| |
| |
| |
Kunstlievende vorsten uit Italiën's verleden.
Door Dr. Raimond van Marle.
III. Romeinen, Gothen en Byzantynen te Ravenna.
HET schouwtooneel van Italiën's historie was, van het laatst der vierde tot aan het einde der zesde eeuw, niet Rome, maar Ravenna, en van de drie geheel verschillende machten, die gedurende dit tijdsverloop van daar uit het bewind voerden, heeft het stedeke zooveel schoons bewaard, dat het voor onze kennis van de kunst dier eeuwen verreweg de voornaamste bron is.
De algemeene waarheid, dat de groote lijnen langs welke de kunst zich ontwikkelt door historische gebeurtenissen bepaald worden, geldt voor Ravenna in het bijzonder en daarom is eenige geschiedkundige toelichting hier onontbeerlijk.
Kort nadat Keizer Theodosius in het jaar 395 zijn reusachtig rijk in twee deelen gesplitst had - van welke zijn zoon Honorius de westelijke helft zou regeeren - maakte Alaric, met zijn Wisigothen, zijn eersten inval in Italië (402); eerst teruggedreven door den Wandaal Stilicho, aan wien Theodosius den zorg voor Honorius had opgedragen, gelukte het Alaric echter in 408 Rome in te nemen. De prinses Galla Placidia, dochter van Theodosius en halfzuster van Honorius maakte deel uit van den buit, welke hem hier in handen viel en tot een ieders verwondering, en verontwaardiging van de vorstelijke familie, wist Alaric's zwager Athaulf haar er na vijf jaar lange overreding toe te bewegen, hem haar hand te schenken. Van de pracht, welke bij de gelegenheid van hun huwelijk ten toon gespreid werd, krijgen wij sprookjesachtige verslagen te lezen. Zooals alle Barbaren was ook Athaulf zeer bekoord door de Romeinsche beschaving welke hij zich trachtte eigen te maken, maar na een huwelijk van slechts twee jaren werd Athaulf verraderlijk vermoord (415). Het hof van Constantinopel toonde nogmaals zijn misnoegen over den echt van Placidia door den dood van haren gemaal met groote feesten te vieren en de prinses begaf zich tot haren broeder, die, na voor de Gothen uit Rome gevlucht te zijn, eerst eenigen tijd te Milaan verblijf gehouden, maar sinds geruimen tijd zijn hof naar het strategisch gunstig gelegen Ravenna overgebracht had.
Honorius dwong zijn zuster tot een huwelijk met den Consul Constantius,
| |
| |
een goedmoedigen maar ruwen soldaat, wien zij in 417 een zoon Valentinianus (III) en in 418 een dochter schonk.
Constantius stierf kort daarop en Galla Placidia begaf zich naar Constantinopel. Toen echter in 423 Honorius stierf en de hofsecretaris Johannes zich het bewind toeëigende, zond de Oostersche Keizer een leger tegen hem uit, hetwelk gevolgd werd door Placidia en haar kinderen. Ravenna gaf zich over, Johannes werd gedood en de jonge Valentinianus III volgde Honorius als keizer van het Westersche rijk op, onder regentschap van zijn moeder, die men er soms van beschuldigt oorzaak te zijn geweest dat haar zoon een van die treurige figuren werd, welke in de Romeinsche ondergangsperiode zoo dikwerf voorkomen. Hij werd in 455 te Rome vermoord. Placidia was vijf jaar te voren in dezelfde stad gestorven en met groote plechtigheid naar Ravenna overgebracht, waar zij in het Mausoleum begraven werd, hetwelk zij voor zichzelf had laten bouwen. Tot het midden der XVIe eeuw was haar mummie daar zichtbaar, maar, naar het verhaal luidt, verging haar stoffelijk overschot door de onhandigheid van een bezoeker, die er een brandende kaars bij hield.
Hoewel de Romeinsche vorsten vanaf 407 tot 476 te Ravenna 't bewind voerden, was Galla Placidia onder hen de eenige figuur van beteekenis; o.a. werden de kunstenaars zeer door haar aangemoedigd.
