Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 32(1922)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] Het trotsche lied, door P. Otten. Ik ken het lieve van uw ooge' en haren, De zijden glijding van uw koele huid. Gij kent mijn woorden en mijn zacht gebaren, De buiging van mijn stem en adems stil geluid. Wij weten beiden 't huivrend oogenblik, Waarop de lippen, wijkend, weeker schijnen, En dan het donkere angstige geluk Van uwe gladde tanden tikkend tegen mijne. Maar als uw hoofd mijn holle hand gemoet, En de oogen voor een wijle rusten willen - Wat beelden dwalen, die ik niet bevroed, In 't vreemde licht voor uw gelokene pupillen? Wee U, mijn kind, gij meent een glimp te weten Van mijn bang hart, dat eenzaam is, en zwaar Van duistre, nimmer uitgevochten veeten, Van helle droomen onuitspreeklijk licht en klaar? Gij kent mij niet - Zoolang wij niet tezamen De wegen gingen, waar nog niemand ging, Tot alles wegzonk en we alleen vernamen Het ruischend binnen vloeien van de schemering - Of in het ijle maanlicht traden door Der zilvren nevlen eindelooze alleeën, Vóór 't langzaam rijzen van den morgengloor Achter den versten zoom der stil-geworden zeeën - Zoolang gij niet het hooglied hebt gehoord In 't groeiend gras, in 't stuifmeel om de dennen, En God in 't zingen van een bevend woord - Kent ge mij niet, mijn kind - gij zult mij nimmer kennen. Vorige Volgende