Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 32
(1922)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina VI]
| |
zelfportret van e.th.a. hoffmann.
titelvignet van ziegler voor een fransche uitgave.
ets van neureuther naar hoffmann's teekening.
caricatuur door e.th.a. hoffmann.
| |
[pagina 13]
| |
Ernst Theodor Amadeus Hoffmann, 1776-1822,
| |
[pagina 14]
| |
Maar belangrijker nog dan Hoffmann's invloed op de hedendaagsche Duitsche litteratuur - of een deel daarvan - is die op de Fransche romantici van de school van 1830. In dat jaar werden zijn werken in Frankrijk vertaald uitgegeven, en nog vele uitgaven van afzonderlijke vertellingen of bloemlezingen volgden kort daarop. Misschien heeft zijn werk, naast Bürger's bekende Lenore, nog den grootsten invloed gehad op de mystiek-gekleurde Fransche romantiek. Vele Fransche schrijvers uit dien tijd hebben zich zijn bewonderaars bekend. Gérard de Nerval schreef in zijn ‘Sensations d'un voyageur enthousiaste’: ‘De l'autre côté,’ la bas à l'horizon,.... savez-vous ce qu'il y a? Il y a l'Allemagne! La terre de Goethe et de Schiller, le pays d' Hoffmann; la vieille Allemagne, notre mère à tous.... Teutonia!’ George Sand, die haar tooneelstuk La Nuit de Noël ontleende aan een hoofdstuk in ‘Meister Floh’, schreef in de voorrede: Ses contes ont ravi notre jeunesse, et nous ne les relions jamais sans nous sentir transportés dans une région d'enivrante poésie.’ Heine had ditzelfde hoofdstuk als ‘göttlich’ geprezen. Charles Baudelaire wijdde in zijn ‘Curiosités sthétiques’ een beschouwing aan ‘Prinzessin Brambilla’ ‘qui est comme un cathéchisme de haute esthétique.’ In het hoofdstuk ‘De l'Essence du Rire’ zegt Baudelaire: ‘Ce qui distingue tres-particulièrement Hoffmann est le mélange involontaire, et quelquefois très-volontaire, d'une certaine dose de comique significatif avec le comique le plus absolu. Les conceptions comiques les plus supranaturelles, les plus fugitives, et qui ressemblent souvent à des visions d'ivresse, ont un sens moral très-visible; c'est à croire qu'on a affaire à un physiologiste ou à un medecin de fous des plus profonds, et qui s'amuserait à revêtir cette profonde science de formes poétiques, comme un savant qui parlerait par apologues et paraboles. ‘Prenez, si vous voulez, pour exemple, le personnage de Giglio Fava, le comédien atteint de dualisme chronique, dans la “Princesse Brambilla”. Ce personnage change de temps en temps de personnalité, et, sous le nom de Giglio Fava, il se déclare l'ennemi du Prince assyrien Cornelio Chiapperi; et quand il est prince assyrien, il déverse le plus profond et le plus royal mépris sur son rival auprès de le princesse, sur un miserable histrion, qui s'àppelle, à ce qu'on dit, Giglio Fava’. ‘Il faut ajouter’ zegt Baudelaire nog, ‘qu' un des signes très-particuliers du comique absolu est de s'ignorer lui-même’. Baudelaire is, van de Franschen uit dien tijd, wel degene geweest die het komische bij Hoffmann het meest blijkt te hebben gewaardeerd (ook bij de huidige Duitschers is het meer de fantast die aantrekt). En hier duidt hij wel zeer raak aan, waarin dat komische uitkomt. Een vergelijking met | |
[pagina 15]
| |
een ander beroemd fantastisch verhaal meldt zich hier aan. Ik denk aan Stevenson's ‘Strange case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde,’ die ook te zamen dezelfde individualiteit hebben. Daar is deze dualiteit één en al verschrikking, juist doordat die twee geheel verschillende verschijningen van dezelfde persoon weten dat zij ook de ander zijn. Het komische treedt in, waar de onbewustheid is. Het lot van Jekyll zou zich geheel anders hebben afgeteekend, als hij onbewust was geweest van Hyde's misdaden. Wij mogen de vergelijking niet te ver doorvoeren, want Jekyll's persoonsverwisseling is het gevolg van een bewuste daad, en hiervan is bij Hoffmann's dubbele figuur geen sprake Maar men kan hier zien, hoe hetzelfde idee bij twee meesterlijke vertellers tot regelrecht tegengestelde vondsten leidde. Hoffmann is een schepper van het komische, meer nog dan een fijn humorist, zooals hij een verbeelder van chimères meer nog dan van tragedies is. Om nog even te verwijlen bij zijn Fransche vereerders, de meest belangwekkende daarvan is Balzac geweest. Diens mooi verhaal ‘Peau de Chagrin’ is een erkende navolging van Hoffmann's vertellingen, en onder zijn korte verhalen zijn er meerdere, die den invloed van den Oost-Pruisischen schrijver verraden. ‘Tobias Guarnarius’, het verhaal van den vioolmaker te Bremen, is stellig verwant aan menige korte fantasie van Hoffmann, ‘Rath Krespel’ en andere.