Het schijnt echter niet twijfelachtig, dat ook reeds voor haar komst, te Ravenna op het gebied der kunst veel belangrijks tot stand kwam, en het belang der hier vervaardigde monumenten ligt vooral in de eigenaardigheden door welke zij zich van de zuiver Romeinsche productie afscheiden.
De lezer vergunne mij hier een kleine archeologische excursie.
Wij kennen de basiliek van bisschop Ursus - die vanaf 400 tot 412, dus vóór de eerste komst van Placidia (415) deze waardigheid bekleedde - slechts door teekeningen, daar zij in de 18e eeuw werd afgebroken, en hoewel het model in het algemeen met de Romeinsche voor-christelijke en Constantijnsche basilieken overeenstemt, treffen wij hier twee niet onbeteekenende bijzonderheden aan. Ten eerste is de apsis welke van binnen een halfrond vormt, van buiten polygonaal en ten tweede zijn de kapiteelen voorzien van een ‘pulvino’, of wel een, veelal versierd, blok steen, 't welk het kapiteel afscheidt van het bouwdeel, dat door den pilaar ondersteund wordt. Zooals wij bij het bekijken der Ravennatische monumenten zullen zien ontbreekt de pulvino slechts zelden en het is daarom van belang vast te stellen dat ze in deze stad eerder wordt aangetroffen dan ergens anders. In Byzantium kan dit onderdeel niet voor het jaar 425 worden nagespoord (in de Eski-Djouma van Salonika) en in datzelfde jaar vinden wij het voor de tweede maal te Ravenna (S. Geovanni-Evangelista).
Een niet onbelangrijk verschil kan ook worden opgemerkt, wanneer
| |
[pagina XXIII]
[p. XXIII] | |
de goede herder. mozaïek van omstreeks 440 in het mausoleum van galla placidia. foto alinari.
mausoleum van galla placidia (omstreeks 440). foto alinari.
| |
| |
de madonna en kind door vier engelen bewaakt. mozaïek van het ostrogothische tijdperk in s. apollinare nuovo (foto alinari).
linkerwand van s. apollinare nuovo. (foto alinari).
| |
| |
wij de Ravennatische sarcophagen - waarvan de oudste waarschijnlijk van het einde der 4e eeuw dateeren - met die van Rome vergelijken. Nooit treffen wij te Ravenna die series van aan de Evangeliën ontleende voorvallen aan, welke een specialiteit der Romeinsche sarcophagen vormen. Deze laatste, het voorbeeld der Antieken volgende, zijn veel rijker met figuren versierd, maar hebben niet het architectonische karakter, hetwelk men te Ravenna - dank zij ook het ronde deksel - aan de sarcophagen gaf.
En nu ik de eigenaardighden van Ravenna's kunst bespreek, mag ik wel even mijn onderwerp vooruitloopen en er bijvoegen, dat de baksteenen corniches, buiten op de gebouwen aangebracht, de ondiepe arcaden vormende lijsten - soms rond ramen gaande, maar soms ook met een uitsluitend decoratief doel, eigenaardigheden zijn, die te Ravenna voor het eerst voorkomen.
De vraag welke elementen de Byzantijnsche kunst in zich vereenigde blijft nog steeds een brandpunt der kunsthistorie, zij is te complex om er hier op in te gaan. Alleen wil ik vermelden, dat ik de meening ben toegedaan, dat in hare samenstelling Romeinsche factoren wel degelijk een rol speelden en dit is voor ons thema van groot belang, daar het eerder Ravenna dan Rome was, waar gedurende de 5e eeuw een uitwisseling tusschen Romeinsch en Byzantijnsch kon plaats vinden. De pulvino, die men in Byzantium in grooten getale aantreft, was een element hetwelk op Ravennatischen en niet op Romeinschen invloed wijst.
