| |
| |
| |
Het beeld van den dichter, Gerhart Hauptmann zestig jaar,
door dr. E.L. de Moor.
DE dichter, zegt Goethe, leeft in de herinnering van het nageslacht voort, in de gedaante waarin hij het laatst onder de menschen verwijlde. In 't algemeen komt dat uit, maar niet in ieder bijzonder geval en alleen al de voorstelling die wij van Goethe hebben - of liever de voorstellingen - logenstraffen zijn eigen woorden. Zeker, voor allerlei winkelramen in Duitschland vinden wij de beroemde teekening van Goethe op het doodsbed, het vorstelijk gelaat gekroond met den lauwerkrans. Dat is een apotheose. Dat is geen mensch meer die daar ligt, maar bijna een god, althans een geest, die al het aardsche overwonnen heeft en van het bovenaardsche niet veel meer heeft te leeren. De ondanks het academische niet banale teekening van Preller bewijst in ieder geval, dat de kunstenaar, die zich naar het sterfbed had gehaast, er in geslaagd is, een der gewichtigste momenten van eerbied vast te houden, die een mensch voor een ander mensch, voor een, ‘volmaakte’, kon gevoelen. In het oude Griekenland was de vervaardiging van portretbustes verboden. De beeldhouwwerken, die ons onder den naam Sophocles of Pericles werden overgeleverd, geven geen garantie voor de ‘gelijkenis naar het leven’; zij zijn de uitdrukking van het ideaal van den dichter, van den staatsman en een ideale opvatting bevat steeds dezen eisch: zoo of zoo had hij er moeten uitzien ook al zag hij er inderdaad anders uit.
Wij denken echter tegenwoordig historisch, niet mythisch. Wij kennen meestal te goed de biographie der kunstenaars, hun privé leven van dag tot dag; en wij plegen ze in periodes in te deelen, waarvan er, als ze niet door een vroegen dood achterhaald worden, minstens drie in een leven gaan. Ook Goethe heeft niet kunnen bereiken, dat hij alleen met het uiterlijk, dat hij bezat toen hij deze aarde verliet, in de herinnering werd bewaard. De man, die daar ligt met den lauwerkrans om zijn voorhoofd, dat is de grijsaard, die kort te voren het IIe deel van Faust had voltooid en daarmee zijn eigen apotheose had geschapen. Maar de schrijver van het eerste deel, van de Gretchen-tragedie, zag er heel anders uit: hij droeg een staartpruik, die we niet negeeren kunnen, en hij was in rococostijl gekleed, een stijl die heelemaal niet paste bij dit door en door duitsche werk; daarentegen heeft men aan zijn gezicht iets apollinisch gegeven; dit is de Goethe voor jonge geliefden; wien zoovele vrouwen uit zijn
| |
| |
tijd hulde brachten; en het jonge meisje, dat Goethes Gedichte op haar verjaardag krijgt, wil ze in dit portret van zijn stormachtige en overwinnende jeugd terug kunnen vinden. Van Goethe ontstond reeds bij zijn leven het ideaalportret, waar hij zelf niet altijd tegen op gekund heeft; hierbij spelen zeer fijne en veranderlijke imponderabiliën een rol. Toen de dichter uit Italië terugkwam, toen hij de kleine, ronde Christiane Vulpius trouwde, die hem goed liefhad en goed verzorgde, toen werd hij althans in het middelste tijdperk van zijn leven tusschen jongeling en grijsaard, een corpulente meneer met een verzadigde uitdrukking in zijn gezicht, met wat kwabbige trekken zelfs, die heelemaal niet meer voor apollinisch, zelfs niet voor aristocratisch konden gelden. Dezen Goethe kennen alleen de historici: er bestaan uit dezen tijd veel portretten van hem. Maar het beeld van den dichter geven zij niet.
Tegenwoordig is het voor den dichter nog veel moeilijker geworden, in iedere periode en op iederen dag van zijn leven er zoo uit te zien als men van hem verlangt. Niet alleen dat hij lastig gevallen wordt door allerlei schilders en beeldhouwers, die met zijn naam ook den hunnen willen maken; hij staat bovendien onder de gestadige observatie van photografen en kinematografen, die hem nemen zooals hij eet en drinkt, zooals hij zijn vrouw den arm geeft of zijn kleinkind op zijn knie laat paardje rijden. Hoe hij 's winters zijn bergsportkostuum, zomers zijn zwembroekje draagt, hoe hij met zijn handkoffer in een trein, of heelemaal in leer met een stofbril uit een vliegmachine stapt. De camera is betrouwbaar voor zulke détails, maar zij is onartistiek en ook onintelligent: zij geeft den particulier in het toeval van het oogenblik, maar zij wil niet de synthese waarmee een kunstenaar bewijst dat de verborgen schepper van de ‘Weber’ of den ‘Rosenkavalier’ er zoo of zoo moest uitzien.
