Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 32(1922)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Het lied der velen door Frits Tingen. Dat vreemde, stil-gedragen leed, Dat ieder loochent, die toch weet Dat hij het draagt, Dat heeft vandaag den langen dag Met onverzettelijk gezag Aldoor geklaagd Zijn vage wijs en woordloos lied, Dat ik door lach en praten niet Van mij verdreef - Dat in den morgen op mij zonk, Dat in den middag in mij klonk, Dat altijd bleef. Ik hoor het als een verre fluit, Een wijd, onwezenlijk geluid. Wat is het toch? Nu, in den avond, nu het stil Is en ik rustig denken wil, Hoor ik het nog. Ik heb het uit den wind verstaan, Die van de verre velden aan, Door straat na straat En hooger, langs de huizen joeg, En die een lied van droefheid droeg Op wondre maat. [pagina 132] [p. 132] En 't was mij of 'k het voelen kon In 't schijnsel van de matte zon, Dat als vermoeid Met zacht en zorgelijk gebaar Heel even rustte op mijn haar.... Dan was vervloeid. Ik noemde wel dien weemoed ‘niets’, Maar altijd bleef dat vreemde ‘iets’, Dat stille, dat Noch vorm, noch stem of naam ontving, En dat toch sprak uit ieder ding...... Ik weet niet wat. Ik weet niet wat, niet waarvandaan! Ik heb nog altijd niet verstaan Dat durend lied. Maar hoe het ruischte, hoe het riep, De schoonheid, die mijn liefde schiep, Die stoorde 't niet. Straks zing ik heel dien weemoed door Mijn Liefste, tot uw luistrend oor En ben bevrijd! 't Is of geheel het menschdom zucht En dit onwezenlijk gerucht Om Liefde schreit. Vorige Volgende