine (dit een omzetting van Regina, koningin,) Hector en Ogier, Lahire en Lancelot, Lauerier, Wenzel en Baste, op de speeltafel.
Enkele dier namen bleven voortleven; zoo heet in Duitschland de boer: Wenzel (Wencislaus) en Baste (Sebastiaan).
Van blijvenden aard zijn dergelijke geschiedkundige herinneringen echter niet, evenmin als later andere pogingen veel succes hadden. Wie speelde wel niet eens met de indische speelkaarten, waar van Heutz, van der Heijden en van Swieten de koningsplaats innamen en waarbij de boeren door javaansche jongens waren vervangen? In een andere kaartenuitgave, veroverden de eeuwige Volendammers zich een plaats. Andere vindingrijke kaartenteekenaars combineerde Koning Willem II en Koning Willem III met hunnen gemalinnen Anna Paulowna en Sophie en voegden er Prins Hendrik en den vroeg gestorven Prins van Oranje aan toe. In Duitschland zagen in den tijd ‘des groszen Krieges’ kaarten het licht, met Hindenburg en Ludendorff en den Obersten Kriegsherrn, terwijl von Tirpitz de duikbootenmisdaad op de speeltafel legt. Het Feldherrnkartenspiel had zijn mededinger in de Kriegsspielkarten, waarbij o.a. de dikke Bertha haar rol mede speelt.
In den grooten vereeringstijd van den franschen adel (17e eeuw) worden kaarten gevonden met de wapens van adellijke geslachten. Eenvoudige azen- en boeren-bladen werden echter een vernederend gezelschap geacht voor de doorluchtige fransche geslachten, en de magistraat van Lyon nam
| |
| |
de blokken, voor het vervaardigen dezer kaarten gebruikt, in beslag. Men gaf ze slechts terug, toen de drukker zich verbond ook op de azenkaarten Prinsen af te beelden en de boerenfiguren te vervangen door Ridders. In Napels bloeide een gezelschap ‘Armeristi’, welks leden zich verbonden dit Blazoen of Wapenspel te spelen.
Ook in Engeland voerde men kaarten van dien aard in, waarbij de poppen werden aangeduid in de verschillende kleuren door beginletters in de hoeken: K. (king), Q. (queen), P. (prince, ridder, boer); I (één, aas). Ook thans nog kan men zich die kaarten aanschaffen; ze heeten squeezers, behalve de letters vindt men de cijfers 2, 3, 4 enz. in de hoeken gedrukt die maken dat men de kaartbladen niet in wijd uitgespreiden waaiervorm in de hand hoeft te houden. Zelfs vindt men Engelsche ronde kaarten, die dit bezwaar nòg meer verhelpen, doch ons niet gemakkelijk te hanteeren schijnen.
Ook in Frankrijk werd het nuttige aan het aangename gepaard en het spel dienstbaar gemaakt aan lessen in geschiedenis, aardrijkskunde, mathesis en andere vakken. Speciaal werd dit verricht voor Lodewijk XIV. Mazarin deed dit denkbeeld aan de hand.
In 1676 verscheen een spel militaire kaarten, opgedragen aan S.A. le Duc de Maine, zoon van Lodewijk XIV en Mad. de Montespan. Deze Duc was Colonel-Général en.... 6 jaren oud. Het spel kon dus voor zijn krijgskundige vorming van nut wezen.
John Law in Frankrijk, de tulpen-windhandel in onze republiek lieten niet na kaartenteekenaars te bezielen, terwijl in Engeland in 1679 een spel verscheen dat een overzicht verschafte van alle samenzweringen van Pauselijke zijde tegen het engelsche Koningshuis gesmeed, beginnende bij Queen Elisabeth, eindigende met Karel II. De aanbeveling luidde: The like not exstant.
