| |
| |
[pagina t.o. 289]
[p. t.o. 289] | |
[Nummer 11]
fantin latour.
stilleven. (coll. voûte).
| |
| |
| |
De Collectie-Voûte,
door mr. H.F.W. Jeltes.
DE uiterst bezienswaardige schilderijen-verzameling van den heer M.P. Voûte te Amsterdam heeft, naar ons voorkomt, ondanks het blijkbaar ruime waardeeringsvermogen, waarmee zij is tezamengebracht en een zekere veelsoortigheid van werk, die haar daardoor kenmerkt, toch haar zwaartepunt ongetwijfeld in eenige zeer belangrijke, Hollandsche en uitheemsche, werken van overwegend impressionistisch karakter en sterk-koloristischen rijkdom. De groote Haagsche meesters nemen hier dan ook in het bizonder een aanzienlijke plaats in. Jozef Israëls' aquarel ‘Kinderen der Zee’ (h. 39.5, b. 31.5 c.M.), een der vele verwerkingen van diens bekend thema, aan het strand spelende en rondplassende kinderen (waarvan ook de Collectie-Vattier Kraane een staal bezit), is een proefstuk van expressie der vochtige zee-atmosfeer in een blonde, harmonische dooréén-wemeling van teere tinten rose, blauw en grijs. Van de lucht ziet men slechts een smalle strook (iets meer dan 1/6 der hoogte); daaronder het zacht-wiegelende vlak van het lage, doorzichtige water.
Van geen mindere fijnheid of intensiteit, maar anders in uitingswijs, immers in vaster vorm gebonden, aan krachtiger teekening gepaard, was de gevoeligheid voor kleur, licht en atmosfeer bij Jacob Maris. Zijn solide en toch delicate aquarel van een Pink op het strand geeft een geheel andere visie dan die van Israëls en ook een omgekeerde verhouding van lucht tot landschap te zien: de hoog oprijzende mast der pink accentueert de hoogte van de lucht, die 3/4 der teekening beslaat. Weer een gansch anderen, een zeer veel minder bewogen kijk op de natuur, en op het zeestrand in het bizonder, had H.W. Mesdag. Koel, maar toch wel zuiver en blank is de kleur, rustig en bezadigd, accuraat doch niet zonder leven, is de teekening in zijn transparante strand-aquarel, waarin de zee met schepen en de lucht in hun perspectivisch ruimte-verschiet voor den schilder kennelijk hoofdzaak waren.
Het strand als zoodanig, met zijn stoffage, is daarentegen het voornaamste kompositie-element in een opmerkelijk stuk van Bosboom, behoorend tot een soort werk, dat de groote meester van kerken-, raadhuizen- en boerenhofstede-interieurs slechts bij uitzondering maakte. Deze keurige, luchtig-teekenachtige en kleurfijne aquarel (h. 22, b. 33 c.M.), vermoedelijk in 1873 geschilderd, behoorde tot de beste en opmerkelijkste inzendingen op de Haagsche Bosboom-Tentoonstelling in April-Mei 1917, waar men haar kon vergelijken met de nog al wat grootere, in iets donkerder toon en
| |
| |
eenigszins voller kleur gedane aquarel uit het Museum Mesdag, die een dergelijk Scheveningsch strandgezicht voorstelt. Eveneens van 1873 of van korten tijd daarna dateeren overeenkomstige komposities in waterverf in de Collectie-Drucker (thans in het Rijksmuseum) en in de verzameling van wijlen Mevrouw de Weduwe Mr. G. van Tienhoven-Hacke, welke laatste de vloeiendste, vlottendste, luchtigste faktuur, de puntigste, fleurigste voordracht van al de hier genoemde heeft. Evenals bij Mesdag's strandstukken treedt ook in al deze werken van Bosboom het atmosferische veel minder aan den dag dan bij Jozef Israëls en Jacob Maris. Maar met deze beiden verbindt Bosboom een koloristisch en pikturaal élan, dat Mesdag geenszins in dezelfde mate bezat.
