Ikheden zijn er zoodra er organisch leven is, de ikheid accentueert zich steeds meer, hoe meer dit zich ontwikkelt, uiterlijk gemanifesteerd door eigenschappen die wij gezamenlijk ‘egoïsme’ noemen; wij vinden ikheden de geheele dierenwereld door, van oercel tot gorilla.... zonder dat zij ‘ik’ zeggen, zijn er ikheden.... zelfs was al het verdere in de maatschappelijke ontwikkeling der menschen te denken, zonder dat die ikheden hun eigen ik erkenden; ik kan mij denken dat er ook spoorwegen, vliegmachines, enz. zijn zouden, zonder het weten dat er persoonlijk gedacht wordt. Maken bevers geen koloniën?....
In het bestaan der ikheid is nog geen essentieel verschil met het dier. Maar het zeggen ‘ik’ is iets geheel nieuws, geheel niet natuurlijk liggend in de richting waarin de dierenwereld zich beweegt. Het is de eerste erkenning, ratificatie, door het dier van zich-zelf, van het goddelijke, het buiten hem en zonder zijn toedoen bestaande; het is de menschwording. Wij zijn noch dóór ons zelf, noch ván ons zelf, en wij weten dat een schepsel buiten wiens oorsprong en wiens verdere ontwikkeling wij staan, als afzonderlijkheid bestaat, en wij noemen dit schepsel ‘ik’....
Op de lagere school leeren wij al van het persoonlijk voornaamwoord, van den spreker, den toegesprokene, den buiten het gesprek staande.... maar wij weten nog niet dat wij hooren vertellen over de schoonste, de eerste, de zuiverste menschelijke conceptie. Zelfs de ‘jij’, de ‘hij’-erkenning is nog niet het verre denkstadium van de ‘ik,’-erkenning. Hij herken je, omdat de hij niet is de jij, de man die daar vóór je staat.... en de jij, omdat hij die daar vóór je staat, niet de hij is, die daar loopt.
Maar ik is geen abstractie, die men verkrijgt door de zinnelijke gewaarwording van wat buiten je staat en niet jou is; ik erken je niet, daar je die conceptie verkregen hebt als resultaat eener vergelijking, die weer berust op zinnelijke gewaarwordingen.
Ik is de eerste, werkelijke, schepping, die je denken verricht....; de eerste menschelijke schok was het moment toen de ikheid levend, handelend als ikheid, ook wist dat hij ikheid was....
Toch moest Descartes die oer-wijsheid, die niet door één persoon, maar door geslachten gevonden was, weer opnieuw, nu geheel persoonlijk beleven, om tot zijn duidelijke formuleering te komen. Ook weer een nieuwe étape; de hoogst menschelijke étape is de bewustwording, want hoe vreemd de terminologie moge klinken, bij den mensch is het bewustzijn de bewust-wording vooruit.
De meest brute neger, die ‘ik’ kan zeggen, is bewust, meer dan het dier, dat ‘ik’ is zonder het te kunnen zeggen, maar oneindig achteruit