De beroemde man leeft tegenwoordig onafgebroken voor den spiegel van het publieke leven, en er zullen er wel onder zijn, die er tamelijk vaak in kijken en daarvoor toilet maken. Toen Luther verscheen op den Rijksdag te Worms, een schuchtere plompe jonge monnik, die nog niet de geweldige oogen durfde opslaan, toen zei de keizer: deze man zou mij niet verleid hebben. Toen Luther geschilderd was door Lucas Cranach en de nimbus van zijn daden meegewerkt had aan zijn portret, toen zou de keizer hem anders hebben gezien. In 't algemeen kan men aannemen, dat een man van 40 of 50 jaar zijn beteekenis naar buiten heeft gebracht en een soort van geestelijke schoonheid heeft verworven. Ook bij Voltaire heeft men den aesthetischen kant van zijn leelijkheid ingezien en Houdon heeft die op de beroemde buste merkwaardig vergeestelijkt. In onzen tijd van photografen en geïllustreerde bladen is er menig beroemd man, die zijn uiterlijk cultiveert, met methode, die zoo'n beetje verbeteringen aanbrengt, opdat dit uiterlijk representatief worde voor
| |
| |
wat hij is of meent te zijn. Dat is een legitieme wensch, want ten slotte begaat de natuur soms ook vergissingen, die ze dan weer moet goed maken om de suprematie aan den geest te laten. Het is ook van belang een overeenkomst aan te gaan met de relativiteit van den tijd, met de wisseling der modes, om in de eigen verschijning iets te brengen wat daar bovenuit duurt.
Het is bekend dat Ibsen in zijn hoogen hoed een klein spiegeltje droeg, en dat hij op zijn wandelingen daar niet zelden gebruik van maakte. De jonge Ibsen, die ook lyrisch dichter was, had den vollen baard der demokraten van 1848, het kenteeken der oppositie. Deze gedaante nam hij mee naar Italië; hij had nog te strijden, hij maakte gevaarlijke crises door, die hij in 't ergste geval door alcohol trachtte te temperen. Op een keer kwam hij terug van een wandeling waarop Bacchus hem weer eens had getroost, wat slordig in de kleeren en met ongekamde haren; hij moet toen een besluit voor zijn leven hebben genomen, en dat ook dadelijk in zijn uiterlijk hebben aangekondigd. Ibsen knipte zijn democratenbaard kort, schoor zijn kin, kocht een zwarte jas, dien hij voortaan niet meer aflegde, en ofschoon hij zich had voorgenomen de moderne maatschappij met zijn drama's te ondermijnen, werd hij een voorbeeld van correctheid in zijn kleeding, in zijn manieren, in zijn strenge, bijna angstige gereserveerdheid. Dit Ibsenmasker was vol te houden en het was juist. De dichter, die zijn jeugd achter zich liet, die geen vers meer schreef, om de geduldigste arbeider van het theater te worden, heeft dit masker volkomen gerechtvaardigd. Hoe scherp ook de burgerlijke maatschappij in zijn stukken wordt gehekeld, de geweldige zorgvuldigheid zijner motiveering, de keurigheid van zijn werk, de buitengewone fijnheid in het mechanisme wijzen op een man, die van zichzelf de hoogste betrouwbaarheid en correctheid verlangde.
