| |
| |
[pagina t.o. 73]
[p. t.o. 73] | |
[Nummer 2]
fantin latour.
nymphe surprise.
| |
| |
| |
De collectie Vattier Kraane,
door mr. H.F.W. Jeltes.
DAT Amsterdam niet slechts in geografischen en staatkundigen, maar ook in een anderen, hoogeren zin als de hoofdstad des lands, immers als het brandpunt van Nederlands geestelijk leven, moet worden aangemerkt, wordt door velen en op deugdelijken grond beweerd: haar beide universiteiten, haar bibliotheken en laboratoria, haar conservatorium, Rijksacademie en andere kunst-scholen, haar Concertgebouworkest en Toonkunstafdeeling, haar verschillende musea en kunstverzamelingen geven deze stad voldoende aanspraak op dien eeretitel. Wat deze laatste betreft, geen andere Hollandsche stad is zóó rijk aan belangrijke collecties van voortbrengselen der moderne schilderkunst. Die van wijlen de heeren E.H. Crone en Aug. Janssen, van de onlangs overleden Mevrouw Wed. Rosenthal-May, van de heeren W.F. van Heukelom, Mr. H.K. Westendorp, C.D. Reich Jr., M. Paul Voûte en C.G. Vattier Kraane behooren tot de meest bekende en de meest voorname in heel den lande. Het zou niet van kunsthistorisch belang ontbloot zijn, een volledigen, nauwkeurigen en zooveel mogelijk beschrijvenden inventaris van al deze verzamelingen samen te stellen en het zou dan ook moeten worden toegejuicht, indien de gelukkige bezitters er toe konden overgaan, een door deskundige hand vervaardigden catalogus van hun kunst-eigendommen in druk te doen verschijnen.
De aanzienlijke collectie-Vattier Kraane, gehuisvest in de voor schoonheidsgenot uitnemend zich leenende vertrekken van een fraaie en statige Keizersgracht-woning, telt een aantal meesterwerken uit den bloeitijd der Haagsche en uit dien der Amsterdamsche schilderschool. Tot de eerste rekenen wij drie aquarellen van Bosboom: 't Oxaal in de St. Janskerk te 's Hertogenbosch, gedateerd 1886, een Kunstverkooping in het Hofje van Nieuwkoop van ongeveer 1887 (beide op Bosboom's Eere-tentoonstelling in Den Haag van 1917 geëxposeerd, de eerste in het Januari-nummer van dat jaar in dit maandschrift uitvoerig vermeld) en een verwerking van het reeds in 1865 door den schilder behandelde onderwerp der Kalkgroeven te Chaudfontaine (h. 33, b. 52 c.M.). Den in dit landschap overheerschenden toon van een teeder bruin-grijs verleenen een paar tikjes van zacht lichtblauw een modeste fleurigheid; het zeer gedekte bruin-rood van een vrouwenrok en omslagdoek doet de subtiliteit van dien stillen, maar uiterst gevarieerden hoofdtoon slechts te sprekender uitkomen.
| |
| |
Van een prachtige gevoeligheid en een volmaakte maîtrise zijn ook de tint en de wijking van de lucht boven het bergterrein, waarmee zij zoo innig samenstemt en waarvan zij niettemin zoo zuiver-zichtbaar is te onderscheiden.
Behalve door nog verscheidene andere schilderijen en aquarellen van Bosboom is de Haagsche School in deze verzameling vertegenwoordigd door een klein visschersintérieur (‘Op den uitkijk’) en een aquarel ‘In zee spelende Kinderen’, van Jozef Israëls, een zeer goede aquarel, Molen op een duin, van Jacob Maris, een aquarel uit Mauve's jeugd (1858), ‘Osse-kar’, en verder door werken van uitstekende hoedanigheid van Gabriël, J.H. Weissenbruch, Poggenbeek, Albert Neuhuys, Willem en Thijs Maris, Tholen, de Zwart, de Bock en Akkeringa.
Onder deze trekt vooral de aandacht een groot schilderij van Willem Maris: Eenden aan den Slootkant, één weeldevloed van licht over het donzig-blank gevederte van eenden en eendekuikens in het malsche groen, onder de blaren van afhangende boomtakken aan koelen vijveroever. Een feestelijk spel van licht en schaduw toovert het stille boschplekje tot een idylle van dierenleven om. Zeker geeft dit stuk het hoogste, wat Willem Maris' dichterlijk meesterschap ooit bereikte in breede smijdigheid van kleur- en lichtschildering en in weergave der standen, bewegingen en kop-expressies van zijn geliefde eenden.
Waarschijnlijk nog onder Duitschen invloed is het kleine schilderij van Thijs Maris, de Doode Eik, een beeld van eenzame versterving in de woeste natuur. Spokig grijpen de kromme takken van den kalen, dorren tronk in de lucht. Pluimig en fluweelig is het groen op den voorgrond in zijn eindelooze tintverfijningen en lichtgradaties, maar zwaar en somber staat daarachter het nachtduistere geboomte tegen het kleine stukje groenig grijs, dat van den hemel zichtbaar is.