Minder rijk van kleur, minder magistraal van teeken-techniek dan de strandaquarel der Collectie-van Tienhoven is die van den heer Voûte zeker niet. Met hoe sobere allure is links het groepje der drie figuren neergezet, in welk een prachtige kleur en in welke levensvolle houdingen! Hoe heerlijk doet daar het rood der wagenwielen bij de zee en het blauw van de kar op den voorgrond; hoe impressionistisch rap en raak is de teekening van het draaien der wielen en de houding van den voerman! Welk een kernige, donkere accenten staan hier tegen de blankheid van het strand, tegen het fletse groen-grijs der helmbegroeiing, de teer-grijze lucht en de strook wittig licht over de zee! Dun en doorschijnend blijft de stof der vischnetten, onderscheidbaar in de totaalkleur der nettenmassa, zooals zij daar ligt op de karren.
Bosboom maakte al deze strandgezichten in den zomer van genoemd jaar, toen hij eerst eenige weken bij de familie van Tienhoven op villa Erica, aan den Ouden Scheveningschen Weg, en daarna nog een korten tijd in Hôtel Zeerust, in de onmiddellijke nabijheid van strand en duinen, doorbracht. Hij kwam toen als vanzelf tot nog ander werk dan zijn gewone, tot het weergeven zijner impressies van de Boschjes, de duinen, oude visschersdorpstraatjes, den Waalsdorpschen weg, waarvan o.a in bezit der families Bosboom en van Tienhoven, van Mevrouw de Weduwe Prof. Mr. Quack-van Heukelom, den heer H.D. Pierson, Prof. Dr. W. Martin en 's Rijksprentenkabinet voortreffelijke voorbeelden voorkomen, die alle met elkaar een overvloedig bewijsmateriaal opleveren voor Bosboom's sterk ontwikkelden landschappelijken kijk.
Brieven uit dien tijd aan zijn vriend Kruseman en aan een zijner neven getuigen, hoe vervuld hij in die zomerweken was van het spontaan werken naar de natuur, hoe zijn gretig rondspiedend schildersoog al geboeid kon worden bij den aanblik van ‘twee uitgediende garnalenbooten, op het strand of eigenlijk tegen het duin geplant’. En wat in den volgenden zomer naar Erica's omgeving, naar Zorgvliet en den ‘Bataafschen Boer’ werd geäquarelleerd, de Zuidlarensche heide-stukken met schaapskooien, zooals het zoo
| |
| |
bizonder komplete exemplaar bij Baron Sweerts de Landas te Rotterdam, die in en omstreeks 1876 ontstonden, nog andere waterverf-landschappen uit dezen en later tijd, zooals dat met hooge boomen, destijds bij de firma De Bois te Haarlem (beide ter bovengemelde Eere-tentoonstelling geëxposeerd) en vele der reeds vroeger, in Januari '70, gedane schetsjes voor de bekende Eykenrode-serie kunnen onze overtuiging slechts met kracht bevestigen.
Nog weer een geheel andere visie van het zee- en strand-landschap (‘paysage de mer’ noemde Courbet het voor het eerst) wordt vertolkt in een, 1870 gedateerd, schilderij van Boudin, dat in de verzameling-Voûte te zien is. Eugène Boudin, die in zijn geboorteplaats, het Normandische kuststadje Honfleur, zijn levenslange voorkeur voor zee-, strand- en havengezichten opdeed, was met den maar enkele jaren jongeren, hem artistiek zeer na verwanten, Jongkind, die bij hun-beider gezamenlijken arbeid de beïnvloedende kracht was, een voorlooper van de technische en strikt-naturalistische opvattingen der ‘impressionisten’ en speciaal van beteekenis voor de ontwikkeling van Claude Monet. Het rechtstreeks werken naar de natuur was hem het éénig-juiste, de meest onmiddellijke weergave der optische indrukken het volstrekte ideaal in de schilderkunst. In die richting wees hij Monet den weg. Het bij den heer Voûte aanwezige strandgezicht vertoont de duidelijke sporen van Boudin's pikturaal streven, niet het minst in de zuiver-impressionistische teekening der figuurtjes, wier verscheidenheid van vorm, houding en bewegelijkheid in kleine, maar vieve, breed opgezette kleurtoetsjes volmaakt is vastgehouden. Als van-zelf komt hier de gedachte bij ons op aan verwantschap met Richard Bonington, een der Engelsche baanbrekers van het naturalisme in de Fransche landschapschool van '30, wien het óók boven àlles om de meest absolute direktheid en onbevangenheid in de weergave van een natuur-moment te doen was, een theorie, die bijv. in zijn Versailles-park en zijn Normandisch kustgezicht (beide in het Louvre) tot levende schoonheid voerde. Deze verwantschap lijkt ons zoowel in hun-beider figuurwerk als in hun opvatting van het strandbeeld voelbaar.
