| |
| |
| |
De eenzame wachter aan de kust van het ebbend verleden,
door P.H. Ritter jr.
VERLEERDE onze eeuw, die haar kracht zoekt in samenstreving der velen en haar bezinning in de idee die de massa's stuwt, geheel en al den persoonlijken droom van den enkeling en de vereering der gedachte die zich verzinnebeeldt in den eenzamen mensch? Het is niet toevallig dat wij geen monarchieën meer kennen maar bijna alleen republieken, nu wij ook hoe langer hoe meer den vagabond missen in onze samenleving. Het decorum heeft plaats gemaakt voor de organisatie en de zielestrijd van den eenling is harlekijnspel geworden, nu onze aandacht verdrinkt in de tragedie van menschheden. Wij hebben in onzen tijd, voor zoover we geen sceptici zijn of onthutste ondervinders, alleen nog maar de hoop, het geloof, de hunkering naar een verlossende toekomst, wij berusten in onze vergankelijkheid, de gedachte aan sterven lost zich op in de gegedachte aan leven, dat doorgaat, dat zich verder stuwt na de verdwijning van het reeds thans aan algemeener leven gëofferde kleine ik. Leven en dood zijn saamgeweven in onze dagen, in onze nieuwe periode, die wel één immerdurend Heden lijkt, - en daarmee verdwijnt de weemoed der herinnering die mijmert over een wijkend verleden.
Toch zijn er enkelen, zeldzame planten in onzen geharkten en geschoren levenstuin, die den persoonlijken droom bleven vasthouden, die tot hun dood getrouw bleven aan de bohème in onzen tijd van vakvereenigingen en organisatorische discipline, die de orgie bleven belijden, het wild zich naar den gril der emoties bewegende, temidden van een wereld vol van het koele verstand der ethica.
Zij zijn de martelaren van het individualisme, - éénmaal in de geschiedenis der menschheid de helden en heiligen, niet van een toekomstig maar van een stervend geloof, en zij verdienen als ieder die zijn hart schonk aan een idee, herdacht en beschreven te worden, nu de omrankte cellen waarin zij de extase zochten van het persoonlijke, worden afgebroken door deze geometrische menschheid met haar paleizen van gewapend beton.
Is het niet wonderlijk, dat zij, en zij alleen de ziel en de kunst van het landschap verstonden, waarvan ons voor 't eerst het geheim geopenbaard werd in de phantastische essays van Edgar Allan Poe? - En beseffen wij niet eensklaps, dat - als zij den hemel dan niet gekend mogen hebben met het engelengezang veler begrippen en idealiteiten welke wij vereeren - zij ten minste de aarde hebben liefgehad, dat zij geweten hebben
| |
| |
hoe ieder land zijn eigen persoonlijkheid heeft, en hoe de schoone wereld om ons heen de weerspiegeling is van ònze natuur en ònze ziel.
Zoo kwamen zij dan niet tot de gemeenschap, maar zij vonden gemeenschap met het universeele, met den grond die ons voedt, met de zee, die ons sterkt met haar zilte geuren en die ons 's avonds in slaap zingt, alsof wij allen groote kinderen waren, - zij de verre babbelaarster der monotone Scheherezade. - Zij gingen, zachtjes genietend door het om onze zonden en ons verdriet gebleven tastbare paradijs der zomerwereld, en ze genoten de zon, en ze koesterden planten en dieren met een thans vergeten teederheid, en ze tuurden naar de kimmen, contouren van de aarde, zooals de mijmering contour is van onze gedachte.
Door hun verzorging zijn de oude plaatsen bewaard, spint het verleden zijn webben voort over de klimop-bewoekerde oude wallen, die welven ter zijde van een helder en degelijk postkantoor van den administratieven rijksbouwmeester.
| |
II.
Ge weet het natuurlijk allang, mijne lezers, dat ik weer naar Veere wil. Ge weet dat ik niet ophouden kan over de stad aan den oever van het groote water, dat ze mij tot zich lokt, telkens wanneer er verdriet in mij opkomt, wanneer ik, kind van een al langzaam ouderend geslacht, ga lijden aan een onstilbaar verlangen, dat is verboden door alle hervormers en leidslieden en organisaties en weldra verboden zal zijn door de wet. - Maar neen, deze eene maal heb ik recht, deze eene maal duldt ge mijn ode aan het verleden, want ik mag U verhalen over een martelaar van dat verleden, mijn oude vriend Ochs, die is heengegaan uit zijn Schotsche Huis van Veere en verder en verder gereisd is van ons heen, tot achter de kimmen van het leven, - en nu is zijn handdruk niet langer een tastbare werkelijkheid en kunnen wij niet meer òver hem zitten in de zon en hem zien bewegen als een cavalier in zijn statige Woon. Het is alles wat het wàs, herinnering, maar nu, voor eeuwig: herinnering zonder mogelijkheid.
| |
III.