Van Poggenbeek, den delicaten poeët der intimiteit van Holland's weiden en wateren, is hier te noemen een tweetal waterverfteekeningen, een prachtige Koe in de Weide en een Landschap bij Abcoude, van Gabriël twee schilderijen, een Boerenerf met hooibergen en een Visscher in bootje bij het riet, van Weissenbruch een boschachtig duin- en weilandgezicht (zeer vroeg werk) en een boomlandschap, beide aquarellen, vol van het bewogen sentiment en de suggestieve teekenkracht, die dezen meester kenmerken. Albert Neuhuys ontmoet men in de allerbeste condities, waarin men hem maar kàn aantreffen. Zijn groote schilderij ‘Jeugdige liefde’ is een krachtig bewijs van zijn koloristisch vermogen en zijn gevoelig harmoniseeren. Het gelig
| |
| |
bruin van den manskiel verhoudt zich tot het bloeiend-warm roodbruin van het meisjespakje ongeveer op dezelfde wijze als de milde, blanke blozing van het maagdgezichtje tot de gebruinde frischheid der jongenswangen. Forsch en vast in kleur en vorm is het stillevenwerk van den stoel en het spinnewiel.
Van omstreeks twintig jaar geleden dateert een fijntonige aquarel van Tholen, voorstellend het landhuis Ewijckshoeve (vroeger zomerverblijf van Witsen). De tuinvoorgrond en de dikke stam van een volbladerigen boom staan gansch in de schaduw, welke ook twee wandelende figuren omhult, die donker zich afteekenen tegen het van licht overvloeide grijze huis.
Aan het beste van een vroegere periode onzer moderne schilderkunst herinnert een geheele serie scherp gedane en geestig karakteriseerende inkt- en waterverfteekeningen, lezende, handwerkende, theedrinkende en keuvelende oude dames voorstellende, van Bakker Korff, den humoristischen en verfijnden détailkunstenaar.
Het zwaartepunt der verzameling ligt in haar bezit aan werken der Amsterdamsche School, vooral in haar belangrijke Breitner's en Witsen's. Onder eerstgenoemde bevinden zich, behalve twee zeer mooie aquarellen uit vroeger tijd (Cavalerie in het Dorp en Cavalerie in rust op de heide), twee volrijpe werken uit een latere fase, beide van groote impressionistische kracht: Brug over de Paleisstraat, met volksvrouwen op den voorgrond, behoorend tot een bekende schilderijengroep van den meester, en Fundeeringswerken der Raadhuisstraat. De enorme levendigheid en bewegelijkheid in de teekening der vele figuren van deze laatste, vrij kleine aquarel (h. 42, b. 62,5 c.M.) wordt nog verhoogd door de tegenstelling van de schildering van voorgrond en middenplan, met hun talrijke puntige détails en meer gedifferentieerde kleurschakeering, tegenover de meer egale faktuur der breede vlakken van daken en muren in den achtergrond. Prachtig is de blankheid en frischheid van kleur, die hier overweegt, met haar vele pittige accenten, die echter niets storends hebben, zooals het rood en wit in het paalwerk. Een opmerkelijk staal in Breitner's oeuvre is ook zijn hier aanwezige importante aquarel van een Waschvrouw, waarin de behandeling der vrouwfiguur, die, met haar zwaar pak waschgoed in de bloote armen, op het trapje bij het water staat, geheel hoofdzaak is, terwijl de achtergrond van hooge huizen slechts als duiding van omgeving, ruimte en atmosfeer is opgevat.
Onvoorwaardelijk echter wordt de kroon gespannen door de grootsche schilderij ‘De Teertuinen’ (Prinseneiland), die Breitner ongeveer 10 jaren geleden heeft voltooid, een werk van groote afmeting, niet bloot in omvang, maar ook in allure. Vast en teeder toch staat het silhouet
| |
| |
van de gevelspitsen der woningen en pakhuizen en van het takwerk der winterboomen tegen de geelgrijze lucht. Dezelfde vastheid is er in het stemmige, diepe kleurgeheel dier massale stapelgebouwen en der nederiger huizen ernaast. Door het dikkig-grauwe grachtwater wordt de ondiepe schuit voortgeboomd. Roodbruin is de richtig modelleerende, nauwelijks gevarieerde strook der lange zijde van het vaartuig, kontrasteerend met het geel van den achtersteven en het lichtgroene roer; sterk-groen en rood is de waterton, vol-rose het mastblok aan het andere uiteinde. Volop levend zijn de houdingen van den boomenden schipper in zijn kromgebogen voortgang en van de aan het roer staande vrouw, turend over het schip in leidzaam afwachten. Hoe fijn doet het rose van haar omslagdoekje en het zachte blauw van haar voorschoot tegen het kerniger blauw van zijn buis! Doch de sonore ondertoon, die door héél deze rijke en boeiende kleurmuziek heenklinkt, de grootheid, het hooge en wijde, waaraan alle bizonderheden en onderdeelen onderhoorig zijn, verleenen aan dit werk een epische macht.
