Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 32(1922)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 245] [p. 245] Zonlicht, door A.E. Drijfhout. VI. 't Zwerk. In een lied wil ik verhalen, hoe op het doorweekte land 'k zag de bundels zonnestralen fel als speeren neergeplant. Als een schoof van blanke schachten, brekend door de dichte lucht, niet te kneuzen, wel bij machte, zegepralend en geducht. En 't weerspannig wolkgevaarte, grauw en driftig nog voorheen, door 't bedwang dier helle klaarte opgestuwd te wachten scheen. Als ik langs de zwarte wegen, ging en zag ter zijde uit, werd mijn kommerlijk bewegen tot een nutteloos besluit..... [pagina 246] [p. 246] VII. De vlinder. Waar toornig de bijen zoemen in het zonnelicht, zwenk ik over de bloemen, bijster van een plicht; - nochtans ben ik te roemen. Ga ik al verloren als een voos kleinood, Zie, wij toebehooren aan eenzelfden dood. Daartoe zijn wij geboren. Maar ik ben het teeken der onsterflijkheid: als eens uw oogen breken, wordt uw bestendigheid bij mij vergeleken..... Schoon ze 't al ijdel noemen - druilig weegt haar plicht - zwenk ik over de bloemen in het zonnelicht: - Rouwmantel ben ik te roemen. [pagina 247] [p. 247] VIII. ‘Arena del sol’. Was niet het zonlicht onder 't donker loof, zoodat het zich tot schaduwen schakeerde, en werd niet de avond schooner dan nog ooit belofte van een dag was? - Hij vermeerde in 't stervend westen de allerlaatste gloed nog tot een brand van machtelooze vlammen, zoodat het vonkelde in 't raadselachtig loof van de cypressen, wier verkoolde stammen stonden, een stugge, kommervolle rij, langs 't opgaand pad, waar loomden onze schreden. - En wij, gesteund tegen den grauwen wand, aanschouwden hoe de heldendag hield stand niet zwichtend nog, al was zijn kamp volstreden. Lanjaron, Augustus 1915. Vorige Volgende