Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 32
(1922)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |
Chartres,
| |
[pagina 379]
| |
koningen van het Capetingsche huis, Lodewijk de Heilige en Philip Augustus, dat zijn de namen die levendig worden. Brand na brand verwoeste de kerk van Chartres, doch steeds weer werd ze herbouwd, vier malen achteréén. In 858 werd de eerste kerk, die gesticht heette te zijn op een heuvel van beroemde Druïden-samenkomsten, verwoest door een bende Deensche piraten. Abt Gislebert deed ze onmiddellijk herbouwen en vergrooten. In den nacht van 7 op 8 September 1020 ging deze kerk door een brand ten gronde. Dadelijk berichtte de toenmalige bisschop Fulbert aan koning Robert het onheil, en hij verzocht hem en alle andere Christelijke koningen en vorsten om steun voor den wederopbouw. Rijkelijk stroomden de gaven van alle kanten toe; Fulbert voltooide eerst de krypt en begon daarna met de bovenkerk. De brand die in 1134 de stad verwoestte, beschadigde ook toren en voorgevel; opnieuw moest het werk hieraan worden opgenomen, en de Zuidtoren kwam in 1160 gereed. In den nacht van 10 Juni 1194 werd deze kerk van Fulbert geheel door een grooten brand vernield, alléén de torens en de juist herbouwde voorgevel bleven staan. Snel verbreidde zich de treurmare door Europa, Chartres was toentertijd één der meest bezochte bedevaartplaatsen voor de Christenen. De ‘Madonne-sous-terre’ had en heeft nog een groote aantrekkingskracht voor hen, die moreele wonden te genezen zoeken. De legende zegt, dat rééds voor de verspreiding van het Christendom in West-Europa Druïden in de grot, waar zich nu nog het beeld in diepe duisternis, omringd door kaarsjes bevindt, offerden aan een ‘vierge, qui devait enfanter’. Een pauselijke legaat vertoefde juist in Chartres, toen de kerk afbrandde. Hij predikte den onmiddellijken wederopbouw, en oude overgebleven perkamenten vertellen ons, hoe door enthousiasme opgezweept en door 't geloof gesteund, edellieden en edelvrouwen zich van hun kostbare kleedij ontdeden, en jarenlang meewerkten met artisans en gewone handwerkslieden om materiaal en mondvoorraad voor de bouwers aan te slepen en op de steigers te brengen. In 1194 werd begonnen, 1220 was de kerk overdekt. Zeven van de negen torens en de twee zij-ingangen, die op het plan van den onbekend gebleven meester voorkwamen, moesten toen nog gebouwd worden. Bij de inwijding door Lodewijk IX den Heiligen was de kerk ongeveer zoover gereed, als ze nu is (1260). In 1300, 1326 en 1431 werden nog eenige kapellen aangebracht. In 1513 voltooide Jean Texier de spits van den Noorder toren. Nog eens in 1836 had een ernstige brand plaats, die de kruistoren vernielde; doch deze brand deed aan de rest gelukkig geen schade.
Een kille wind woei langs het plein voor de kerk, dien morgen van | |
[pagina 380]
| |
tweeden Pinksterdag. We traden binnen om de mis bij te wonen. Langzaam en zoo geluidloos mogelijk langs de zij-banken loopend, ondergingen we de stemming; de geloovigen bijéén, betrekkelijk weinigen voor het immense ruim, en onder die geloovigen zoovelen in rouw, na de verschrikkelijke oorlogsjaren, geknield, biddende voor het heil der gesneuvelden, links en rechts in den ommegang van het koor, daar waar men het altaar zien kan, ook velen, geknield op den steenen vloer. In het koor zelve de dienst der drie priesters voor het altaar, met de vele anderen en de koorknapen in twee rijen opgesteld langs de afsluiting. Een stem, die zingt en afwisselend door gemeente en koorknapen wordt beantwoord. En over dat alles de paarse en blauwe en violette tinten van het licht, dat door de ramen trilt. Want dat is het wonder; het is de gloed der glaskleuren, het is het kilgrijze of helblauwe licht van buiten, hierbinnen gemetamorfozeerd tot een wonderdadigen gloed, gebroken tot blauw, diepviolet en groen, paars en intenswarm rood, met weinige lichte grisaille-tinten. Dat is het wonder der oude eeuwen, het mysterie zelve der Gothische kerkruimten. O, we weten wel, wat men aan de Gothische bouwmeesters verwijten kan, we zien wel de verwaarloozing der plastische vorm door de wijduitstaande contraforten van het koor, we weten en zien dit en nog zooveel andere dingen; maar er blijft van deze redeneeringen niets over, als we binnen zijn, en gevangen worden door het mysterie, dat geheel het ruim vult, het mysterie der kleuren. In het koor, nog somberder verlicht dan de ommegang, branden de honderden kaarsen, op de trappen voor het altaar knielt de bisschop in gouden gewaad en heft den kelk omhoog. Zoek de schoonheid waar de kunstenaar deze wilde geven, zoek bij een gothische Kathedraal de schoonheid binnen, als de kaarsen branden, als het orgel speelt; waarlijk dan behoeft ge niet lang te zoeken.