Wie hij eigenlijk was, de bewoner van Veeres Schotsche Huis, wij weten het niet, en als wij zoo onwellevend zouden zijn geweest ons rekenschap te geven van zijn verleden, dan zouden wij toch vooraf geweten hebben te verdwalen in het land der legende. Stel U vóór, in dézen tijd: een koopman, een bankier van wien verteld werd dat hij fabelachtige rijkdommen bezat, en die gezworven had over de wereld, Rusland kende en Amerika, en met zijn schip, als een moderne Columbus landde in de haven van Veere. - Ochs was een wereldontdekker, maar men moet begrijpen
| |
| |
dat het Amerika dat in onze dagen gevonden moest worden, het land is van droom en vergetelheid.
Het moet wel een vreemde dag geweest zijn, die eerste dag, dat Albert Ochs in Veere kwam, vermoeid van het leven, vermoeid van de groote zaken en de groote wereld, als een beslommerde keizer, die rust zocht in de fjorden van Zeeland.-
Het lange, witte jacht deint zachtjes op de groote groene golven van de Noordzee, die statig, als waren het moeizaam bewogen, zware groene sluiers, over elkander worden heengespreid. Ze zijn doorregen met kleine flonkerende en blozende lichtglanzingen, die denken doen aan den weerschijn van bloemen in feestdischkristal. De boot is helder en strak-geboend en glimmend als zilver. De matrozen gaan af en aan in hun gesteven, lichte blouses, correct en soepel, aangedaan door de behagelijkheid van al dit drijvend welverzorgde. In de glazen kajuit boven aan dek, daar staat de eigenaar van dit alles, een korte, ineengedrongen, gebronsde man, hij heeft een scherpe, gebogen neus, als de snavel van een zeevogel - want dat heeft ieder die veel reist en trekt onder de luchten en over de baren der wereld - de scherpe gelaatscontour, kenteeken van reizigers en vogelen. Op zijn hoofd is de reispet, om zijn beenen de leeren hoozen, hij is heelemaal sportief, and he smokes his pipe. Waar staart hij heen, waar denkt hij aan? - Is hij alleen vervuld van golfgedruis, dronken van den wind en de open hemelen? - Of wikt hij nog na over groote transacties, die ieder zakenman met vacantie doen gelijken op een peinzend Napoléon?-
Neen, deze mensch, handelsdictator en sportman en nuchtere Brit is óók een droomer, en hij zoekt de kimmen af naar een Ultima Thule, en zijn doel is niet volheid van macht, maar afstand van macht, op de hoogte van 't leven - - vergetelheid.
In de verte lijkt het of de zee verstilt. De zilveren zon-doortintelde vlakken, die de golven dragen in heur plooiingen, worden een roerlooze witheid aan den horizont. En daar, geleidelijk, glijdt de lange boot tusschen twee argeloos opengaande lage kusten, groen land dat in zilverige schorren tot het water overvloeit.
De kleine gestalte in de glazen kajuit, - he smokes his pipe. - Hij staat daar zwijgend en schijnbaar onaangedaan bij het omvangen worden door den toover van een ongekende wereld. Daar rijst aan den oever een stad uit vergane tijden, de Gothische torens en tinnen, de Gothische gevels met hun overtraliede vensterpracht aan een oude haven, vol zeilen van schepen, en waar het water tegen de houten hoofden klotst, zoo mild als leschte het dorstige kelen. - Het is Zondagmorgen. Een heel ijl en schor torenklokje luidt haastig in de groote leegte, maar zijn echo's worden overstroomd door het geruisch van de vloeden die aldoor aankomen
| |
| |
achterkant van 't schotsche huis.
het schotsche huis.
mr. ochs en zijn dochter in den tuin.
| |
| |
optocht met versierde rijwielen voor 't schotsche huis.
het jacht van den heer ochs.
tentoonstelling van schilderijen door walter vaes.
expositiezaal in het schotsche huis.
| |
| |
uit zee. - Een enkele gedaante beweegt zich over het schoongeboende kade-tje met zijn klinkers, die als door de zee beglazuurde kussens zijn, een donkere mannenfiguur, een stemmige vrouw, schrijdt daar henen, stijf gaande in veelheid van rokken, en in de zonneschijn die komt uit een milde, open plek van den grijzen hemel, glinstert haar gouden oorijzer en het gouden slot van den bijbel, die vooruit wordt gedragen in de ontvangende handen, als het Allerheiligste.