Hoffmann na vele jaren te herlezen, zooals ik thans deed, om een oude liefde weer te doen ontvlammen, geeft vreemde gewaarwordingen. Meer dan bij eerste lezing treft ons onvermijdelijk veel onnoodige omslag, veel uitwijding en bladvulling. Dat het hem, die vaak in zoo zorgelijke levensomstandigheden verkeerde, vaak te doen is geweest om geld te verdienen, is duidelijk, en dat hij soms zelfs schreef, alleen onder den drang van uitgevers, evenzeer. Uit zijn laatste levensjaar is nog een brief bewaard, die hij aan Karl Schall schreef, en waarin wij duidelijk zien, dat hij dikwijls meer gedreven werd dan zijn werk ten goede kon komen. ‘Um aller Wunden willen’ zoo begint de brief, ‘die sämtliche Litteratur-Blätter jemals Schriftstellern und Dichtern geschlagen haben, bitte ich sie, Hochverehrtester! benehmen sie unsrem guten Kaiser das unseelige Vorurtheil, dass ich an der Schriftstellerischen Diarrhae leide und dass mir bey jeder schicklichen Ausleerung ganz leicht und anmuttig ein Histörchen, ein Romänchen abgeht! Besagter Kaiser weiss, dass ich eben Meister Floh beendigt, dass zu Ostern Murrs dritter und letzter Theil erscheinen muss und doch verlangt er nichts geringeres als dass ich, wohl bestallter und mit Akten genugsam überhäufter kammergerichts Rath, zu Johannis d. J. das fertige Manuscript van Schmaltpfeffers Flitterwochen vor der Hochzeit, bestehend in fünfzig Druckbogen abliefern soll! Bloss das me- | |
[pagina 16]
| |
chanische Schreiben! - man müsste vier Hände haben wie der Floh, und da zu vier Hände zwei Köpfe gehören, so würd es nöthig seyn, dass der Kopf einen Vize-kopf ernenne als Vizekönig, Lieutenant oder Wenigstens umsichtigen Departements Rath.’ Zoo zijn er dan een reeks van geschriften, waarin Hoffmann zich òf herhaalt, zoodat zij een flauwe afspiegeling zijn van ander, beter geslaagd werk, of weinig geïnspireerd lijkt. Ook zijn er in de langere verhalen, zooals ‘Elixiere des Teufels,’ ‘Kater Murr’, matte en zeurige gedeelten, en tegenstrijdigheden, zoo groot en zoo hinderlijk, dat men gevoelt hoe hij dikwijls geen tijd of gelegenheid had zijn conceptie als geheel te overzien. Mochten er onder de lezers van dit artikel dus zijn, die niets van Hoffmann kennen, (er is dan voor hen nog een exquis genot ongesmaakt) zoo zullen die misschien gebaat zijn met een bescheiden advies. Om den smaak voor Hoffmann beet te krijgen, leze men eerst eenige van de prachtige kleine vertellingen die op één lijn gesteld kunnen worden met die van Poe, Stevenson, Merimée, Balzac: n.l. ‘Der Sandmann,’ ‘Das Majorat,’ ‘Der Artushof,’ Das Steinerne Herz,’ ‘Rath Krespel,’ en van de sprookjes ‘Das fremde Kind’. Vandaar kan hij overgaan op dat langere, maar even perfecte sprookje ‘Klein Zaches,’ op ‘Der goldene Topf,’ ‘Die Königsbraut’ en ‘Die Brautwahl,’ welke drie laatste meer feëerieke verhalen zijn. De aparte vertelmanier van Hoffman nu eenigszins kennende, en vertrouwd met zijn wel eens duizelig-makende vermenging van het bovennatuurlijke en tooverachtige met het reëele, kan men de groote verhalen ‘Elixiere des Teufels’ en ‘Kater Murr’ gaan lezen, het laatste misschien wel het best in verband met de ‘Kreisleriana’. Een sprookje met een wat geforceerd slot als ‘Nussknäcker und Mäusekönig’, dat ten deele voor kinderen geschreven schijnt, en daar toch niet geheel voor geschikt is, zal de echte Hoffmann-liefhebber, die men onderwijl geworden is, zeker ook ten zeerste waardeeren, en het dolle ‘Princessin Brambilla’ dat geheel in de sfeer is van de Italiaansche pantomine en de ‘commedia dell Arte’ zal hem niet minder boeien. ‘Meister Floh’, een van de laatste, reikt somtijds aan het verhevene; als geheel echter is het niet zoo compleet als ‘Der Goldene Topf’ of ‘Die Brautwahl’. Ik heb nog lang niet al Hoffmann's vertellingen opgenoemd. Hoewel zijn stijl onmiskenbaar is en zijn onderwerpen elkaar meestal verwant blijven, zou men toch kunnen spreken van verschillende genres. Heel enkele vertellingen zijn historische novellen zonder meer, zooals ‘das Fraulein von Scuderi’ en ‘Martin der Küfner und seine Gesellen’, andere, als ‘Das Majorat’ en ‘Der Sandmann’ zijn avontuurlijk en romantisch, en eenigszins spookachtig, en toch niet bepaald sprookjes te noemen. Maar in verreweg de meeste vertellingen van hem zijn twee elementen: ten eerste het bovennatuurlijke (hetzij in den vorm van het feëerieke, of wel van het in- | |
[pagina VII]
| |
teekening van e.th.a. hoffmann: peter schlemihl reist zum nordpol.