Van de vele bouwwerken, welke op last van Galla Placidia werden uitgevoerd, bleef slechts weinig over. Behalve haar eigen Mausoleum, waarop wij aanstonds terugkomen, ontstond gedurende haar bewind de nu verdwenen kerk van S. Andrea Maggiore, de zeer gewijzigde S. Agatha en S. Pietro Maggiore - nu S. Francesco - en de S. Giovanni Evangelista. Deze laatste kerk stichtte de vorstin als dankoffer voor haar behouden aankomst te Ravenna, daar haar vloot op de reis van Constantinopel naar deze stad door een storm geteisterd werd. Het was dus het eerste bouwwerk, dat op haar last werd uitgevoerd (omstreeks 425) de apsis, polygonaal van buiten en half rond van binnen, en sommige corintische kapiteelen met het pulvino, bleven bewaard en stemmen geheel met dezelfde onderdeelen in de Ursus-basilika overeen. Uit oude beschrijvingen is bekend dat de kerk eveneens rijk met mozaïken versierd was. Ook S. Agatha toont een dergelijke apsis maar de beschadigde kapiteelen zijn hier eer van een Byzantijnsch type, evenals die in de S. Francesco. Tot hetzelfde tijdperk behoort misschien de evenzeer veranderde kerk van Sta Croce, en de bouw, maar niet de mozaïken, van de aan S. Pier Crisologo gewijde kapel, welke nu deel uitmaakt van het aartsbisschoppelijk paleis. Deze kapel werd door bisschop Peter (433 of '39-449 of
| |
| |
'58) gesticht; behalve het gewelf, en de van buiten met arcaden gesmukte aps, bleef van de oorspronkelijke architectuur niets over
Haar eigen grafkapel, welke omstreeks het jaar 440 tot stand kwam, wijdde Galla Placidia aan de heiligen Nazarius en Celsus. Het kleine gebouw heeft een geregelden latijnschen kruisvorm, met een vierkante verhevenheid in het midden, welke den naam van toren niet verdient. Het schijnt dat het Mausoleum thans ongeveer 1½ Meter in den grond steekt, zoodat wij ons het oorspronkelijke plan wat hooger moeten voorstellen. Van buiten zijn de muren met baksteenen arcaden versierd.
Van binnen toonen de mozaïken ons behalve zuiver decoratief werk, acht afbeeldingen, vier van welke in het middengewelf zijn aangebracht, terwijl de vier andere daaronder de eindmuren van elken kruisarm versieren. Wij zien er de Apostelfiguren, van ranken omslingerde herten en andere voorstellingen onder welke die van den tusschen zijne lammeren gezeten Goeden Herder de belangrijkste is. Het is gemakkelijk zijn verbeelding door de onverstoorde harmonie van dit kleine sanctuarium naar andere tijden te doen terugvoeren; de plechtige tableaux, de eenvoudige symmetrie van het bouwplan en de pracht der kleuren drukken een majesteit uit, aan welke een primitief aspect toch niet ontbreekt, en zoo was waarschijnlijk de majesteit van de keizerin die zich hier liet begraven. In ons verlangen, hier souvenirs van Galla Placidia te vinden, moeten wij echter niet het voorbeeld van den custode volgen, die gewoonlijk vertelt dat drie hier later overgebrachte sarcophagen de beenderen van de vorsten, van Honorius en Valentinianus III inhouden.
Vele elementen in deze mozaïken zijn zeer karakteristiek voor het Ravennatische tijdperk, waarin zij werden uitgevoerd; hoewel er van eigenlijke Byzanthijnschen invloed nog geen sprake kan zijn, toonen de decadente vormen toch duidelijk, dat wij ons hier voor een der laatste pogingen der classieke traditie bevinden; de baardlooze Christusfiguur en de in toga's gekleede apostelen behooren tot de Romeinsch oud-christelijke kunst.