Terugkeerende tot het Haagsche contingent dezer collectie, vermelden wij dan verder van Jacob Maris een zijner meest volmaakte aquarellen, een Ploeger met paarden, afkomstig uit de beroemde verzameling van Sir John Day, en drie niet zeer groote, maar door vér-reikende maîtrise uitmuntende schilderijen: de uit de Collectie-Neervoort van de Poll aangekochte ‘Badende Jongens’, in welk stuk het zich omhoog-rekkende, bloote lichaam, teer-rose en trillend van leven, zoo fijn aandoet tusschen de zwaarder en breeder geschilderde, grauwige tonen der omgeving; verder een Landschap met molens en schepen aan het water (h. 39, b. 59 c.M.) met sterke atmosfeer-weergave en hevige saamgedrongenheid van expressieve kracht in opbouw en schildering der wolkenvluchten, en een niet minder imposant, in grijs, bruin-grijs en bruin-rood geharmoniseerd Stadsgezicht met schepen
| |
| |
(h. 26, b. 37.5 c.M.) van gelijke virtuositeit. Van 1878 is een der grootste schilderijen van Jacob Maris (h. 78, b. 126 cM.), een Landschap met verscheidene molens, onder de zware, dik-grijze lucht van een droeven, licht-armen dag. Uit zijn jeugd is een kleine sepia-schets (Grootmoeder en kind), met innige aandacht en gevoeligheid gedaan. Prachtig door zwart-schakeering, teekenkracht en terrein-duiding is een teekening in zwart krijt van denzelfden meester, een slootje met knotwilgjes tusschen moestuinen voorstellend, een werkje in zwart en wit, simpel schijnbaar, maar van grootsch sentiment en in allen deele het werk van een volledig gerijpt schildergenie.
Ook Willem Maris zoekt men in deze verzameling niet tevergeefs. Zij telt niet minder dan vijf volstrekt gave, komplete, voorbeeldig ‘uit de verf’ gekomen werken van dezen verheerlijker der Hollandsche weide, van welke er drie zelfs een buitengemeene importantie hebben. Wij bedoelen de Molens aan een fel-bewogen water onder winderige lucht (h. 54, b. 87.5 c.M.), met zilverig-glanzende paarlmoeren en grijzen en vette groenen; de Koeien aan een rietrijken plas (h. 65, b. 88 cM.) met lucht en water in één alles-doordringenden atmosfeertoon, en een Meisje met koeien langs een vaartwegje, een kostelijk in malsche verven geschilderd, modern kabinetwerkje.
Een bloemstuk van Gabriël (gele en roode rozen in een vaas) getuigt van zijn vrouwelijke teederheid in de aanvoeling van het wezen der bloem en van zijn distinctie in de vertolking van haar kleurkarakter, terwijl Voerman's Oostindische Kers in blauwen pot diens veel koelere, zeer klare fijnheid en rustig-exacte, objectiveerende weergave vertoont. Deze beide meesters vertegenwoordigen hierin twee tegengestelde opvattingen van hetzelfde onderwerp: die der zuiver-visueele impressie en die der naar contemplatie neigende aanschouwing.
Mauve's beide hier voorhanden aquarellen - Koeien tegen een weidehek nabij dicht geboomte, met een hel lichteffekt op het verdwijnend pad tegenover den teer-grijzen toon der veerachtige, zachte massa van het boomengroen (h. 43, b. 27 c.M.) en een Herder met schapen en hond in de sneeuw (h. 38, b. 65 c.M), een boeiend uitgesponnen variatie in grijzen toonaard met marquante waarde-kontrasten - behooren stellig tot zijn allerbeste praestaties in waterverf. Door eigen innerlijken aanleg en artistieken drang stond niemand hem nader dan de subtiel besnaarde landschap-intimist Poggenbeek, zooals een van natuurfrischheid doordrenkte, blank-kleurige en meesterlijk geteekende Koe in de weide bij een hek (h. 21, b. 29 c.M., gedat. '85) voldingend bewijst. Ook een curieuse, vlot neergeworpen schets in zwart krijt (h. 29, b. 46 cM.), met enkele vluchtige ietsjes kleur en eenige omschrijvende notities, vinden we hier van hem.