e.th.a. hoffmann, caricatuur op napoleon.
| |
[pagina VIII]
| |
theodor hosemann. illustratie voor ‘meister floh’.
theodor hosemann. illustratie voor ‘elixiere des teufels’.
e.th.a. hoffmann. omslagteekening voor ‘klein zaches’.
e.th.a. hoffmann. omslagteekening voor ‘meister floh’.
| |
[pagina IX]
| |
ernst stern. illustratie voor ‘der goldene topf’
g.h. grauss. teekening voor ‘der goldene topf’
alexander verhuell: hoffmann, de fantast.
| |
[pagina X]
| |
gavarni. illustratie voor ‘klein zaches’.
gavarni. illustratie voor ‘der sandmann’.
gavarni. illustratie voor ‘klein zaches’.
gavarni. illustratie voor ‘signor formica’.
gavarni. illustratie voor ‘das majorat’.
| |
[pagina 17]
| |
fernale) en ten tweede het groteske. Tooverij, hekserij, geestenzienerij, hypnose, dualisme, fatalisme, komen bijna in elk verhaal tusschen ons en de personen van zijn schepping. En evenzeer komt in bijna elk van zijn vertellingen het singuliere in uiterlijk en innerlijk van de een of andere bijfiguur iets grilligs, onwezenlijks en potsierlijks in de situaties brengen. Daar is zelfs in het beklemmende ‘Das Majorat’ met zijn gespook en stormweer en fataliteit de figuur van den bediende Frans, in het navrante ‘Elixiere des Teufels’, vol zonde en boetedoening, het bizarre kappertje Pietro Belcampo! Soms is die groteske creatie de hoofdpersoon, zooals in ‘Rath Krespel’, den ongelukkigen en edelmoedigen vader in het uiterlijk wezen van een half waanzinnig fantast, of in ‘Meister Floh’, waar de jongeling Peregrinus Tysz zulk een wonderlijke snaak is. Deze groteske, of komische of tragikomische personages zijn minder reëel dan de meest caricaturale typen van Scott of Dickens, maar zij hebben er ook niet de allure van; zij brengen een sfeer van onwezenlijkheid mee, en maken alle handeling om hen tot een sprookje. Hier kan worden opgemerkt, dat heel veel in Hoffmann's verhalen wijst op zijn haat tegen het nuchtere, zakelijke, materialistische in het denken en doen der menschen. In ‘Klein Zaches’ is een der voornaamste slachtoffers van des dichters spot de niet zeer snuggere Vorst Bursanuph, groot voorstander van de ‘Aufklärung’. De toovenaars en feeën in zijn sproken leggen zich met grooten ijver toe op het mystificeeren en plagen van filisters: stijve zelfgenoegzame ambtenaars, waanwijze geleerden. Het is waar dat diezelfde toovenaars en feeën ook wel de taak op zich nemen om een te dweepachtig jongeling of een wat übergeschnappt meisje aan zichzelf terug te geven: na de speelbal te zijn geweest van ontstellende begoochelingen, ontdekken dan die jongelui op eens hun eigen in waarheid prozaïsche wezen en alledaagsche idealen; zoo eindigen dan ook meerdere van zijn liefdesgeschiedenissen daarin dat - ze elkaar niet krijgen! Als dan de bevriende toovenaar of toovergodin of hoe men de in hun lot ingrijpende mystieke wezens ook noemen wil, de bedreiging van hun liefde in de gedaante van een rijk oud minnaar door allerlei sabotteerende goochelarijen heeft verwijderd, blijkt plotseling de hartstocht wel overwinnelijk en de verbintenis niet zoo dringend. Zoo is het, met allerlei variaties, in ‘Der Goldene Topf’, ‘Der Artus hof’, Die Brautwahl’. Er is iets wrangs in deze conclusie, die de schrijver somtijds zelfs niet doet vóórgevoelen. In de meeste gevallen heeft Hoffmann die erkenning van het ten slotte prozaïsche en materialistische eigen ik in het meisje gelegd. Zij, het smachtend, tengere wezen van zeventien of achttien jaar, met haar onderworpenheid en lieftalligheid, is eigenlijk meer het voorwerp dan de draagster van idealen; in haar schuilt reeds de afkeer van onrust en onevenwichtigheid, van avontuurlijkheid en heroiek, de praktische huisvrouw, die ten slotte | |
[pagina 18]
| |