Na den voltooiden dienst werden we achter in het koor aangesproken door een klein eenvoudig mannetje, met een zwart calotje op het hoofd. We schrikten bij de veronderstelling, dat het een van die bewaarders zou zijn, die op zoo'n vervelende manier bijzonderheden vertellen, dat het mooiste er duf en grauw door wordt. Niets was minder waar, het gesprek met hem behoort tot onze aardigste herinneringen aan het Fransche volk uit de provincie. Deze kleine, eenvoudige man bleek te zijn Mr. Etienne Houvet, gardien de la Cathédrale. Men moet, geloof ik, in Frankrijk zijn, om zoo iemand te vinden. Aangesteld als bewaarder van de kerk, was hij er in de jaren één mee geworden; er was liefde in z'n hart ontbloeid en gegroeid tot een groote vereering, die een uitweg zocht. Mr. Houvet leerde fotographeeren, | |
[pagina LXXIX]
| |
kathedraal vanaf de eure.
maison du saumon; houtbouw 15de eeuw.
chartres. kathedraal vanaf place chatelêt.
| |
[pagina LXXX]
| |
kathedraal, noord-portaal, 13de eeuw, visitation (foto et. houvet).
kathedraal, hoofdingang, 12de eeuw, koningen en koninginnen van juda (foto et. houvet).
kathedraal van chartres, hoofdingang, 12de eeuw (foto et. houvet).
| |
[pagina 381]
| |
ging snuffelen in boeken en perkamenten, offerde een groot deel van z'n geld en zoo ontstonden, als de vrucht van zeventien jaren arbeid, een aantal buitengewoon mooie banden met fotographieën, allen van de kathedraal, architectonisch, zoowel als iconographisch van de grootste waarde. Elk der banden wordt voorafgegaan door een klein voorwoord. En nog dagelijks werkt de ijverige Etienne Houvet door om z'n werk vollediger te makenGa naar voetnoot*). Na deze vriendelijke ontmoeting zijn we de kerk uitgegaan; en een reeks van verrassingen werd het bij het doorslenteren van het plaatsje zelve. Een van de eerste dier verrassingen was het aangrenzende abdijgebouw. In Chartres, in Tours, in Blois overal vonden we weer terug als onafscheidelijk saamhoorig de kathedraal der 12de, 13de of 14de eeuw met een adbij van de 17de of 18de eeuw, veelal op meesterlijke wijze stedenbouwkundig daarbij gecomponeerd. Zulke dingen spreken boekdeelen. Eerst de opbloei, de extase van 't geloof, wat wonderen mogelijk maakt als zoo'n enorme kathedraalbouw. Dan een verval van krachten, apathie nà over-inspanning; reformatorische ideeën dringen door, de Hugenoten-oorlogen verzwakken het land. Nieuwe idealen, nieuwe belangstelling, worden geboren, het Humanisme en de Renaissance doen hun intocht nà de veroveringen van Karel VIII en Lodewijk XII in Italië; het collège royale wordt gesticht en stelt zich met z'n vrije onderzoek tegenover de oude Sorbonne; dan, daarna, de heropbloei van het katholicisme, de tijd der contrareformatie; Loyola en de Sociteit van Jezus; aanknooping aan de oude scolastiek; en als triomf der kerk in Frankrijk de opheffing van het Edict van Nantes. Zoo zien we twee perioden elkaar de hand reiken, en als bouwkundig symbool daarvan gothiek en barock tot één schoon geheel groeien. Van deze uiterst superieure schoonheid nemen noch Baedeker nog de meeste andere reisgidsen in 't algemeen notitie. De smaak van het reizende publiek bleek in die richting ook weinig of niet ontwikkeld te zijn, en afbeeldingen van gebouwen uit deze latere eeuwen waren dan ook vrijwel nergens te krijgen. Baedeker zegt alléén: ‘Au nord de l'Eglise, l'ancien évêché du XVIIe siècle, doit ètre restauré’. Meer niet. Bij het uitgaan van het Noorderportaal, uit de gedempte kleurenpracht in de portiek met de beelden ineens weer in het zilveren licht van den opklarenden dag komende, zagen we, tegen het transept aangebouwd door een prachtig gesmeed ijzeren hek ermee verbonden, de portierswoning; daarachter wuifden eeuwenoude kastanjes en iepen hun kruinen in den wind. In de as van | |