Wij komen langs een omweg, die echter geenszins een zijweg was, op Gerhart Hauptmann. Toen Hauptmann begon, was ook zijn uiterlijke verschijning niet gereed; zij werd door zijn vijanden aangevallen en ook door zijn vrienden als niet in orde beschouwd. De partij, die hem verwachtte, was op iets anders voorbereid. Men moet zich de toenmalige algemeene litteraire situatie in Europa en in Duitschland voor den geest roepen. Het was omstreeks 1889; in Duitschland heerschte een litteraire revolutie. Het naturalisme in verband met de natuurwetenschap, met de evolutie-idee en de erfelijkheidstheorie opponeerde tegen ieder formalisme of classicisme. Het naturalisme stond ook in politiek verband met het socialisme, het bevorderde vooral de belangen van het proletariaat, het zocht den mensch bij voorkeur daar, waar zijn afhankelijkheid van zijn milieu het duidelijkst en bitterst bleek. Zola schreef Germinal, de Goncourts de geschiedenis van een dienstmeisje; ook in de beeldende kunst
| |
| |
heerschte de armoede als sujet. Medegevoel met allen, die leden, met alle sociaal onderdrukten, dat was de stille eisch, die men stelde aan een jong en vooruitstrevend talent. Ik studeerde toen ten tijde in Berlijn en ging veel om met de litteraire jeugd. Hoe de man van onze verwachting of hoop er uit moest zien, wisten wij toen heel precies, namelijk zooals wij, die tot de roode garde zoowel van de litteratuur als van de politiek behoorden. Omdat wij tegen de heerschappij van den vorm in de kunst waren, verachtten wij die ook in het leven; wij waren ongesoigneerd in ons uiterlijk, onverbiddelijke vijanden van alle correctheid en élégance. Wij wilden zoo leelijk zijn als de tijd nu eenmaal was, helaas. De nieuwe dichter moest met een wapperende cape, een revolutionaire flambard rondloopen en hij moest net zoo slecht geschoren zijn als wij.
Wat het innerlijk betreft voldeed Gerhart Hauptmann aan onze eischen. Zijn eerste stuk speelde in een milieu van woestelingen en dronkaards waardoor een onschuldig jong meisje te gronde werd gericht. Met ‘die Weber’ wendde hij zich tot de armsten en de ellendigsten, die het kapitalisme of de industrie op haar weg had laten liggen. Toen de nieuwe dichter met ‘Vor Sonnenaufgang’ zich voor de eerste maal tegenover een storm van geestdrift, een cycloon van verontwaardiging staande hield, vertelde Theodor Fontane in een van zijn kritieken met zooveel zout des levens gekruid: ‘Inplaats van een gebaarden, gebruinden, breedgeschouderden man met een slappen hoed en een jagerspakje verscheen daar een slank opgeschoten jonge, blonde meneer in een gekleede jas van onberispelijke coupe en met onberispelijke manieren en maakte een buiging met zulk een gracieuse bescheidenheid, dat hij ook de meeste van zijn tegenstanders wel ontwapend zal hebben. Wel is waar zullen sommigen in deze uiterlijke verschijning door ze voor een helsche begoocheling te verklaren, nieuwe argumenten tegen hem vinden en zich met genoegen herinneren, dat de medicinaal-raad Casper zijn beroemd boek over juridisch-medische ervaringen met de woorden aanving: ‘Mijn moordenaars zagen er allemaal uit als jonge meisjes’.
Onze gemoedsgesteldheid moet wel onze manier van zien bepalen: want eenige tegenstanders ontkenden zelfs de schoonheid van den jongen dichter. Een verontwaardigd criticus, die in Hauptmanns eerste stukken alleen maar vuil, ruwheid en gemeenheid gevonden had, ontdekte hem zelf als een ‘individu met een uitgesproken misdadigersphysionomie.’ Goethe in een tijd, toen hij toch al beroemd was, ging het niet veel beter. Toen hij zijn ‘Römische Elegien’ schreef en het liefdegenot met antieke onbevangenheid verheerlijkte, vonden goede Christenen ‘bij den dikken Geheimrat de gemeenheid op zijn voorhoofd geschreven’.
Hoe ziet Hauptmann er uit? Of liever - hoe zag hij er uit op verschillende tijden? Want wij hopen dat hij op zijn zestigsten verjaardag, dien
| |
| |
de jonge hauptmann als beeldhouwer te rome.
gerhart hauptmann, 30 jaar. schilderij van max liebermann.
gerhart hauptmann, 35 jaar. foto w. fechner, berlin.
gerhart hauptmann, 49 jaar.
| |
| |
gerhart hauptmann, 19 jaar.
gerhart hauptmann's laatste fotografie.
