uit het water eenige onrustige silhouetten uitsnijdt, een weinig leven.
Niet zoo goed gelukt schijnt mij zijn ‘Munttoren’. Het ‘Paleis op den Dam’ echter toont ons meesterlijk het contrast tusschen kerk en paleis, hoewel hij dit laatste wellicht iets te massief heeft opgevat. Dit gegeven was hem trouwens niet moeielijk, daar hij zich tot nu toe bijna uitsluitend met architectonische motieven had beziggehouden, en ons land met zijn waterleven een geheel nieuw gebied voor hem was. Het is toch verbazingwekkend, hoe goed hij zich in korten tijd in de geheel andere wereld van motieven, die zich bij ons voor hem opende, heeft ingewerkt. Zoo is hem in de eerste plaats de ‘Maashaven’ te Rotterdam uitstekend gelukt. Dit blad is voor Eckhardts jongste ontwikkeling van zeer groote beteekenis, daar hij in de laatste jaren van bijna alle technische hulpmiddelen bij het etsen afgezien heeft en de etsnaald nu slechts alleen spreken laat. Met welke technische vaardigheid hij die echter beheerscht, toont ons een blik op de ‘Maashaven’. Daar staat geen streepje te weinig of te veel, alles is schetsmatig maar toch af. De ‘Maashaven’ staat aan kunstwaarde wellicht naast zijn ‘Vischmarkt’, die hij ook te Rotterdam etste. Deze bonte chaos van booten, touwen, zeilen, en vischmanden weer te geven was juist iets voor een kunstenaar als Eckhardt, en hoewel we enkele détails zouden kunnen aanwijzen, waar zijn etsnaald wat al te vrijpostig rondsprong en een stuk zeil of touw weergaf waar het niet behoorde, het zou een onrechtvaardigheid zijn hem daarvan een verwijt te maken. De détails zijn hier van ondergeschikt belang.
De zee heeft Eckhardt ook gedurende langen tijd bestudeerd, maar het resultaat dezer studiën behoudt hij zich nog voor. Hij geeft toe, dat het oneindig moeilijk is, deze eeuwige beweging, die de ziel van de zee uitmaakt, weer te geven, Zijn plan is echter bij een volgend bezoek aan Holland de zee zijn speciale aandacht te wijden, en dit probleem dan op te lossen.
Om hem geheel te leeren kennen, moeten we ook eenige woorden wijden aan het vroegere werk van dezen kunstenaar, die bij de latere Hollandsche niet behoeven achtergesteld te worden. Daar is bovenal prachtige oude architectuur die het oog van den kunstenaar heeft getroffen. Een oud, eerbiedwaardig, gothisch bouwwerk als de ‘Minoritenkirche’, die fijn contrasteert met haar besneeuwde daken tegen den zwaren winterhemel, of als het meesterstuk der Weensche gothiek, de ‘Stiegenkirche’, met haar weeke, bemoste wanden en den merkwaardigen zevenhoekigen toren, of de ‘Stefansplatz’, die door zijn grootte als ets opvalt, en door uitstekende ruimteverdeeling en de verhouding tusschen toren en kerk waarlijk monumentaal werkt. Eenige heerlijke oude barok-huizen kregen een misschien licht-brangwyniaansche oplossing. Maar het valt niet te ontkennen dat onze kunstenaar, en vooral in het begin van zijn carrière, eenigszins beïnvloed was door dezen grooten Engelschen meester. In de laatste