De cathedraal van Monza bewaart het in ivoor gesneden portret van Galla Placidia en haren zoon, hetwelk zeker ook gedurende haar bewind te Ravenna werd uitgevoerd, tenminste het uiterlijk van den als knaap daarop afgebeelden Valentianus doet zulks vermoeden. Het ivoor van Monza is een van die plaketten zooals er van vele consuls en latere Romeinsche keizers bestaan. Placidia ziet er jong en bevallig uit, maar, zooals in de meeste van dergelijke officieele conterfeitsels, ontbreekt het ook hier aan individualiteit.
Mijns inziens zijn de werken, welke te Ravenna voor het midden der 5e eeuw tot stand kwamen, Romeinsch; zij stammen natuurlijk uit den vervaltijd en de betrekkingen met Constantinopel verklaren op logische wijze de Byzantijnsche trekken, welke hier en daar kunnen worden waar- | |
| |
genomen. Ik zie dan ook hoegenaamd geen reden, met de extremisten der Oostersche-invloed-theorie, aan te nemen, dat er bijzondere punten van contact bestaan tusschen de mozaïken van Placidia's mausoleum en de kunst van Antiochië, Syrië of Alexandrië. Het zou ons te ver voeren om op deze kwestie hier in te gaan, maar mij lijkt de thans zoo veel verkondigde hypothese der suprematie van het Oosten over het Westen op het gebied der kunst, ten minste voor zoover het de eerste christelijke eeuwen betreft, onaannemelijk.
Het tijdsverloop van zes en twintig jaar, dat den dood van Galla Placidia scheidde van het einde van het West-Romeinsche keizerrijk, en gedurende hetwelk te Rome onbeteekenende, elkander snel opvolgende keizers niet in staat bleken de stad tegen de Wandalen te beschermen, was voor Ravenna niet een periode van verval; tenminste niet ten tijde van bisschop Neon. Men is er niet zeker van of dit in 449 of wel in 458 aanving, in elk geval duurde het voort tot 477.
De Ecclesia Petriana in Classe, welke, hoewel door zijn voorganger Petrus aangevangen, ten tijde van Neon tot stand kwam, kennen wij slechts door een 9e eeuwsche beschrijving, in welke wij vermeld vinden dat zij grooter was en meer mozaïken inhield dan eenige andere kerk van Ravenna.
Het valt echter moeilijk te gelooven dat de versiering van deze kerk rijker was dan die van de nog bestaande Doopkapel der Orthodoxen of S. Giovanni in Fonte, de bouw waarvan aan bisschop Ursus wordt toegeschreven, terwijl het monogram van bisschop Neon op een der kapiteelen ons veilig kan doen besluiten dat de inwendige decoratie aan hem te danken is.
Veelal wordt aangenomen, dat deze Doopkapel een transformatie van een antiek bad zou wezen; het gebouw is achthoekig terwijl het dak de eigenaardige constructie toont, welke in Ravenna ter voorkoming van den zwaren koepel-bouw wel meer werd toegepast. Het gewelf wordt n.l. gevormd door in elkaar geschoven amphoren van licht aardewerk, waarvan de puntige onderkant van de één in den hals van de volgende gestoken werd. Het aldus verkregen gewelf is hier bijzonder wijd (11.30 M.) en wordt toch door geen enkele pilaar gesteund; het weinige gewicht van het bovendeel maakte groote vensteropeningen en dunne muren mogelijk.
De geheele kapel is met mozaïken en marmeren decoratie gesierd. De koepel zelve toont Christus door Johannes gedoopt, waarnaast een gebaarde figuur op antieke wijze de Jordaan personifieert. Hieromheen vormen de twaalf apostelen een cirkel, omlijst door ornamentale paneelen. Guirlandes, vogels en andere dieren omslingerend, versieren de vensters, aan weerszijden van welke een profeet in relief is afgebeeld, welke men veelal beschouwt als van lateren datum. Lager zien wij weer gouden ranken op donkeren achtergrond, onderbroken door medaillons
| |
| |
van apostelen en andere heiligen. Zij vormen de afscheidingen der vier ondiepe niches, en de vier met marmer gesierde muren in welke de laagste zone van het octogonaal verdeeld is.