‘kolossalbüste’ van gerhart hauptmann, door carl ebbinghaus (1922).
portretbuste van gerhart hauptmann, door carl ebbinghaus (1922).
| |
| |
Duitschland nu viert, nog niet het uiterlijk heeft waarmee hij deze aarde denkt te verlaten. De dichter is buitengewoon groot, veel grooter - natuurlijk zuiver physiek gesproken - dan Goethe, die korte beenen bij een lang bovenlijf en dus een zoogenaamden hoogen zit had. De jonge Hauptmann was buitengewoon mager, hij behield nog lang het jongelingsfiguur dat van de drie dimensies alleen de hoogte kent. Toen hij 23 jaar oud op zijn huwelijksreis met zijn jonge vrouw aan den arm over de Brühlsche Terrasse in Dresden wandelde, zou hij bijna handgemeen geworden zijn met een jongen luitenant, die den draak stak met de lichamelijke schraalheid van den jongen echtgenoot. Hauptmann als jonge man was buitengewoon knap: hij had, waarop wij niet waren voorbereid, een klassiek besneden gezicht van de zuiverste lijnen, dat werkelijk door geen baard of snor ontsierd mocht worden. Met deze voorbestemming tot baardeloosheid deed hij denken aan de beroemde koppen uit de klassieke litteratuur van de 18e eeuw, wier autoriteit wij immers juist met alle macht wilden bestrijden. Gerhart Hauptmann had blauwe oogen, oogen, waarin vrede lag, oogen, die heelemaal naar binnen zagen. Het gezicht wordt beheerscht door het buitengewoon hooge voorhoofd, dat hem iets van een asceet geeft; tegenwoordig drukt de zinnelijke mond juist het tegenovergestelde uit. De mooi gevormde maar wat achteruitwijkende kin wijst op een man van innerlijke daden, wiens energie nooit naar buiten slaat. In zijn eerste periode van slankheid had Hauptmann iets van Johannes den Dooper, iets jongelingachtigs, bijna maagdelijks, iets vèr-van-de-wereld ook, en hoezeer hij zich later ook heeft leeren schikken naar de menschen en in de wereld, iets gereserveerds is er altijd nog in hem overgebleven, hetgeen zijn verschijning beschermend op een afstand houdt. Of men met hem eet of drinkt - en de vroegere geheelonthouder versmaadt geen glas wijn, zelfs geen flesch, - deze harmonie, deze waardigheid in
zijn uiterlijk hult hem tot op 't laatst toe in een zekere ontoegankelijkheid. Hoe eenvoudig en gemakkelijk hij zich ook beweegt, men zal zijn tegenwoordigheid nooit voelen zonder een zekere spanning, een respect voor een genius, die ons nabij is en toch ver blijft. ‘Hier is iets waartegen men majesteit moet zeggen’, zegt Kent nog van den verwilderden Lear. Hauptmanns persoonlijkheid heeft bij een bijna ontroerende natuurlijkheid ook iets afgemetens: zij bezit waardigheid.
De jonge dichter was mooier dan men hem, den naturalist, aanvankelijk permitteeren wilde. Althans - men moest hem dat eerst vergeven. Max Liebermann heeft den dertigjarigen dichter, toen juist beroemd geworden, geschilderd en hij was er de kunstenaar niet naar om zich te laten imponeeren door een ongestoorde en bijna klassieke harmonie. Op zijn portret heeft hij hem minder mooi gemaakt, zijn haar minder zijachtig, zijn neus minder edel, ten einde de uitdrukking van een peinzer, een
| |
| |
schepper geheel te kunnen leggen in de innerlijke kracht van de ziel. Dit portret, dat aanvankelijk weinig scheen te lijken, heeft zich later juist gehandhaafd; het geeft den blik van een mensch, die niet opmerkt, die ook niet een doel buiten zich zelf ziet, maar waarin de wereld zich zuiver en stil weerspiegelt. Dit portret van Liebermann geeft den zachten, hoogst menschelijken mensch, den medelijdenden schepper, den ontroerde in wien alle rampzaligen en onterfden hun broeder hebben gevonden. Ondanks het behoud van het eenvoudige burgerlijke uiterlijk vinden we hier het apostolische in Hauptmann vereeuwigd.