[pagina 382]
| |
dat hek ligt het bisschopshuis, lang gestrekt gebouw met een halfrond uitgebogen middenpartij, één van die scheppingen uit de Fransche provincie, die zonder schroom op één lijn gesteld kunnen worden met het Hôtel Soubise in Parijs of het Petit Trianon in Versailles. De tuin van het verlaten verblijf, vervallen als het huis zelve, leidt achter de kathedraal langs naar het seminarium, oude baksteenbouw uit den tijd van Henri IV. Deze gebouwen liggen met elkaar op het hoogste gedeelte van Chartres, met stijl naar omlaag de vroegere verdedigingsmuren tot diep in de tuintjes, die met hun huisjes en schuurtjes aan de Eure grenzen. Mooier nog dan het uitzicht vandaar, zouden later blijken de kijkjes van beneden af langs het stroompje, naar boven; steeds een gekrioel van daken en muurtjes, maar altijd saamgehouden door het schip en de torens van de allesbeheerschende kathedraal. Chartres heeft een massa smalle, bochtige en stijle straatjes; trappen op, trappen af gaat men om het maison du Saumon te zien, een goed bewaard voorbeeld van een huis uit de 15de eeuw, om naar de St. Pieter te komen, rustig kerkje, waar de grootste émaux bewaard worden van Jean Limousin uit Limoges, om ten slotte naar het oude Hôtel Montescot te gaan, een mooi voorbeeld van bouw in twee materialen uit 1614. Boven de deuren prijken de portret-bustes van Henri IV en Maria de Medici, tusschen de zware tot voluten verbogen frontonlijnen, één der geliefkoosde motieven, die uit het Italië van nà 1575 naar Frankrijk kwamen.
's-Middags hebben we de kathedraal opnieuw bezocht, de krypt gezien en de torens beklommen, en we hoorden toen het meeste over de wordings-geschiedenis, die hierboven reeds is medegedeeld. Mr. Etienne Houvet moge in z'n monographie op de groote éénheid in de kathedraal van Chartres wijzen, heelemaal waar is dit niet. De buitenkant is van velerlei perioden, zooals reeds gezegd is, en doet zeer fragmentarisch aan. Voor het intérieur echter is het juist en daarin toch moet, volgens ons, het zwaartepunt der gothische schoonheid gezocht worden. De voorgevel, waarin het Portal Royal van 1150, op zichzelf een wonder van vroeg-middeleeuwsche beeldhouwkunst, is te rijzig in verhouding tot den Zuider-toren, die daardoor te hoog wordt vrijgelaten, zoodat men dezen toren dan ook het best genieten kan, wanneer men haar afzonderlijk opneemt en de rest van de kathedraal een oogenblik wegdenkt. De spits van den tweeden toren van Jean Texier doet onsympathiek aan, pedant en gekunsteld, uiterste poging van een stijl, die teneinde loopt; uit een tijdperk echter, dat nog heel wat schoon voortbracht, | |
[pagina 383]
| |
getuige de onze Lieve Vrouwetoren te Antwerpen. Van dezen zelfden Jean Texier is ook de rijk gebeeldhouwde koorafsluiting, die interessant moge zijn, om z'n doordringingen van de Gothiek met vroeg-Renaissance motieven, die echter, al zet Baedeker er twee sterretjes bij, verre van mooi is. Wat bouwkundig de groote charme uitmaakt van het Portal Royal kan al van de latere transept-portalen niet meer gezegd worden. Het portaal in den voorgevel is, als dat van de Notre Dame in Parijs, rationeel ontstaan door de zijkanten der ingangen af te schuinen over de volle muurdikte en deze afschuiningen, met bogen en tympans, rijkelijk van beeldhouwerk te voorzien, welke versiering prachtig contrasteert met het daarboven rustig gehouden muurvlak. Een eeuw later werd dit niet meer voldoende geacht, het groote aantal kerkvaders, heiligen en martelaren vroeg om meer plaats; zoo ontstonden de naar buiten uitgebouwde portalen, die, al zou men ze niet willen missen om het prachtige beeldhouwwerk, bouwkundig sterk onsamenhangend aandoen; en zoo zien we dan al de kiemen van 't verval nog voor dát bereikt is, wat men gewoonlijk den vollen bloei noemt. Dit