Zoo heeft Ochs dan gestaan, op dien eersten dag, plechtig omringd door onzegbare stilte. Het kerkklokje klepte niet meer, opeens was het geruchtloos geworden tusschen de hooge, oude gebouwen. Een haan kraaide, want het was in dit latere deel van den dag zoo stil en ijl-licht als in den opgaanden morgen. - Hij liep de oude, statige stad binnen, de vreemdeling in de geruite jas en met de sportpet diep in de oogen, en hij rookte zijn pijp.
Ver in de haven lag zijn jacht op stoom, met de geel-witte schoorsteens en de matrozen putsten het water over de dekken, het was als een oorlogsschip, aan een veroverde kust, - en men wachtte op bevel.
Maar Ochs beval niet, - hij liet den tijd vergaan, hij dwaalde verder in de oude veste, en al zijn dadenlust vloeide uit hem. - Hij doolde langs oude vervallen tuinen met bochtige, verwrongen boomstammen, waarover bloesems achteloos waren neergevallen, en een enkele man, een enkele vrouw zat daar, onbeweeglijk als op een schilderij, en er was nergens verwondering dat hij kwam.
Dieper de stad in waren de ontzaglijke koepels van een oude Kathedraal, en binnenin was alleen leegte en rankten varenen tusschen de steen en boven kwinkeleerden kleine vogelen, hoog in den dag. - Toen zag hij op, door de verweerde zoldering naar den hemel, waar ijle witte wolkendraden werden geweven, en onstuimig jaagde zijn hart, naar altijd meer van de gevonden eenzaamheid.
| |
IV.
Dit moet de eerste dag zijn geweest, en de vreemdeling zond zijn rijke jacht heen, en bleef als een balling, wachten aan Verledens kust. Hij vond in Veere zijn paleis gereed, zijn Schotsche Huis met de hooge, bebalkte zoldering, met de groene, getraliede vensters, en daarachter ging open het wonder van zijn kleinen tuin met al zijn exotische planten, en hij kende ze en minde ze elk persoonlijk.
Eenmaal in eenzaamheid, met de getrouwe wachters om zijn dagelijksch mijmeren, de kleine, schorre toren van Veeres stadhuis en den grooten, wijzen koepel van de verlaten kathedraal, - heeft hij die eenzaamheid
| |
| |
herschapen in een vreemde gemeenzaamheid. Nu Ochs resideerde in Veere, was er een rijk gesticht voor alle excentrieken en al te genialen, voor alle kunstenaars en romantici onder ons, die vaak verstrikt worden in de mazen van het geijkte, zij, de subtiel en averechts groeiende zielen en karakters, die hunne gaven niet weten te buigen naar de erbarminglooze geboden die onze gemeenschap stelt. - Het werd een kring van zeer talentvollen om hem heen, in zijn milieu rankte het individualisme uit tot zijne singulierste verfijningen, maar ook was er al het eerst ontbloeien van forschere gemeenschapskunst, het eerste rijpen van de klare gedachte over het nieuwe leven.
Het waren haast alle schilders en kunstkritici, die zich bewogen om Albert Ochs, en hij heeft de kritiek altijd de honneurs gegeven, die haar toekwam, al nam zij wel eens een loopje met wat hem zeer dierbaar was in haar deskundige en hoffelijke waardeeringsgematigdheid.
De voorzaal van het Schotsche Huis was een permanente expositie van dikwijls het voortreffelijkste en ongekende der moderne schilderkunst. En als een ware bricabracomaan had hij zijn gangen en zijn hooge achterzaal gevuld met allerlei fetischen, boeken en bullen en oude oirkonden. Zijn verzamelzin groeide met zijn jaren, ze was de groote passie van zijn ouderdom, en lange, moeizame reizen tot diep in Zeeuwsch-Vlaanderen - en verder - getroostte hij zich om een kleine porceleinen vaas. En, zooals het gaat met hen die den cultus oefenen van het voorwerp, - in de archieven was hij t'huis als in de katalogi van te veilen inboedels en in de oude haardsteden van Zeeland. Hij was een kenner van Veeres historie, zooals er weinigen bestonden, en zij, die kwamen om hun philosophieën te luchten, keerden terug, begeesterd door het feit.
