‘Ze kent ons niet meer,’ zei de vader.
De dochter schreide.
‘Wees niet zoo bedroefd,’ sprak de Indischman moe - ‘moeder heeft een goed leven gehad - geen verdriet, geen zorgen. Eens is er 't eind.’
‘Ze heeft tot het laatst toe geloopen om mij te verzorgen, ze moet zich toen al heel ziek gevoeld hebben’, hernam zijn vader.
Ze knikten. Ze dachten hoe de zieke nooit op eigen gemak had geacht - geen ander leven scheen te leven dan dat van vader en van hen.
Buiten knirpten wielen over het grind.
‘Als Karel nog maar op tijd komt.’
‘Moeder heeft zoo naar hem verlangd toen ze nog gezond was. Ze schreef trouw, al sloeg hij dikwijls over. Dan lachte ze, en begon maar weer opnieuw.
‘Moeder kon altijd lachen.’
‘Ja om eigen teleurstelling of tegenspoed lachte ze.’
In de open deur der ziekenkamer stond de jongste dochter - bleek en ontdaan.
‘Ik dacht dat Karel er was.’
‘Vroeg moeder?’
‘Moeder ligt stil-’
In het groote ledekant met de zwaar neerplooiende gordijnen, lag de moeder, de oogen gesloten in het geelbleek onbeweeglijk masker. Moe en overgegeven lagen haar wasgele handen open, alsof zij eindelijk loslieten dit leven, waarin geen dag, geen uur was geweest, dat niet werd opgeëischt door man en kinderen; en zij had gegeven, steeds gegeven met een gierigen haast, alsof zij nooit genoeg geven kòn. Als een honger die zich niet liet verzadigen was het geweest.
Den laatsten tijd meer dan ooit - intenser, hartstochtelijker. Sinds den grauwen wintermiddag, toen zij haar vonnis geweten had in die wit-lichte kamer van den medicus; en zij een half uur later slechts, wéér op die stoep had gestaan en de straat ingekeken - een veranderde straat met veranderde menschen. En een nieuwe gezel aan haar zijde was gegaan, welke nooit afliet, die haar langzaam aan, onherroepelijk onttrok aan haar oude leven. Tot zij haar weg had voelen wijken van dien der haren - in de langzame kentering van haar geest, die een einde begon te zien.
Zij was aan 't Eind nu. Dat wist zij. Al wist zij niet hoe lang zij zoo al lag. Sedert men haar gevonden had, flauwgevallen op de logeerkamer, waar zij linnen uitlegde voor het bed van Maurits.
Nadien was er gekomen het onbewegelijke liggen tusschen waken en slapen - zonder dieper te kunnen wegzinken, zonder te kunnen ontwaken tot klare bewustheid van 't leven om haar heen. In 't begin was