De namen Charles Rochussen en Bakker Korff ver-
| |
| |
willem maris.
molens aan het water. (coll. voûte).
breitner.
verbouwing der raadhuisstraat te amsterdam. (coll. voûte).
| |
[pagina LVIII]
[p. LVIII] | |
eugène boudin.
strandgezicht. (coll. voûte).
j. bosboom.
strand te scheveningen. (coll. voûte).
| |
| |
plaatsen ons in de weinig roemvolle periode onzer schilderkunst, die aan het wijdvermaarde Haagsche bloeitijdperk voorafging. Zij beiden behoorden tot de zeer enkelen, die aan die fase een zekeren glans verleenden, welke nog niet geheel uit onze oogen verdween. Van eerstgenoemde bevinden zich hier twee in een park zich afspelende ‘scênes galantes’, die in uiterlijke en feitelijke détails een reminiscens aan de Fransche kunst der 18e eeuw inhouden, en bovendien een Boschplek met boeren en boerinnen bij een met een schimmel bespannen kar, alle drie werken van een behagelijke kleur. Van Bakker Korff ontmoeten wij eenige zijner welbekende en in den loop der laatste jaren weer meer in eere gekomen kabinetschilderijtjes.
De meeste aandacht trekt, om de warmte der kleur, ‘De Aanbevelingsbrief’, het bezoek van een dienstbode aan twee deftige oude dames, die, gezeten aan een ronde theetafel in een half antiek, half vroeg-19e-eeuwsch gemeubeld vertrek, verdiept zijn in het haar overgelegde getuigschrift, terwijl een van beiden met scherpen blik de sollicitante monstert, die, gewapend met een groote, groene ‘besteedster’ en boodschappenmandje, in deemoedige houding en met neergeslagen oogen op een goedgunstige aanvaarding harer diensten schijnt te wachten. Met zijn subtiele penseelvoering en raak-scherpe, maar immer gratieuse, door beminlijken humor vergeestelijkte teekening, in zijn voorname, verfijnd-smaakvolle schakeering van luxueuse, teere en diepe, sonore tinten en in de even knappe als gevoelige lichtverdeeling, vertoont dit kabinetstukje (h. 16, b. 19 cM.) een nagenoeg volledige overeenkomst met een dergelijk werkje van denzelfden schilder in de Haagsche collecte van wijlen Mr. A.L.C. Kleyn, waarvan het vermoedelijk een partieele repliek is. Men zie ook de duidelijke afbeelding van het in de vroegere Collectie-Steengracht van Duivenvoorde voorkomende en 1876 gedateerde stuk (h. 24, b. 30 c.M.) in den catalogus der speciale veiling (Frederik Muller, Juni 1913) van de uit deze verzameling afkomstige werken van Bakker Korff, die met Jhr. Steengracht (bezitter óók van vele zijner waardevolste teekeningen en aquarellen) in een langdurige, vriendschappelijke verstandhouding stond. Zou men op grond van het woord ‘Esquisse’, op het stuk van den heer Voûte door den schilder aan zijn signatuur en dateering toegevoegd, aan een vóórstudie voor het zich in de Collectie-Kleyn bevindende stuk kunnen denken, die dateering zelve ('79) bewijst een later ontstaan dan dat van het werk in laatstgenoemde verzameling.
De andere, smaakvol en zorgzaam geschilderde tafereeltjes van Bakker Korff in de Collectie-Voûte zijn: 1o. een Oude Dame in witte pelerine, lezend in haar diepen, hoogen stoel, met kanarie in kooi en goudvisschenkom (motief der teekening ‘Poissons chinois’, gewijzigd voorkomend in ‘Een Hemel op Aarde’) in haar onmiddellijke nabijheid bovenop de theetafel en temidden van het servies (gedat. '64); 2o. de Oude Dame met
| |
| |
coquette witte muts op de zwarte krullen, ingedut in haar zetel, terwijl ze het leeggedronken portglaasje met de op een tafeltje rustende rechterhand vasthoudt (gedat. '65), welk stuk in de accessoires een variant is op het overigens vrijwel overeenkomstige der voormalige Collectie-Steengracht; 3o. een Koper-poetsende dienstbode (gedat. '71), in den wat bleekeren toon van het eerstgenoemde dezer drie werken. Hierbij behooren dan nog eenige zeer mooie, geestige penteekeningen van dezen goedmoedigen humorist.