Tusschen de al talrijker gasten, die zich in het Schotsche Huis vereenigden, om het feest van het anachronisme te vieren in dezen Salon-in-stijl, bewoog Albert Ochs zich immer als Grand-Seigneur. Heel zijn verleden van rijk Bankier, van correct en onbegrensd gul gastheer reïncarneerde zich in deze levensperiode, die wij hebben gekend. Het bleef voornaam, en tragisch-bekorend was de achtergrond van phantasie, waartegen een gedroomd wereldleven majesteitelijk werd gespeeld. - Zelden maar mengde hij zich in de gesprekken, dan om zijn gasten aan te moedigen tot het proeven van een bizondere geconfijte vrucht, of om ze de thee te serveeren uit porcelein dat het product was van een zijner origineele ontdekkingen. Zelf bleef hij bedrijvig, overhoffelijk, maar altijd afgeleid, als immer op weg naar onbereikbare verten en op ongedachte vondsten gericht. - De Sport had in hem een harer schoonste vermommingen gevonden, - het Schotsche Huis had naast zijn historie iets van een altijd-voortdurende vacantie-gril en deze humor, waarmee de levenskunstenaar, die Ochs in wezen was, een al te gereede dweepzucht
| |
| |
breidelde, ontging den nauwkeurigen bezoeker niet. - Er was lankmoedigheid in zijn bohème, en wanneer al te zomersch gebaad werd in den immer voortruischenden stroom, of een jeugdig bezoeker en bezoekster met het bootje van den ouden van Beveren, den statigen Charon van Veere met zijn witte lokken - zich wat al te ver waagden in zee - dan was daar altijd de correcte, Britsche sportman, met zijn kleinen zwart en bruin-gevlekten takkel, om het decorum te bewaren.
| |
V.
Kortzichtigen hebben in Ochs alleen gezien den voortdurenden zakenman. - Die zoo gesproken hebben verstonden het wezen van Ochs en van Veere niet. Is het verboden, indien men een pracht van schilderijen bezit, in die schilderijen handel te drijven? En moet die handel anders zijn dan iedere handel, omdat de koopman de kunst verstaat de dorre negotie van Kunstwerk te verheffen tot een sierlijker methode, tot een schooner levens-stijl? Een waarlijk beschaafde wijze van onderhandelen, die vreemd nog was aan de plompe en rauwe manier van zakendoen, heeft Albert Ochs uitgevonden en hij heeft er den aard van den kunstverkoop gelukkig door beïnvloed. En zelfs wie voor deze belangrijke dingen in ons wat al te sluik-eenvoudige leven niet ontvankelijk is, moet ontvankelijk blijven voor het feit, dat hij steeds goede, beschaafde moderne kunst, gekeurd door de beste kritici, die niet geweken zijn uit zijn omgeving, gebracht heeft in onze Hollandsche intérieurs. En zoo is, indirect, de invloed van een man als Ochs op het schoone Binnenhuis ver strekkend.
| |
VI.
Aan het eigen milieu gaf Ochs het beste van den Britschen geest. Hij besefte de weldaad van het onpersoonlijke gesprek, - en kunst en wijsbegeerte vervaalden nimmer tot zinledige verveling in zijn steeds ietwat mondain-gehouden interieur, waar de gasten aan elkander werden overgeleverd in de meest argelooze situaties en altijd een nieuw moment leege of pijnlijk-wordende discussies voorkwam.
Men voelde zich allen onder de hooge bescherming van het Schotsche Huis. Er was altijd iets van gemeenschappelijke wijding in de samenkomsten. En niemand weet wàt het Schotsche Huis geweest is, niemand die het daar niet langzaam en plechtig avond heeft voelen worden., niemand die, huiverend ingekeerd tot het eigen leven, niet in den nacht de eeuwen beluisterd heeft in het kraken der binten, zich overtijgend met de zware spreien en witte lakens der koninklijke bedden.
| |
| |
| |
VII.