Hoewel de mozaïken van niet bijzonder fijne kwaliteit zijn - een eigenschap welke voor een laat Romeinsche karakteristiek moge doorgaan - maakt het geheel een betooverenden indruk. Men is hier van alle kanten door kleurenpracht omgeven en de mensch voelt er zich alsof hij ware doorgedrongen in het binnenste van een heiligen schrijn.
De kunstwerken van den tijd van bisschop Neon kunnen als een naglans van Placidia's luister beschouwd worden, en in de mozaïken van S. Giovanni in Fonte zijn de sporen van Byzantijnschen invloed niet duidelijker waarneembaar dan in die welke het mausoleum van de vorstin versieren. Vanaf den dood van bisschop Neon welke ongeveer samenviel met de verdrijving van den laatsten Romeinschen keizer, tot aan het bewind van Theodoric vindt men te Ravenna even weinig getuigenis van artistiek leven als te Rome.
Odoacre die in 476 Romulus Augustulus had onttroond en daarmee een eind gemaakt aan het Westersche keizerrijk, berokkende zich het ongenoegen van den Byzantijnschen monarch Zeno, vooral door het zich toeëigenen van Dalmatië.
Theodoric, de koning der Oostgothen, met wien Odoacre in 486 bij een veldtocht in Boheme in botsing kwam, werd daardoor Zeno's gunsteling, te meer daar het hem gelukte hun gemeenschappelijken vijand geheel te verslaan en hem zelf bij den val van Ravenna gevangen te nemen. Hoewel Theodoric zijn tegenstander het leven vrijwaarde wordt van hem verhaald, dat hij bij een feestmaal den ongelukkigen Odoacre met een houw van zijn zwaard in tweeën kliefde, daarbij uitroepende: ‘het schijnt dat er in dit verachtelijk schepsel geen beenderen steken.’
Het zou van groot belang zijn te weten in hoeverre deze gruwelijke anecdote op waarheid berust; wij zouden er dan tenminste van onderricht zijn of Theodoric werkelijk een barbaar was of wel de beschaafde zich voor kunst en letteren interesseerende vorst, welke men veelal uit hem heeft willen maken. Zeker is het dat wij in zijn residentie Ravenna vele sporen van artistiek leven uit zijn periode aantreffen, en dat de studie der classieke letteren gedurende zijn bewind werd aangemoedigd. Maar is het werkelijk Theodoric wien de lof hiervan toekomt of wel zijn uiterst bekwamen minister Cassiodorus? In welk geval Theodoric zelve waarschijnlijk slechts die eenigzins bijgeloovige vereering voor het antieke Rome koesterde, welke allen barbaren kenmerkte. Ik zou denken dat Theodoric zelf een begaafd, maar niet voldoende ontwikkeld mensch was, die door zijn minister werd voorgelicht en bijgestaan in de verwezenlijking van zijn plannen.
Tegenover de regeering van Constantinopel kwam Theodoric nooit in
| |
| |
een zuivere positie. Weliswaar zond hij een gezantschap naar den Oosterschen keizer om hem te verzoeken zijn macht te bevestigen maar geheel in overeenstemming met de Byzantijnsche politiek, die er steeds naar streefde alles en iedereen in het onzekere te houden, en nooit iets zonder voorbehoud te beloven, zond Zeno hem wel de machts-insignes maar erkende hem niet als keizer, doch als tyran. Daarbij was Theodoric den Arischen ketterijen toegedaan, hetgeen er niet toe bijdroeg hem populair te maken in Byzantium, waar men steeds belangstelde in theologische spitsvondigheden en haarkloverij; reeds Zeno's opvolger Anastasius viel er den Ostrogotischen vorst over lastig en onder Justinus kwam het tot een strijd daar de krachtige, maar onverfijnde Oostersche keizer alle Arische kerken voor de Orthodoxen opeischte, waartegen Theodoric protesteerde, door in zijn rijk alle Katholieke kerken te sluiten. Tot zijn dood - in 526 - bleef dit een hangende kwestie, en de Ostrogooth kende zichzelf het recht toe bisschoppen te benoemen en een veto over de Paus-keuze uit te spreken.