rust en behagelijkheid, welvaart, mooie kleeren en een goede keuken verkiest boven romantiek. Het geestigst heeft Hoffmann het burgerlijke Duitsche meisje, passief object van poëtischen hartstocht, geteekend in ‘Die Königsbraut,’ waar zij door den wortelkoning een tijdlang begoocheld wordt. Maar de uitgezochte slachtoffers van de speelsche en dolle mystificaties in de luchtiger verhalen zijn toch de zelfgenoegzame en eigengerechtigde ambtenaars en geleerden, die alle bovennatuurlijkheid loochenen, die de jeugd geen vrijheid en geen stem geven, mariages de raison ontwerpen, hangen aan allerlei vormelijkheid en maatschappelijke conventies. Hoog-komisch is Hoffmann, waar hij zulke alledaagsche burgerlijke pausen, verwaten harken en plechtige ezels onder den invloed brengt van zijn grillige mystificaties, ze dolle dingen doet ontmoeten en zeggen, ze onbewust tot clowns maakt, en prijs geeft aan den spot der omstanders. Maar lang niet altijd is Hoffmann de luchtige, beheerschte fantast, die de koorden van het poppenspel der verbeelding in de hand houdt, en naar welgevallen regeert. Hij heeft zichzelf waarschijnlijk wel geteekend in den übergeschnappten kapelmeester Kreisler, de onevenwichtige, met zijn dolle streken, zijn sarkasme, zijn exaltatie, maar ook zijn depressies, zijn schrikbeelden, zijn malice en in wilde daden geuite verbittering. Het is somtijds zijn kracht, maar ook niet zelden zijn zwakheid, dat hij ziet met de oogen, en spreekt met de woorden van door een geestelijken roes bevangen of gansch ontredderde personnages. Wilde ik trachten een denkbeeld te geven van het onevenwichtige in zijn wilde uitwijdingen, verwarde beschouwingen, smakeloosheden, ik zou zelf allicht in te groote uitvoerigheid en misschien in smakeloosheid vervallen. Beter bereik ik mijn doel door het misbruik te constateeren dat hij maakt van erge uitdrukkingen, zijn personen ‘heulen von Angst und Entsetzen’, hebben ‘verzerrte Züge’ zijn ‘dämonisch’, de één is van den ander ‘das böse Princip’, zij worden vervolgd door ‘das dunkle Verhängniss’ en staren met ‘todterbleichtes Wachsgesicht’ elkaar na, ze zijn ‘grässlich,’ ze kunnen ‘aufflammen in wilden Zorn’ of ‘aufschreien in der Höllenangst wahnsinniger Verzweiflung,’ en dat alles binnen enkele bladzijden. Huizen, situaties, voorvallen, waarmee het ‘eine eigene Bewandtnis’ heeft, komen in elk verhaal voor, ‘unheimlich’ is men doorloopend. De opwinding is in sommige vertellingen niet van de lucht. In ‘Elixïere des Teufels’, waar hetzelfde ‘dualisme’, in Brambilla zoo komisch behandeld, tot verschrikking wordt, komt men nooit tot rust; herediteit, waanzin, misdaden, angsten, sarrende dubbelgangers, ongelukkige liefden verdringen er elkaar. Altijd weer komt het mij voor, alsof Hoffmann toch eigenlijk in het tragische maar zelden slaagt, en het grootst is in het komische en somtijds | |
[pagina 19]
| |
tragi-comische. ‘Das Majorat’ blijft een meesterstuk in het sensationeele genre, ‘Der Sandmann’ is onovertroffen in het tragi-comische. Dat absoluut-komische waarvan Baudelaire spreekt, wel te onderscheiden van satire en ironie, en waarin hij misschien een der zeldzame meesters was, is misschien toch nog betrekkelijk komisch. Want die dolle, grillige speelschheid, waarin zich zijn fantasie in Brambilla en Meister Floh uit, die zotte buitensporigheid, waarbij met de menschen, hun bewustzijn, hun indivialiteitsbesef, hun gevoel van waarde en betamelijkheid zoo meedoogenloos gesold wordt, is zij eigenlijk niet een andere vorm van noodlottigheid? Bedoelt Hoffmann niet altijd, in zijn onderbewustheid, bij al die mystificaties, den mensch zijn kleinheid, zijn onmacht, en het belachelijke van zijn zelfbewustzijn te laten zien, hem te vertoonen als een speelbal van onbegrepen machten? En is het niet uit berekening, dat het altijd de