Maar dit verhaal is gegroeid tot een relaas over den Ochs der gezelschappen. Aan de babbelende menigte, die in hotsende auto's naar hem toekwam als naar een Zeeuwsch curiosum gaf hij, terecht, niet meer dan zijn gentlemans-wellevendheid en de voorkeur bij den verkoop van een gaarne en gracelijk-geofferd schilderij. (Ochs' schilderijen waren zijn dochters en hij huwlijkte ze uit met nimmer falende beminnelijkheid.)
Wij willen hem nu liever ontmoeten in zijn eenzame uren, - uren als bloemen; - wanneer het lente werd, als het nog nattig en tochtig was over Walcheren, dan ging wel een enkele vertrouwde naar het Schotsche Huis, en deed den klopper vallen en kwam door het koele groene huis in den kleinen tuin, waar altijd zon en luwte was. En daar zijn wij dan wel samen behoedzaam getogen om de vreemde planten, die gedenkplanten geleken op een klein vergeten kerkhof, dat zich te koesteren lag in de warmte en dan naar het klein prieel, waar ook wij ons koesteren gingen aan den zonnegloed. Die enkele oogenblikken kon Ochs wel eens rustig zijn, al was dan dra het prieel bezaaid met oude folianten, waarop een enkele al te vroege vlinder toefde onder de zachte huif van haar vleugelen.
Men moest hem dan nooit naar menschen vragen, naar zijn vroegere vrienden, de merkwaardigste Engelsche geesten, - neen, menschen wilde hij alleen feilloos karakterizeeren in twee schertsende woorden tusschen thee en banket, en wellicht heeft menige vrouw haar ziel ontsluierd gevonden in een voorzichtigen uitroep (maar Ochs, biechtvader zonder confessies, bewaarde het biechtgeheim en schonk de absolutie). Wanneer lenteluwte de veilige haven binnendeinde van zijn kleinen tuin, dan dreven de droomen mee en de philosophieën, vooral de philosophieën, voor hem als voor elken Brit, a matter of idleness. Gulhartig en glanzend waren die philosophieën, zoo goed als zijn doggenkop, zoo warm als een handdruk, och vol van de kinderlijke goedheid die ieder scepticus heeft als hij droomen gaat, maar toch nog iets méér trouwhartig, gekleurd door de Duitsche elementen van zijn afstamming en natuur. Hij was een geloovig kosmopoliet, - hij had op zijn reizen de gelijke geaardheid gevonden van alle naties en alle menschen en hij zei in de vriendelijke zon gezeten nimmer dat allen even slecht, maar altijd dat allen even goed waren. Hij was een aanbidder van de zon, zooals alle goede menschen en hij had een gecompliceerde zonnetheorie opgebouwd en de bewijzen gevonden in oude boeken. Ja de Zon had hij lief - en dàn te denken aan den ouden Ochs in den oorlogswintertijd, gedoken in zijn gele overjas aan den van koper blinkenden maar haast gedoofden haard in de hooge holle kamer van het Schotsche Huis, en buiten gierden
| |
| |
de winden dat er binnen het koper van rammelde, en er kwam vocht van de sluipende nevelen gedrongen door alle kieren, - en Ochs zat stil en leed kou en was zonder tastbare gedachte en warmde alleen zijn oude handen aan de bast van den takkel op zijn schoot! - Dat was wel de bittere eenzaamheid, dat was de alsem, dien hij zwijgend gedronken heeft als een ware Socrates.
| |
VIII.
Tegen het eind van zijn leven werden de periodes van afwezigheid uit Veere veelvuldiger. Zijn huis was het huis der getrouwen en wie tot den Kring van Veere behoorde, kon er zijn intrek nemen wanneer hij maar wilde, maar ik kon er niet wezen als Ochs er niet was. - Nog éénmaal ben ik zonder hem in den tuin geweest, maar ze was als een verlaten kloostercel, nu de bewoner er niet toefde, die in de lente, als hij daar stond voor het prieel in zijn witte zomerpak, zoo bizonder een monnik geleek, van een orde die minzaam en vriendelijk is en geurige dranken vervaardigt.
Nu is hij gereisd de Zon tegemoet, naar het Zuiden, zonder afscheid, want het afscheid wilde hij niet kennen.
Opeens zien wij het korte bericht in de courant, dat hij niet meer bij ons kan zijn en daarmee is toegevallen een droom, die niet meer kan worden gedroomd in dit concrete heden. Maar wij, nietwaar Genooten van het Schotsche Huis, - wij kennen voor immer te zamen onze Legende.
|
|