In zijn staatsinrichting, wetgeving, organisatie van finantiën en leger liet Theodoric zich geheel door het antieke Rome inspireeren, hetgeen vooral merkwaardig is daar hij van zijn 8e tot zijn 18e jaar als gijzelaar te Constantinopel doorbracht. Zijn verlangen het voorbeeld der Romeinsche keizers na te volgen, blijkt ook uit het bouwen van aquaducten en amphitheaters en gedurende zijn geheele leven streefde hij er naar, zijn Gothen met de Romeinen te doen samensmelten. De mislukking van deze poging verbitterde zijn laatste jaren zoozeer, dat hij zich niet ontzag mannen als de bekende philosoof Boëtius en diens schoonvader te doen ombrengen, en als wij dergelijke gewelddaden overdenken, komt ons het relaas van Odoacres dood niet onmogelijk voor.
Uit Cassiodorus' geschriften blijkt, dat twee architecten, Aloisius en Daniël, Theodoric's voornaamste bouwwerken ten uitvoer brachten.
Theodoric werd opgevolgd door zijn dochter Amalaschwintha, het regentschap voerend voor haren zoon Athalaric, welke zelf nooit aan de regeering kwam.
De schoone en edele Amalaschwintha was de Romeinsche beschaving met hart en ziel toegedaan en de Gothen oordeelden, dat de opvoeding, welke zij haren zoon, hunnen toekomstigen vorst, deed geven, geheel niet strookte met de strijdlustige levensopvatting van zijne onderdanen, en toen Athalaric in 534 stierf, maakte Amalaschwintha's neef Theudehad of Theodat zich deze oppositie ten nutte om zich aan het hoofd der Gothen te plaatsen en de ongelukkige vorstin eerst te verjagen en daarna te doen vermoorden (535).
Keizer Justinianus vond deze misdaad, deels uit vriendschap voor Amalaschwinta, maar zeker nog meer uit politiek, een grond voor een
| |
| |
groote militaire onderneming tegen de Gothen, die Theodat weldra vervingen door den meer energieken Vitiges. De krijg duurde twintig jaar, want terwijl de groote generaal Belisarius zich eerst van zoowat geheel Italië had meester gemaakt, werden zijn troepen door de horden van Totila weer verjaagd en viel de overwinning den Byzantijnen eerst in 555 ten deel, dank zij de tactiek van den listigen maar met Belisarius twistenden Narses. Ravenna viel echter reeds in 540, werd de zetel van het Byzantijnsche bewind in Italië, en bleef zulks tot aan de Lombardische overheersching, welke in 752 aanving.
Het Ostrogothische tijdperk is in de geschiedenis der Ravennatische artistieke ontwikkeling van uiterst groot belang, daar gedurende dit tijdvak het Byzantijnsche element, hetwelk weldra de kunst - vooral de schilderkunst - van bijna geheel Europa beheerschte, nu duidelijk aan den dag trad.
In de producten, welke gedurende het bewind van Theodoric zelve tot stand kwamen, blijven de Byzantijnsche trekken echter nog sporadisch.
Belangrijke werken op Theodoric's last uitgevoerd, gingen verloren, want de oude teksten spreken ons van publieke gebouwen als baden en een koopmansbeurs - de zoogenaamde basilika van Herkules - van welke niets overbleef; ook de voor den Arischen dienst bestemde kerk van S. Andrea dei Goti is verdwenen, terwijl een fragment van een mozaïkvloer er voor wordt aangezien eenmaal 's vorsten paleis te hebben gesierd. Het wordt vrij algemeen aangenomen dat dit paleis in de mozaïken van S. Apollinari Nuovo is afgebeeld, terwijl een bouwwerk, hetwelk in Ravenna als Theodoric's paleis getoond wordt, zeker niet voor de 8e eeuw tot stand kwam. Bij den val van Ravenna werd de woning van den vorst grootendeels verwoest en wat er nog van overbleef naderhand door Karel den Groote naar Aken overgebracht.