Van Witsen vindt men in de verzameling o.a. een voortreffelijk schilderij, de Brouwersgracht te Amsterdam met besneeuwde brug en huizen weergevende, en een merkwaardige aquarel, een Molenaar in zijn molen voorstellende. In een prachtigen grijzen toon is dit groote waterverf-stuk (h. 66, b. 52 c.M.) gedaan. Een bleek, koud licht glipt door de reet der deur van het molenhok, waar, bedrijvig en ernstig, de forsche gestalte in zijn blauwen boezeroen over den grauwen meelzak gebukt staat. Met een volkomen vaardigheid is het modelé en de bezige houding der figuur, het losse zitten der kleeren, de vervloeiing van het licht over alles, wat in de beknopte ruimte van het kleine vertrekje is te zien, uitgedrukt, is ook die ruimte zelf, in haar engheid, voelbaar gemaakt en de constructie van de tot het molen-mekaniek behoorende dingen gegeven.
Het streven onzer latere modernen vindt o.a. vertegenwoordiging in zeer goede werken van Piet van der Hem en in een 1918 gedateerde, superbe schilderij van Lizzy Ansingh (h. 64, b. 42 c.M.), een van de boeiende poppenfantasieën, die aan haar wonderrijke verbeelding ontsproten. Als een sprookjesprinses staat de pop in haar pompeuse, wijd-uitstaande staatsiekleed, dat een bloeiing is van gele en zachtgroene tinten. Als in heimelijke extase staat zij daar: het precieus-wit, rank gezichtje, in droom bevangen, smaller nog onder den hoog-opgekamden, witten haartooi, fijn-blank tegen den zwarten achtergrond, de rechterarm neerwaarts gestrekt, het tenger lijfje ietwat naar voren gebogen boven den tooverig uitwaaierenden rok. De oogen als in bedwelming gesloten, ruikt zij aan de warm-rose blaadjes van de met de linkerhand opgehouden roos.
| |
| |
willem maris.
eenden aan den slootkant.
m. maris.
de doode eik.
| |
| |
g.h. breitner.
de waschvrouw.
w. witsen.
de molenaar.
g.h. breitner.
de teertuinen (prinseneiland).
| |
| |
Nog zij bizondere aandacht gewijd aan de schilderij van Fantin Latour, waarop deze verzameling bogen kan. Van dezen grooten Franschen meester krijgt men in ons land meestal slechts zijn overbekende, picturaal vaak hoogst waardevolle bloemstukken te zien en nu en dan enkele van zijn uit muzikale inspiraties ontstane lithographieën. Zijn geschilderde figuurstukken zijn ten onzent veel zeldzamer; het bewonderenswaardige damesportret in het Stedelijk Museum te Amsterdam en de kleine schilderij in het Haagsche Gemeentemuseum voor moderne kunst (in de Zeestraat), vermoedelijk Venus en Tannhäuser voorstellend, geven er eenig denkbeeld van, maar overigens is deze kategorie van Fantin's werk voornamelijk in het buitenland te zoeken en daar dan ook vrij gemakkelijk aan te treffen. Des te meer beteekenis heeft de aanwezigheid dezer voortreffelijke en tamelijk groote figuurschilderij (h. 53, b. 65 c.M.) in de hier beschreven Amsterdamsche collectie.
In een dicht bosch van hoog geboomte, waar nauw de schemer wijkt voor warm-gulden licht, zit, op begroeiden grond, de naakte vrouwgestalte aan den rand van een beek. Het omlaaghangend rechterbeen raakt even het water; het gebaar van de opgeheven rechterhand en het omgewende hoofd verraden wel geen ontsteltenis, maar toch een lichte verrassing; de linkerarm steunt met de in soepele en teerkleurige stoffen (van het afgelegde gewaad) halfverborgen hand op den grond. Door de volle bladermassa, die de plek overkoepelt, dringen aarzelend de speelsche zonnestralen; tallooze tintelingen sprankelen zij in het rond en met een fijnen poeier van licht overgieten zij het weelderige groen en het prachtige, blanke lichaam. Een helle, warme straling verlicht en vervult een opener boschplek in den diepen doorkijk van den achtergrond. De schildering der figuur getuigt van Fantin's volkomen beheersching van den vorm en niet minder van zijn verfijnde koloristische gevoeligheid voor de geringste tintverschillen van het naakt onder den invloed van het licht en van de omgevende kleuren.
Voortreflijke werken van nog anderen onzer beste meesters, zooals Isaäc Israëls, Bauer, Dijsselhof (behalve verschillende aquariumstukken een zorgzaam en aandachtig in stillen toon gedaan Bollenveld met boerenhofstede), Jan Sluyters, en van enkele buitenlandsche schilders, completeeren deze collectie, waarvan een volledige beschrijving te veel plaatsruimte vorderen zou.
Moge deze bondige schets, althans bij benadering, eenig denkbeeld geven van het schoone geheel.
|
|