In sterke mate representatief voor de Amsterdamsche School is in deze collectie Rochussen's geniale leerling, Breitner, niet enkel om den grooten naam van den kunstenaar, maar ook om de hooge innerlijke waarde van het meesterstuk, dat hier van hem aanwezig is en het grondwerk der Raadhuisstraat-verbouwing, na de slooping van eenige huizen, op een witten winterdag voorstelt.
Hetzelfde terrein, dezelfde plek in een iets verder gevorderd stadium, dat van het hei- en fundeeringswerk, ziet men op een mooie, blanke aquarel van Breitner in de verzameling-Vattier Kraane. Vindt men in deze laatste een veelheid van détails, een wirwar van bewegingen en houdingen op verbluffende wijze tot één harmonieus en evenwichtig geheel verbonden, de schilderij der thans besproken collectie (h. 57, b. 78 cM.) treft állereerst door de groote rust, die gespreid ligt over het ruime terrein met enkele in een rijtje loopende, kruiwagens voortduwende arbeiders, - en dàn dadelijk ook door nog iets anders: de kleur. Want, ofschoon mollige, versch gevallen sneeuw den hobbeligen en kuiligen grond, de daken der gebouwen en den bovenkant der lange schutting bedekt, is het verwonderlijk, zulk een opvallend kleurvollen indruk deze schilderij aanstonds maakt, en bij nadere beschouwing ontdekt men dan, als oorzaak daarvan, de tallooze fijne, doortinte toonvariaties in de overheerschende kleur der alles bedekkende witheid van de sneeuw onder een effen-grijze winterlucht.
Kortheidshalve moge hier verder worden volstaan met de opnoeming van het voornaamste, waardoor de collectie nog wordt aangevuld: twee bekoorlijke, kleine schilderijen van Albert Neuhuys, gul en welig geschilderde, lichtrijke interieurs met vrouwen en kinderen, goede werken van Klinkenberg (een zijner betere, kleinere stukken, een Grachtgezicht), Tholen (Weg langs een kanaal), Bauer, J. van Essen (o.a. een Spittende landarbeider, van '77), J.H. Wijsmuller, Jurres, Oldewelt en van enkele buitenlanders. Deze laatste zijn, behalve het reeds vermelde strandgezicht van Boudin: een schilderij van den Spanjaard Fortuny, eenigszins in den trant van Meissonier, met komische salonfiguren in 18e-eeuwsche dracht, met het jaartal 1874, dan een '75 gedateerd landschap van Cicéri, dat op navolging der groote
| |
| |
landschap-romantiek wijst, een klein landschap van Dupré, de, met Barbizonsche fougue geborstelde en gesmeerde, instantané-weergave van een onstuimige natuurstemming, een groot vruchten-stilleven van Fantin Latour, van zeer buitengewone beteekenis, een pastel, Heide met schapen, van Duff, een vrouwenfiguur van Franz von Stuck en twee aardige landschappen, met groote kinderfiguren, van Zumbusch, die evenals zijn in de Haagsche Collectie-Kleyn voorkomende werken, ondanks het Duitsch aandoend karakter van hun wat hard, maar vroolijk en wel persoonlijk koloriet, in sommige kleurcombinaties en in het eigenaardig-lyrische der stemming van het geheel den invloed der Barbizon-School verraden.
Onder al deze buitenlandsche werken moet het vruchtenstuk van Fantin, zonder eenig bedenken, als het belangrijkste worden aangemerkt. Dit toch is een der zeldzaamste edelsteenen in de stillevenkunst van alle tijden en scholen, een der technisch meest volmaakte en der meest glansvolle creaties van Fantin 's voorname, sereene kunst. Het omvangrijke stuk (h. 72, b. 57 cM.), gedateerd 1866 - alzoo gemaakt, toen de schilder nog maar ongeveer dertig jaar oud was - heeft een, als gewoonlijk, zeer dun geschilderden, lichtgrijzen, zacht-goudachtig getinten achtergrond, waartegen een heel gewone tafel staat, die van haar warm-sappige, roode kleur een reflex werpt op een daarop staand, van bruine teenen gevlochten mandje, waarin groote, roode, geelachtige en groene appels te fleuren liggen. Op een zuiverkantig, roomblank bord ernaast prijken twee enorme sinaasappels en daarvóor een paar afgesneden stukken dezer vruchten; een doorschijnend en kleur-doorlicht schijfje, teer beschaduwd, ligt op den tafelrand. Daarachter een pot met witte azalea's en een glas, halfvol met donker-rooden wijn.