De jongeling wordt tot man: hij begint te genieten; het ascetische verdwijnt of althans wordt vermengd met trekken van een eeuwig heidendom. Het ging Hauptmann op zijn 40e en 50e jaar niet veel anders dan Goethe, toen hij uit Italië kwam en een heiden geworden was. Hauptmann, afstammeling van Silezische piëtisten, staat nader tot Christus, maar ook hij heeft Eros op zijn weg gevonden. Hauptmann, de man, werd dikker, voller, zijn gezicht breeder, zelfs wat opgezet, zijn mond bitterder dan bij menigeen, die de zoetheden van het leven heeft geproefd. Bovendien scheen het in die jaren, dat hij wat verslapte in zijn productie en hij moest soms zijn vroeger verworven roem verdedigen tegen oude tegenstanders en tegen nieuwe uit den kring der jongeren. Bijna iedere schepper komt op een oogenblik in de gevaarlijke middenperiode waarin hij teleurstelt en teleurgesteld wordt. Nu moest Hauptmanns uiterlijk het bij de vijandelijkgezinde kritiek ontgelden: men had altijd wel gezegd, dat er niets spiritueels, niets van Goethe in hem was, ondanks de gelijkenis van het masker; zijn gezicht zoowel als zijn kleingeestig naturalistisch werk verried zijn gebrek aan idealiteit. Die opgezwollen vale wangen, die zinnelijke mond, die verwekelijkte kin, dat alles bevestigde den egoïst, die hij was, die de ellende der armen had weten te gebruiken, om er zijn stukken uit te slaan, en zijn tantièmes en zijn villa in het reuzengebergte en zijn heele behagelijke, sybarietische bestaan.
Dit beeld uit de middelste periode van zijn leven zal wel net als dat van Goethe verloren gaan, en wanneer het nageslacht Hauptmann in herinnering brengt, zal het zonder twijfel de beide ideale figuren van den dertigjarige en van den zestigjarige vasthouden.
Ik wil hier niet spreken over Hauptmanns litteraire ontwikkeling, alleen maar over de geschiedenis van zijn uiterlijk, waarvan nu een derde hoofdstuk begint ongeveer tegelijk met den oorlog. Hauptmann heeft drie zoons onder de wapens gehad, hij heeft twee stukken geschreven tegen den oorlog en tegen alle geweld, hij heeft met zijn volk, met de menschheid geleden. Zijn gezicht ontmaterialiseert zich weer: het is strakker geworden, het lijkt nu meer van steen dan van vleesch en bitterheid heeft er diepe voren in gegraven. Er is ook in het vroeger zoo weeke gelaat een nieuwe
| |
| |
trek gekomen, iets van den denker, die onderzoekt en weegt en afwijst; en daarbij is hij als vroeger lijdend en droomend. Het imposante hoofd is nu op een andere manier klassiek, is van een andere schoonheid geworden en lokt opnieuw oppositie uit, alsof zijn werk niet zou kunnen voldoen aan de eischen van dit uiterlijk. Ziet hij er niet uit als Goethe? Zoo schreeuwen zijn tegenstanders, die Goethe als tijdgenoot zeker niet beter behandeld zouden hebben. Hoe durft hij zooveel op Goethe te gaan lijken? Maar daar bestaat dan toch een groot verschil. De gelijkenis met Duitschlands grootsten dichter - Hauptmann kan het heusch niet helpen - is inderdaad verbazend groot geworden, hoe weinig men hen zelven overigens ook met elkaar kan vergelijken. Ook Hauptmann heeft dat groote Olympische hoofd, maar zijn oogen zijn kleiner en van een vreedzaam blauw. Goethe daarentegen had prachtige donkere oogen, die als Zeus bliksems konden schieten. Dezen laatsten Hauptmann heeft de beeldhouwer Karl Ebbinghaus weergegeven, in een levensgroote en in een veel kolossaler buste, wier grootste verdienste is, dat zij het gewicht en de macht van het hoofd tot uitdrukking brengen, en dat in de groeven, die diep over het voorhoofd loopen, zooveel bittere ervaring leeft. De mond heeft nog den zinnelijken trek, hij heeft bijna iets oudevrouwigs, maar ook - en daarin is de kunstenaar zeer geslaagd - die zekere stille kwaadaardigheid, of althans hardheid, waarmede een oorspronkelijke weerloos geboren ziel zich moet verdedigen tegen de eischen die de wereld stelt en tegen de enorme taak van het bestaan onder zijns gelijken. Uit deze contrasten is een werk ontstaan, dat de geschiedenis van een leven geeft. De man is hier, zooals in het leven, reeds zijn eigen standbeeld.