gewichtigen, de plechtigen, de steilen, de ijdelen zijn, die het zwaarste te lijden hebben van zijn baldadigheid? Of zij, die leven in een anderen waan, zooals de arme Nathanael in ‘Der Sandmann’, die verliefd wordt op een pop? Zijn sommige van die wilde verhalen, b.v. de ‘Elixiere’ als een voordracht die met een te hooge stem is ingezet en dus vermoeiend, ‘Der Sandmann’, zijn chef d'oeuvre in het tragi-comische, blijft beheerscht, blijft een vertelling. Als in dit luguber verhaal van noodlotsmacht, waan en benauwenis, waarin de hatelijke goudzoeker Coppelius, die eerst den vader en daarna den zoon verdorven heeft, zulk een funeste dubbele rol speelt (ook weer dualisme) de schrijver langs zijn neus heen satirieke commentaren maakt, brengt het geen wanklank in den toon der vertelling. Wij hebben aldoor gevoeld, dat Nathanael, die zoo verliefd is op een kunstig vervaardigde pop, de verliefdheid, de verzotheid zelf vertegenwoordigt en dat zijn ontgoochelingen, zelfs zijn dood, de te verwachten terugval tot de realiteit zijn. En Hoffmann vertelt ons, hoe, sinds het geval ruchtbaar is geworden, alle jongelingen plotseling verdenking zijn gaan koesteren, dat hun verloofde mogelijk een kunstig vervaardigde pop is, die slechts knikken en glimlachen kan, en hoe nu alle meisjes haar best gaan doen om te laten zien, dat zij geen automaten zijn, oorspronkelijke dingen gaan zeggen, en wat een moeite doen om anders te zijn dan precies en afgepast zooals het behoort.... ‘Der Sandmann’ is zoo perfect, omdat de schrijver er altijd een beetje buiten blijft staan, niet meetuimelt in den mallemolen van waan, angst en bijgeloof. Toch blijft ook hier, als altijd, het onverklaarbare, dat de inwerking van onzichtbare machten veronderstelt. Zoo is het ook in ‘Das Majorat’, die prachtige spookgeschiedenis, waarin een geslacht ten ondergaat. Hoffmann's vernuft is wel zeer ongelijk aan dat van de latere schrijvers van detectiveromans, die bij alles naar een logische verklaring sturen. Toch is de benauwenis, de depressie, die veel van zijn scheppingen | |
[pagina 20]
| |
bevangt, niet de ongemotiveerde, uit het temperament voortkomende ‘Weltschmertz’ die even later in de litteratuur optreedt, en die door Piet Paaltjens werd gehekeld. Zijn personages, gedrukt door hopelooze liefde, belaagd door een zeer concreet noodlot, geplaagd door geesten, gnomen, toovenaars, hebben behoorlijk reden tot klagen Het disharmonische in Hoffmann's kunst heeft hem, door de Fransche romantici zoo vereerd, door zijn latere landgenooten geprezen en nagevolgd, ook vijanden bezorgd. De formidabelste was Goethe, die weliswaar van ‘Hoffmann's talentreichen Natürell’ spreekt maar ook zegt: ‘welcher treue, für Nationalbildung besorgte Teilnehmer hat nicht mit Trauer gesehen, dass die krankhaften Werke jenes leidenden Mannes lange Jahre in Deutschland wirksam gewesen, und solche Verirrungen als bedeutend fördernde Neuigkeiten gesunden Gemütern eingeimpft worden’. Goethe's oordeel berustte waarschijnlijk op onvolledige kennis van Hoffmann's werken, ook dat van Walter Scott, (die zelf door Hoffmann zeer geprezen werd) die naar aanleiding van Carlyle's vertaling van ‘Der Goldene Topf’ en die van de ‘Elixiere du Teufels’ sprak van de ‘den ziekelijken toestand van een ontredderden geest’. Er mag in deze beoordeelingen iets waars zijn, de kern van de zaak raken zij wel niet, want een ziekelijke geest, gedrukt door melancholie en geteisterd door zelfkwelling, is Hoffmann niet geweest. Integendeel, hij moet een zeldzaam groote dosis energie, humor en levenslust bezeten hebben om te doen wat hij deed in zijn toch niet lange leven, om nog in tijden van lichamelijk lijden zooveel werkkracht en goede luim te toonen, om door al de lotswisselingen die hij onderging, de zorgen en