onsamenhangende en onzekere wordt nog verhoogd doordat de beide torens, die deze transept-ingangen hadden moeten flankeeren, onvoltooid zijn gebleven. Van dit fragmentarische en van deze verschillende bouwperioden valt binnen niets te bespeuren. Hier vinden we in tegenstelling met le Mans, met Doornik en zoovele anderen een gewelfbouw van groote eenheid. Ouder dan haar zusterkerk te Parijs, die gebouwd werd van 1163-1208 heeft men in Chartres den laatsten stap gedaan, die de Gothische gewelfbouw tot z'n volmaaktheid zou voeren; het zesdeelig, laat Normandische kruisgewelf op den vierkanten grondslag werd losgelaten, voor het kruisgewelf op rechthoekig grondplan, met vierkanten zijbeuk-grondvorm. Chartres valt in de rij Parijs, Sens, Bourges, Laon, Soissons, Chartres, Reims, Amiens, Bauvais, allen begonnen tusschen 1163 en 1225. Sens, Bourges Parijs en Laon dragen nog het kenmerk van den vroegtijd door de zoojuist genoemde 6-deeligheid van 't gewelf; daarna blijft, tot den laatsten ademtocht der Gothiek, het gewelf, dat we ook in Chartres vinden, de vorm, die, aan de hoogste eischen voldoend, wordt gehandhaafd, en waarvan niet meer wordt afgeweken. Zeven traveeën vormen het schip, dat rijst tot een hoogte van 34 meter. De zijbeuken, die ook het transept begeleiden, verdubbelen zich bij het koor. Verder is dan de kooromgang voorzien van grootere en kleinere kapellen, het geliefkoosd motief der Fransche kerkenbouwers. Al deze ruimten heeft de bouwmeester dank zij de groote elasticiteit van het ribben-gewelf met de horizontale kruin, meesterlijk en schijnbaar spelend weten te overwelven. | |
[pagina 384]
| |
Van den druk dier gewelven, buiten het kerkruim opgevangen door de dubbele luchtbogen, onderling verbonden door kleine zuiltjes, is binnen niets te merken. Inderdaad is het begrip materie hier bijkans opgeheven, de muren, nauwelijks meer zoo te noemen, zijn geheel doorbroken door de enorme ramen, de triomf der kleuren viert hoogtij en heft het laatste gevoel van zwaarte op. Niet voor niets is de glasschilderschool van Chartres beroemd geworden; na den invloed van St. Denis bleef ze vooraan staan en leverde ver in het rond, in le Mans, in Tours, in Bourges de geschilderde kerkeramen.
Den volgenden morgen om 6 uur waren we al op, om nog een laatsten rondgang door het plaatsje te maken; langs de paardenmarkt, waar het al druk was, door de rue de la Couronne, langs de geslechte wallen tot aan de Eure, en dan voorbij de oude brokstukken der vroegere vestingwerken nog eens naar den tuin van Romain Houdebine, waar we den vorigen middag zoo heerlijk rustig hadden genoten van het uitzicht op Chartres, en ten slotte door steegjes en langs trappen naar het hôtel terug; om negen uur verlieten we Chartres, om zuidelijker te gaan. De aandoening, gewekt door de machtige kathedraal, het domineerend hooggrijze gevaarte op den heuvel van het stadje, gezien bij onze aankomst, vanaf de Place Chatelêt, was weer levendig geworden; voor een nog ééns genieten van de kleurenpracht binnen, ontbrak het ons helaas aan tijd. Wel liet Chartres ons los bij alle nieuwe indrukken, die daarna kwamen, maar al op den terugweg naar Holland, en later nog sterker bij 't doorzien thuis van de uitgewerkte fotographieën, voelden we: Die kathedraal-portalen door het hek in 't zilvergrijze licht, die reuzenbouw tegen den wolkenhemel, die kleurenpracht in 't koor, ze zullen de mooiste en sterkste indrukken van onze reis blijven. | |
[pagina LXXXI]
| |
hek van het aartsbisschophuis en noordportaal van de kathedraal; 17de eeuw.
middenpartij van het aartsbisschophuis; 17de eeuw.
chartres. hotel de montescôt 1614, thans raadhuis.
| |
[pagina LXXXII]
| |
h.th. wijdeveld.
zaalinrichting der theater-tentoonstelling.
m. larionow.
decor voor: contes d'enfants ‘babo jaga’. |
|