De Fransche revolutie deed zich op dit gebied ook gelden. De Koningen en Koninginnen werden natuurlijk verbannen. De Koningen werden door Geniussen vervangen, de Koninginnen door vier figuren der Vrijheid, met de roode Jacobijnenmuts getooid. Schoppenvrouw o.a. stelt de persvrijheid voor. De Klaverenvrouw symboliseert de vrijheid van het huwelijk en laat van haar lansspits een banderol wapperen, waarop men het woord ‘Divorce’ leest. Daaronder het woord ‘Pudeur’. De schoppenboer klotst op klompen. Hij zit op een steen die de tooverformule draagt: ‘Démolition de la Bastille.’ De klaverenboer vertegenwoordigt de gelijkheid der rassen. Een neger hanteert een geweer en wijst op een onderschrift ‘Café’. Bij dit spel is de omwenteling in vollen gang. Andere omwentelingskaarten met amerikaansche herinneringen toonen ons Washington en Adams, Franklin en Lafayette: de boeren zijn daarbij indiaansche stamhoofden.
| |
| |
Toen de revolutiestorm was uitgewaaid en de koninklijke wind begon te blazen was er in 1818 plaats voor een spel: Cartes royales, dat ten doel had, de personen uit het legitieme koningschap onder de oogen te brengen van de aanzittenden aan de speeltafels. Shakespeare en zijne hoofdpersonen, bijv. King Lear en Hamlet, Macbeth en Henry VIII, gingen niet vrij uit en Fallstaff lachte en pochte op de kaart met boerenwaarde.
Schiller moest uit zijn Maagd van Orleans personeel voor de speeltafel leenen en een ander spel prijkte met allerlei heerlijke beloften uit de welvoorziene keuken, die de spelers moesten doen watertanden naar een overvloedigen avondmaaltijd, die hen na het spel te wachten stond.
Dr. J.A. Molhuyzen deelt in de October-Aflev. van 1920 van Oude Kunst mede, dat in het begin der 19e eeuw bij J.G. Gotta, ‘Libraire à Tubingue’ kaarten werden uitgegeven met ongekleurde teekeningen, gedeeltelijk volgens puncteer, gedeeltelijk volgens lijnmethode uitgevoerd. Het zijn teekeningen deels allegorisch, deels naar het leven, waarin de kleurfiguren door het een of ander voorwerp of onderdeel van de voorstelling worden weergegeven. Zoo bijv. een slaapmuts, een taschje, een vaas, een vlindervleugel, die de harten voorstelt, een mouwopslag, een hondenhalsband, e.d. die ruiten vertoonen. Een groote vindingrijkheid wordt daarbij te pas gebracht, die voor scherpzinnige vernuften een prachtig terrein oplevert.
Tevens zien wij uit oude kaarten van onze republiek dat de Minister van Financiën van 1797 al even vindingrijk was als onze Minister nà de oorlogsjaren, die de jammerlijk mislukte speelkaarten-belasting invoerde. Wij zien daar de schoppenazen als dragers van het bewijs, dat de schatkist het haar toekomende bedrag voor de bevrediging der speelzucht ontving.
Ten slotte nog een mededeeling, dat bij het duitsche Tarokspel, met zijn 78 bladen, waarvan 22 van beelden zijn voorzien, wel de meest uitgebreide verzameling van figuren te vinden is, die in éénig spel wordt aangetroffen. Een uiteenzetting en verklaring van al deze gedaanten in haar oorsprong en wording behoort tot de onmogelijkheden. Zoo ergens, dan staat men daarbij voor onoplosbare raadsels. Wat de voorstellingen bedoelen is reeds vaak onduidelijk; à plus forte raison moet men omtrent den oorsprong in het duister blijven tasten.
Na lezing dezer bladzijden zal men moeten toegeven, dat op de speeltafel veel onverklaarbaars verschijnt. En niettegenstaande deze onwetendheid, die den onderzoeker prikkelt, blijft de speler zijn materiaal in boozen hartstocht of in gepast genot hanteeren. Het ‘rien ne va plus’ en het ‘sans atout’ zal wel blijven klinken, zoolang de menschelijke maatschappij blijft bestaan.
|
|