Het is dit: nog eens duidelijk en onomwonden vast te stellen, wat haar doel en haar beteekenis is geweest. Want het komt mij voor, dat bij velen niet voldoende vaststaat, hoezeer het tooneel in de toekomst wederom de vervulling zal brengen van een hooggestemd gemeenschappelijk ideaal; hoezeer ook het tooneel meer en meer gemeenschapskunst zal brengen als hoogste uiting van saamhoorigheid der massa.
Welke mogelijkheid biedt (ook de oudheid leert ons dit) in dit opzicht niet het theater! In het theater werkt alles tezamen; hoevele zeer verscheiden talenten: architecten, litteratoren, schilders, musici vinden op dit terrein niet een machtig arbeidsveld braak liggen, waarin tevens, met terzijde schuiven van het ten spits gedreven individualisme, eene krachtige samenwerking kan worden bereikt, waarin het werk van hoofd, hart en handen wordt samengesmolten tot een symphonie van schoonheid, waarin de figuren der spelers weder het symbool worden van het geluk en het lijden van gansch een volk, in een spel voor elk verstaanbaar en elk nabij.
Men mag over deze bewering glimlachen, men mag twijfelen aan een beteren tijd; men mag gerust zeggen, dat de menigte altijd zal blijven grijpen naar het middelmatige en naar het on-kunstzinnige in stede van naar wat waarachtig waardevol is en schoon, de tijd zal komen dat het anders zal zijn. Het is net als met den armen Gauguin, die, toen een dame lachte om zijn uiterlijke verschijning met zijn hoed à la Buffalo-Bill, zijn fluweelen jas en het Bretonsche, geborduurde vest, zijn pofbroek en de hooge laarzen en lachte om zijn krachtig werk, haar antwoordde: ‘Je ne suis pas ridicule, Madame. Je ne peux pas être ridicule, car je suis deux choses qui ne peuvent pas être ridicule: enfant et sauvage!’
De jongeren, en ook hij die de tentoonstelling heeft aangekleed, zijn kind en wilde. Kind, omdat zij grijpen naar verre idealen, omdat zij onbedorven met kinderlijke zielszuiverheid trachten aan te voelen dat wat komen gaat, en wilde omdat zij wars van alle over-beschaving, dwars tegen alle traditie in, het nieuwe tegemoet stormen en stamelend willen getuigen van het geluk eener nieuwe lente. ‘l'Univers se refait!’
Maar de menschen, die van dit alles niets weten en ook niet willen weten, hadden eigenlijk van deze tentoonstelling iets anders verwacht. Zij meenden dat er een plaats moest zijn ingeruimd aan de spelers zelf, hunne portretten, souvenirs en dergelijke dingen. Zij hadden er ook gaarne de conterfeitsels der tooneelschrijvers gezien, het werd, zooals ook Simons zeide in het Letterkundig bijblad van de N.R. Ct., meer eene tentoonstelling van bouwmeesters, dan van een Bouwmeester, terwijl Mr. van Rossum in het rose weekblad spotte met het streven der inrichters, omdat, als ik mij wel herinner, aan de tooneelschrijvers te weinig eer gebracht was. Hoe het zij, zeker is dat het zwaartepunt dezer geslaagde tentoonstelling, inderdaad gesteund door de sympathie van de besten onzer