ontberingen die hij te dragen had, te blijven die hij was. Ik moet nog enkele grepen doen uit Hoffmann's feeërieke en romantische verhalen, en een even kort overzicht geven van zijn niet belletristischen arbeid. De schilderachtige, schitterende beschrijvingen van de volière in ‘Der Goldene Topf’, van de optochten en pantomines in ‘Prinzessin Brambilla’ van huis en staat bij den toovenaar in ‘Klein Zaches’, van het speelgoed in ‘Nussknacker und Mäusekönig,’ en vele andere, vinden misschien eer hun gelijke in de beeldende kunst dan in de litteratuur, en naast de figuur van Callot, dien hij dikwijls aanhaalt en door wiens barokke verbeeldingen hij vaak geïnspireerd werd, stelt men onwillekeurig latere. Aan de fantastische illustraties van Doré moet men denken, zelfs aan Bresdin, aan Bauer, soms ook aan des schrijvers hem waarschijnlijk onbekenden tijdgenoot Cruikshank. Maar zijn vis comica is volstrekt apart, onvergelijkelijk. Zijn invallen zijn somtijds grandioos, altijd verrassend; het hoog-komische vloeit soms bladzijdenlang uit zijn pen. De dronkemanstafereelen in ‘Der Goldene Topf’ | |
[pagina 21]
| |
en in ‘Elixiere’ zijn geweldig; de halsstarrigheid, misplaatste vertrouwelijkheid, het volslagen uit hun levensrol vallen van zijn meest ‘gravitätische’ personen is even onweerstaanbaar dwaas als het optische tweegevecht van ‘microscopisten’ in ‘Meister Floh’. Het kleine hof van Doorluchtigheidjes, zooals hij er gekend moet hebben, is met onweerstaanbaren moedwil beschreven. Het feest bij den vorst in Kater Murr, waar een van de bloemen, die zijne Hoogheid en gemalin door een kunstige mekaniek in den schoot geworpen worden, als zij den troon bestijgen, op 's vorsten neus rood stuifmeel achterlaat, zoodat hij onbewust een vurige en barsche uitdrukking behoudt bij zijn minzaamste pogingen - de parade waar de idiote volwassen prins opeens op een stokpaardje rijdend voor het front verschijnt - de minnarij van den kanselarij-secretaris, die de voorschriften in een oud boek bij zijn vrijerij bestudeert, - het zijn slechts enkele voorbeelden van zijn waarlijk dol-grappige bedenksels. Meer bedoeling ligt in de wederwaardigheden van het monstertje Klein Zaches met zijn uienhoofd, dat minister wordt, een Hans die door zijn domheid voortkomt, omdat hij de gave heeft ontvangen, dat alle knappe en geestige dingen die gezegd en gedaan worden door anderen, hem worden toegeschreven, en die de orde van den groengevlekten tijger ontvangt, welke op zijn wanstaltig lichaam handig bevestigd wordt door den meester kleermaker Kees - welke Kees dan weer door den vorst tot hof-snijder benoemd wordt, doch dezen geen pakken mag maken, daar Z.H. hem ondanks alles voor een beunhaas houdt. Een fijne, ontroerende humor is in de eerste hoofdstukken van ‘Meister Flok,’ die door Heine en George Sand zoo worden geprezen Hoffmann beschrijft daar, hoe de zonderlinge, eenzelvige Peregrinus Tysz, die, na een lange buitenlandsche omzwerving teruggekeerd, moest vernemen dat zijn beide ouders gestorven waren, zichzelf nog altijd een kerstfeest bereidt, zooals vader en moeder hem schonken, met kerstboom, lekkernijen en speelgoed, en zich dan een paar uur in zijn gelukkige jeugd indroomt, om vervolgens al dat moois aan een arm gezin te brengen, en daarna den nacht eenzaam en weemoedig rond te dolen. Prachtig is in deze wonderlijke fantasie de gemoedsgestelheid van den droomer, die zich een eigen wereld schept, beschreven. Zoo is er meer in Hoffmann, en het maakt ons zijn kunst lief, ondanks alle disharmonie, verwarring, herhaling en overdrijving. En wat die ‘ziekelijkheid’ betreft, die Goethe en Scott zoo afkeuren - wij staan daar toch wel wat anders tegenover dan in dien tijd. Zou men ook niet Goya, of Redon, zonder meer ziekelijk kunnen noemen?