Vanuit welk een diep-zetelende rust, met welk een geheiligde aandacht werd dit alles aangezien! Het stoffelijke werd hier tot een hoogere zinnelijke schoonheid herboren. Een dergelijke verpuurde en verinnigde aanschouwing der materieele dingen, zooals in dit stilleven besloten ligt - en behalve bij Fantin misschien bij geen ander schilder dan bij Velasquez, den Delftschen Vermeer en Chardin in dézen graad is terug te vinden - kan slechts wortelen in een sterk en diep-innerlijk idealisme tegenover de natuur en het leven.
Bij het groote publiek is het ‘Stilleven’ een maar heel matig gezien, bijna een versmaad, ‘genre’, vergeleken bij de andere vormen van schilderkunst, het portret, het landschap, die een veel grootere achting genieten, zooals ook de opera, het in muziek verklankt romantisch of novellistisch verhaal, bij de groote massa meer geliefd is, immers gemakkelijker aanspreekt, dan de zoogenaamde ‘absolute’ muziek, d.w.z. de muziek ‘an sich’, de muziek zonder meer, nl. zonder litterairen ondergrond en zonder
| |
| |
enscêneering. En evenals de niet eigenlijk muzikaal aangelegden zich bij een uitvoering van serieuse orkestmuziek spoedig vervelen, zoo wordt ook het stilleven door hen, die het orgaan missen, om schilderkunst-als-zoodanig te waardeeren, en zèlfs door hen, die in de meening verkeeren en te goeder trouw beweren, van die kunst groote liefhebbers te zijn, meestal ‘vervelend’ gevonden.
Beide uitingen van gebrekkig kunstgevoel hebben dezelfde oorzaak. De niet bepaald aesthetisch aangelegden en begeerenden wenschen bovenal, hetzij op het podium, hetzij op een schilderij, een voorstelling, een gebeuren, een ‘geval’ te aanschouwen. Bij hun kunstwaardeering speelt het ‘onderwerp’ nog steeds - ondanks alles, wat daarover in de laatste decennieën is geleerd en geschreven - een veel grootere rol, dan zij zouden willen bekennen of zich misschien zelf bewust zijn. Slechts een kleine minderheid komt, zonder zelf iets bepaalds te verlangen, willoos onder de bekoring van die wonderbare, onscheidbare versmelting van technisch kunnen en zielsemotie, welke de onnaspeurlijke en in woorden niet te benaderen schoonheidswaarde van een wezenlijk kunstwerk uitmaakt.
Bij de menigte zal het stilleven, d.i. de ‘absolute’ schilderkunst, de schilderkunst zonder meer, zonder ‘onderwerp’, zonder gebeuren, zonder ‘voorstelling’, wel altijd blijven achterstaan, vergeleken bij de overige ‘genres’. Aan slechts weinigen zal het wel immer voorbehouden zijn, om bij de aanschouwing eener ‘weergave’ van de eenvoudigste, dagelijks geziene dingen in de natuur te genieten van de heerlijkheid der zuivere ‘peinture’ op zich-zelf, van het wonder eener volmaakte vorm- en stofuitdrukking, van de individueele eigenaardigheden van verf- en penseelbehandeling, van sterk-persoonlijke kleurharmonieën, waardoor die zoo gewone dingen tot een nieuwe, verbluffende, geheel op-zich-zelf-staande schoonheid werden herschapen, en te doorleven de van emotie doortrilde en doorgloeide liefde, waarmede zij door den kunstenaar werden gezien. Als een dergelijke openbaring van schoonheid - een schoonheid, die, ten slotte, niet aan de stoffelijke dingen zelve, maar slechts en uitsluitend aan het innerlijk des beschouwenden kunstenaars eigen is - heeft het hierboven besproken stilleven van Fantin Latour een gansch ongewone, een zeldzame waarde.
| |
| |
jacob maris.
slootje (zwart krijt). (coll. voûte).
jacob maris.
landschap. (coll. voûte).
| |
| |
jacob maris.
badende jongens. (coll. voûte).
mauve. koeien aan een hek (aquarel). (coll. voûte).
jacob maris.
stadsgezicht. (coll. voûte).
|
|