De nog bestaande monumenten, welke met vrij groote zekerheid aan Theodoric's tijd kunnen worden toegeschreven zijn drie in getal. Van deze toont de Arische Doopkapel, ook wel Sta Maria in Cosmedin genaamd, evenals die der Orthodoxen een octogomalen vorm; de versiering bevindt zich hier uitsluitend in den koepel. Ook hier vinden wij in het midden de afbeelding van den Doop van Christus in tegenwoordigheid van de personificatie van den vloed, omgeven van een cirkel van Apostelen. Zij zijn hier door palmboomen van elkander gescheiden, en begeven zich naar den Apocalyptischen Troon. Dit werk met de oudere mozaïk vergelijkend vinden wij een niet onbelangrijk verschil in de afbeelding van Christus zelven, die hier jong en baardeloos is voorgesteld. De Apostelen toonen een antiek gelaatstype en ook zijn zij in toga's gehuld, maar in de teekening van de figuren, en in den plooienval, ontdekken wij een zeker schematisme, dat zeker van Byzantijnschen oorsprong was, evenals de vorm en de rijke versiering van den mystieken troon.
| |
| |
Met de kerk van S. Apollinare Nuovo werd ongeveer 519 een aanvang gemaakt, zij was aan St. Martinus gewijd, en men noemde haar wegens haar verguld plafond ‘den gouden hemel’. Het bouwwerk behoort nog tot het type der antieke basiliken, en het wordt door twee rijen van kolommen in drieën gedeeld. De kapiteelen zijn, voor zoover niet direct onder architraven staande, alle van door een kruis versierde pulvini voorzien, en het zijn juist deze kapiteelen, die aan het geheel een bijzonder Byzantijnsch aanzien geven, want zij hebben alle een oostersch voorkomen. Voor het meerendeel toonen zij een verbasterde corinthische vorm, geheel overeenstemmend met de kapiteelen welke men te Salonika aantreft. De andere doen veelal à jour gewerkte motieven zien, waarin het Acanthusblad een hoofdrol speelt, en dergelijke kapiteelen zijn in alle door Byzantium direct beïnvloede streken te vinden, Egypte inbegrepen, zoodat het vrij zeker schijnt dat een Byzantijnsch kunstnijverheidscentrum - misschien Constantinopel - deze kapiteelen produceerde en verzond. In Noord-Italië treffen wij ze te Pomposa, Venetië, Torcello, Grado, Aquileia en Parenzo aan en ook komen er enkele voorbeelden te Rome voor. Men zou geneigd zijn te gelooven, dat de kapiteelen eerst na Theodorics tijd hier werden aangebracht, indien het niet onaannemelijk ware, dat het bouwwerk zonder kapiteelen ware opgetrokken en het is ook niet waarschijnlijk dat dergelijke onderdeelen dadelijk na Theodoric's dood werden vervangen. Wel schijnt het mogelijk, dat Byzantijnsch decoratief beeldhouwwerk, als de balustrade van de Kapel der Reliquien, het zich daarin bevindende bas-relief, of wel de kansel, wiens pendant wij in de kathedraal van Parenzo aantreffen, ietwat later aan Theodoric's schepping werden toegevoegd.
De buitengewoon uitgebreide series van mozaïken van Apollinare Nuovo bestudeerend, zien wij duidelijk, dat wij hier werken van twee verschillende richtingen voor ons hebben, waarvan de oudste, zeker gedurende Theodoric's regeering uitgevoerd, nog steeds het verval der antieken vertegenwoordigen, terwijl de andere geheel tot de Byzantijnsche school behooren. De mozaïken vormen op elk der twee muren van het middenschip drie rijen, waarvan de twee bovenste van Theodoric's tijd schijnen te zijn en in stijl met elkaâr overeenstemmen. Bovenaan wisselen dertien voorstellingen uit het leven van Christus af met decoratieve teekeningen, waaronder een rij van zestien figuren van profeten en heiligen door de elf ramen wordt onderbroken.