Men ziet Hauptmann veel in 't publiek, dat hij vroeger heeft gemeden. Tegenwoordig echter moet hij zich wel vertoonen, want hij is de representant geworden van het geestelijke Duitschland, zelfs van de demokratische republiek. Aanvankelijk zag men hem alleen in den schouwburg, hij hield het voor zijn plicht, zooals hij zelf zegt, in te staan voor zijn werk en voor zijn artiesten, en het oordeel van het volk, waaraan dat werk is opgedragen, in persoon te ontvangen. Vooral voor zijn zestigsten verjaardag en niet alleen gedurende de korte feestweek in Breslau is Hauptmann veel gehuldigd, toen de schouwburgen den verbazingwekkenden rijkdom van zijn dramatisch kunnen tot een triomftocht verzamelden. Als het publiek om hem roept, en Hauptmann heeft tegenwoordig een populariteit ver buiten de litteraire lagen des volks, dan ziet men een zeer grooten, bijzonder goed geproportioneerden heer met al witte haardos zeer langzaam verschijnen. Hij doet een beetje onbeholpen, wanneer hij door een gevaarlijk halfdonker of over de zitbanken in het verblindende licht van het tooneel wordt gebracht. Maar zelfs deze onbeholpenheid
| |
| |
heeft een eigen gratie, zoo iets als bij groote dieren, die op heel zachte pooten loopen. Het is voor mij altijd een benauwd oogenblik geweest, als een dichter het almachtige publiek komt bedanken voor de vriendelijke ontvangst, nooit heelemaal zonder gevaar van afgewezen te worden. Maar ook de Hauptmann die voor de zaal buigt, verliest niets van zijn waardigheid; in zijn voorkomen ligt een stille, vredige ernst, die achting afdwingt. Zonder overdrijving zou men kunnen zeggen, dat de menschen in den schepper van een oeuvre, dat tegenwoordig blijkt een zekere genezende kracht te bezitten, ook iets heiligs voelen. Ze weten - en echter vergeten ze het weer - dat deze man twee vrouwen heeft gehad, zoons en kleinkinderen, dat hij in het reuzengebergte een mooi huis heeft laten bouwen en in 't voorjaar van de weldadige zuidelijke zon aan de Riviera geniet. Hauptmann is ook geen redenaar: hij kan geen twee zinnen in 't publiek spreken en is in het debat niets waard; buiten zijn dramatisch werk heeft hij moeite zich te uiten, maar het sterk leven van binnen, de diepe oprechtheid en de zuiverheid van zijn ziel wordt onmiddellijk als iets niet meer persoonlijks, of boven het persoonlijke uit, gevoeld.
De dichter heeft niets van den ‘Uebermensch’, die een soort superioriteit heeft aangekweekt, - en niet eens iets van de prerogatieven van den geest. Het is de mensch, het is des menschen broeder, die zoo innig begroet wordt door steeds aangroeiende menigten. Hoe verschrikkelijk ook in het Duitschland van thans de politieke, de sociale en de litteraire tegenstellingen met elkaar in botsing komen, het komt ons onmogelijk voor dat zelfs de ongeloovigen onder het zoo gevaarlijke schouwburgpubliek tegenover hem in respect te kort zouden schieten. Kunstenaars en geleerden, die zich dikwijls moeten vertoonen of vertoond worden, plegen ten slotte, - niet het minst door de intellectueelen zelf - met een zekere ironie beschouwd te worden. De al te veelvuldige aanraking met het publiek bedreigt ook de meest fiere persoonlijkheid met een schijn van banaliteit. Ook tegen dit gevaar schijnt Hauptmann beveiligd te zijn. Ondanks alle tepronkstelling heeft zijn uiterlijk niets versletens en de menschen kunnen hem nooit genoeg zien. Zij onderwerpen zich aan hem als aan een macht, die, vredebrengend, sterk alleen door haar zachtzinnigheid, tot hen komt om de zoo vaak gezochte ziel der massa werkelijk op te wekken tot een hoogere eenheid, die uit de massa een menschheid maakt. Voor dezen man moeten de menschen zich buigen met wat Goethe het beste van onze gevoelens heeft genoemd: dat is eerbied.
| |
[pagina LXIII]
[p. LXIII] | |
gerhart hauptmann, 50 jaar. foto e. bieber, berlin.
| |
| |
gerhart hauptmann, teekening van emil orlik.
|
|