* * *
Pruisisch ambtenaar! Kon het wonderlijker? Deze visionair met zijn soms morbide, soms barok-komische fantasieën, deze psycholoog met zijn | |
[pagina 22]
| |
flitsen van clairvoyance, deze hater van de conventie, het vlakke, enge, legitieme, was Pruisisch ambtenaar - rechter! Zijn carrière had dan ook alles behalve een ordentelijk verloop. Reeds zijn vader, die ook rechter was, moet een man van ongeregelde neigingen zijn geweest; de moeder, uit een filistreuze burgerlijke familie, pijnlijk ordelijk en conventioneel, was zenuwziek. Het huwelijk was ongelukkig, de man liep weg, en de jonge Ernst werd opgevoed in een huis met menschenschuwe vrouwen en een pedanten bekrompen oom ‘Ottchen’. Zijn sombere, onvrije jeugd heeft den stempel gedrukt op Hoffmann's beter leven, zijn haat tegen enge en kleine begrippen doen groeien, maar hem ook stof verschaft voor zijn creaties van zonderlingen, want er waren er veel in de familie: kleine menschjes in pruimkleurige en scharlaken jasjes en gepoederde pruiken. Het was een muzikale familie overigens en die poëzie was de eenige welke den jongen in het sombere huis opzocht. Hij zelf leerde al vroeg verschillende instrumenten bespelen, en fantaseerde veel. Hij studeerde in de rechten, en werd spoedig, op zijn 24ste jaar, te Posen aangesteld. Deze betrekking verbeurde hij, door op een feest caricaturen te teekenen van zich gewichtig voelende gasten o.a. een generaal. Hij werd verplaatst naar Plotzk, een negorij. Hij was intusschen gehuwd met een Poolsch meisje. Het huwelijk, dat niet ongelukkig was, temde hem niet. Hij begon in dit stille oord te schrijven. Naar Warschau verplaatst, leidde hij een bezig en vroolijk leven. Toen Napoleon Warschau bezette, moest hij vluchten, werd arm, verloor zijn eenig kind, kwam in de zorgen. Daarna werd hij kapelmeester te Bamberg, vervolgens piano- en zang-leeraar. Hij componeerde, schilderde tooneeldecoraties, zong in de kerk. In 1813 trok hij naar Dresden als orkestdirecteur: zijn eerste novellen verschenen. Door protectie van zijn ouden trouwen vriend Hippel werd hij in 1815 te Berlijn aangesteld, waar hij nog zeven jaren geleefd heeft. Hoffmann was maaglijder, en moest soms tijden lang een zeer streng diëet houden. Dat hij werkelijk, zooals men, evenals bij Poe, op gezag van zijn wilde fantasie verondersteld heeft, een drinker was, is door niets bewezen. Zijn gezellige bijeenkomsten met den acteur Devrient bij Luther en Wagner, het Berlijnsche wijnhuis, waren zijn voornaamste recreaties. Zijn werk als rechter schijnt hij met ijver en plichtsbetrachting te hebben vervuld. Echter niet zonder, naar het schijnt meer dan eens, gevaar te hebben geloopen wegens zijn moedige weigering om het despotisme te dienen tegenover revolutionairen (Het was de tijd van den Jugendbund) Ook is een voorstel tot zijn ontslag bij den koning ingediend wegens indiscretie: hij zou in ‘Meister Floh’ den spot hebben gedreven met de rechterlijke macht, en daarvoor gebruik hebben gemaakt van officiëele acten. Hij schrapte de passage, diende een gratieverzoek in, vergezeld van een verdediging, die de koning ‘zeer knap’ noemde. Hij kwam er af met een reprimande. | |
[pagina 23]
| |
Met Tieck en Brentano was hij goed bekend, met de la Motte Foucqué en Adelbert von Chamisso zelfs intiem. Hij componeerde een opera ‘Undine’ op Foucqué's tekst; deze werd 23 maal te Berlijn opgevoerd; na den brand van het Schauspielhaus niet meer. Die brand, waarbij alle decoraties, kostuums, en het manuscript zelf voor zijn Undine verloren gingen, en waarbij zijn eigen woning gevaar liep, werd door Hoffmann in een humoristischen brief met teekening beschreven! Hij componeerde nog een groot werk ‘Die Schlacht bei Leipzig’, onder den naam van Arnulph Vorwerter, en schreef vele recensies in tijdschriften en couranten. Ook over het tooneel had Hoffmann een weloverwogen oordeel, en van theatertoestanden groote kennis. Reeds eenige malen zijn hier Hoffmann's teekeningen vermeld. De krabbels zijn gemakkelijk en geestig gedaan, in het bijzonder behoort daaronder een groote, grappige compositie, die zijn woning, het uitzicht, het verkeer, en allerlei fantastisch gedoe daaromheen voorstelt. Zelfs figuren uit zijn werken, kennissen en vrienden, allerlei groepjes in vlotte aanduiding zijn te vinden op dit kostelijk blad papier. De Napoleon-caricaturen schijnen duidelijk te wijzen op den invloed van de Engelsche spotprenten van Gillray e.a. dien ook