De dan volgende voorstellingen, welke dus Byzantijnsche kunstproducten genoemd mogen worden, toonen ons op den linkermuur de Wijzen uit het Oosten, hun gaven biedend aan het kind Jezus, hetwelk, hiëratisch op het midden van den schoot der Maagd gezeten, door vier engelen wordt bewaakt.
De koningen worden gevolgd door twee en twintig martelaressen,
| |
| |
op Oostersche wijze hun kroon dragend, terwijl aan het andere einde een aan de zee gelegen stad waarschijnlijk Ravenna voorstelt.
Op den rechtermuur troont een gebaarde en zegenende Christusfiguur, eveneens tusschen vier engelen. Hier zijn het zesentwintig mannelijke martelaars, die hem hun kroon brengen en aan het einde bevindt zich de reeds gemelde vermoedelijke afbeelding van Theodoric's paleis, met het opschrift ‘Palatium’.
De mozaïken van S. Apollinari Nuovo bieden ons een uitstekende gelegenheid de verschillen waar te nemen tusschen de Westersche en Oostersche richtingen, waarvan wij hier voorbeelden op dezelfde muren vereenigd vinden. Hoewel het gaat om laat-Romeinsch en vroeg-Byzantijnsch, zijn die verschillen duidelijk zichtbaar. Tegenover den smaak voor eenvormigheid en manierisme, welke van de plechtige maar eentonige martelaar-figuren uitgaat, treffen ons de profeten en de personages van de Nieuw-Testamentische voorstellingen als natuurlijk, levendig en vol beweging, en in vergelijk met de schematische plooien van de Oostersche heiligen kan gezegd worden, dat in de andere afbeeldingen veel van de losse antieke drapeering bewaard bleef.
De groepen van de Madonna met het kind, Christus op den troon en hunne hemelsche bewakers, schijnen tot de oudere serie te behooren, en men heeft somtijds ondersteld, dat de rest van deze zone'st en tijde van Theodoric door Arische voorstellingen werden ingenomen, welke den Byzantijnen kettersch schenen en die zij daarom door andere deden vervangen. Een fragment van een portret van keizer Justinianus op rijperen leeftijd, hetwelk van de decoratie van de kerk deel uitmaakte, geeft ons een aanwijzing omtrent den datum van de latere mozaïken (omstreeks 540-'50).
In den vorm van Theodoric's mausoleum heeft men de Germaansche ‘Tumulus’ willen herkennen; het schijnt echter duidelijk dat het slechts in weinig punten afwijkt van het Romeinsche grafmonument, zooals wij dat even buiten Rome op de Via Appia aantreffen. Het is echter gecompliceerder in uitwerking vooral wegens de zware arcaden van het benedendeel, terwijl het bouwwerk binnenin een kruis vormt.
De steenen uit welke het mausoleum is samengesteld liggen los op elkaar en worden niet door kalk samengehouden. Men gelooft, dat de sarcophaag van den vorst zelf boven op den kapel gestaan kan hebben. Het eenig mogelijke gothische detail vinden wij in de ornamentatie van de fries, welke den buitenkant siert: een op een driehoek rustende cirkel. Het is vooral interessant, dat dit zeker niet Romeinsche motief ook voorkomt in onderdeelen van een te Ravenna gevonden wapenrusting, welke waarschijnlijk eens Theodoric toebehoorde.
(Slot volgt).
| |
| |
s. giovanni in fonte (449 of 458-477) (foto alinari).
s. vitale (525-47) (foto alinari).
theodoric's mausoleum (omstreeks 526). foto alinari.
| |
| |
keizer constantijn overhandigt een privilege aan bisschop reparatus. mozaïek 672-77. s. apollinare in classe. (foto alinari).
balustrade van de kapel in s. apollinare nuovo, 1ste helft van de 6de eeuw. (foto alinari).
|
|