bekende Duitsche caricaturisten in dien tijd ondergingen. Sommige van de sprookjes-vignetten, b.v. dat voor ‘Nussknacker’, en vooral voor ‘Das fremde Kind’ hebben een argeloosheid die men in knapper werk vergeefs zoekt. Ook het omslagprentje voor ‘Das Gastmahl’ van Comtessa heeft een Nelly Bodenheim-achtige, stemmige knusheid. Doen veel van zijn vlugge schetsjes aan die van Thackeray denken, ook daarin gelijkt zijn gave als teekenaar op die van dezen anderen schrijver, dat hij in grooter werk faalde. Thackeray's illustraties voor zijn sprookje ‘The Rose and The Ring’ zijn kostelijk; als hij op reëeler terrein komt, en werkelijke menschen moet uitbeelden, als in zijn andere boeken, schiet hij te kort. Hoffmann's grafisçhe conceptie van ‘Der Sandmann’ is stellig ver beneden de litteraire gebleven, en zelfs ‘Klein Zaches’ bevredigt niet. Guitig van uitdrukking is daarentegen zijn ‘Schlemihl reist zum Nordpol’. Hoffmann was een groot bewonderaar van ‘Peter Schlemihl’ en Hitzig schreef aan Foucqué dat Hoffmann, die alle imitatie haatte, toch niet had kunnen nalaten het denkbeeld nog eens toe te passen in zijn ‘Verloren Spiegelbeeld’. (Die Abenteuer der Sylvesternacht). Het prentje met de grillige figuren, door Neureuther gegraveerd en van een onderschrift voorzien, is een harde weergave van het origineel. Hoffmann heeft echter stellig zelfkennis getoond, door zijn eigen werk niet drukker te illustreeren. Ten aanzien van een zoo rijk verteller, is het van meer dan gewoon belang, hoe beeldende kunstenaars zijne scheppingen hebben weergegeven. De eerste | |
[pagina 24]
| |
illustraties van zijn werken die ik ken zijn die van Theodor Hosemann. (1844). Deze gemoedelijke en soms fijne Duitsche schilder en illustrator bleef in zijn prenten nuchter en zakelijk, maar hij had geest en ‘Biederkeit’ zoodat hij wel nooit grootsch in het grillige wordt, doch nooit bepaald ernaast is. Een der eerste Fransche uitgaven werd door Tony Johannot geïllustreerd, die destijds zooveel mooie romantische vignetten maakte; ik ken die helaas niet. Wél kan ik hier laten zien eenige fraaie prenten van Gavarni voor de Contes fantastiques de Hoffmann, die wel tot zijn allermooiste illustratiewerk behooren. Gavarni transponeert Hoffmann in het gracelijke, en ontdoet hem dikwijls van het sensitieve, maar de romantiek in zijn oude knechts, zonderlinge dandy-achtige gepruikte heertjes, wanstaltige dwergen of grille heksen, of in zijn poëtische jonge studenten en Burschen, meisjes en vrouwen past zich wél bij den - eenmaal vertaalden! - tekst aan. Hij overtreft zich in de spookachtige figuur van den ouden knecht die aan de dichtgemetselde deur krabt op de plek waar hij een moord bedreef (Das Majorat) en men vergelijke zijn prachtige Klein Zaches en Coppelius (der Sandmann) met de zwakke concepties van den schrijver zelf. Doré zou zeker van het feeërieke in Hoffmann meer gemaakt hebben, hoewel George Cruikshank sommige dingen daarin nog beter zou hebben benaderd (zie Cr.'s prachtige etsjes voor Schlemihl!) Als curiositeit is hier aan een hulde van Alexander Verhuell, aan ‘Hoffmann de fantast’ plaats gegeven, ook aan een fraaie teekening van den modernen Hollander G.H. Grauss. De tegenwoordige Duitschers - uitgaven zijn legio - blijven vaak beneden zijn verbeelding, of wel vervallen in het gemaniereerde. Toch is in sommige prenten van Ernst Stern iets grotesks, dat uit den geest van het werk gevloeid schijnt. Uiterst belangrijk schijnt mij - meer dan de wat slordige krabbels van Becker - de poging van Karl Rössing om in een soort van primitieven, half-cubistischen houtsneetrant Hoffmann's chimère-achtige sfeer te benaderen. Vooral de volgende passage in ‘die Brautwahl’ is geslaagd; n.l. het verhaal van den Geheimen Kanzlei-Sekretär Tussmann ‘Und wie von unwiderstehlicher Gewalt gehetzt, walze ich die Spandauerstrasse auf und ab, und halte in meinen Armen statt der Dame einen garstigen Besenstiel, der mir das Gesicht zerkratzt, während unsichtbare Hände mir den Rücken zerblauen, und um mich her wimmert es vor Geheimen Kanzlei-Sekretären Tussmanns, die mit Besenstielen walzen’. Laat ik eindigen met dit voorbeeld van het fantastische spel dat Kammergerichtsrath E.Th.A. Hoffmann, de geniale verteller, dreef met het menschelijk zelfbewustzijn en den waan der gewichtige kleine zielen. | |
[pagina XI]
| |
karl rössing. illustraties voor ‘die brautwahl’.
walter becker. illustratie voor ‘die königsbraut’.
|
|