Ten geleide: Oude kronieken verhalen van een koningsdochter, die in een klooster aan de zee een toevlucht voor harts kommer zocht.
Dat was de pijn die geen verstaat, waardoor zij kwijnde en naar iets vers een groot verlangen droeg.
Haar oogen waren de oogen van een kind, haar glimlach was verstild, als van wie na aan dood-gaan zijn......
Het eerste sonnet.
Al schatten liet ik - waardloos, onbeneden,
Ik wilde alleen de stilte toebehooren:
Ben ik niet als een koningskind geboren?
Zong niet mijn hart naar vreemde zaligheden?
Hier sta ik dan aan 't eind van mijn gebeden,
Hierheen heb ik dit feest, mijn jeugd, verloren.
Hoe voel 'k mij hulploos, als nog nooit tevoren:
Verlangens blinddoek is mij afgegleden.
Een teedre droom maakt het ontwaken schuw....
Heb ik gedroomd? Zóó lang - en waak ik nu?
De dag heeft uit - niets dan de doode stranden.
De bange wind kreunt met de golven mee,
De lucht bezwijnt in de eindelooze zee....
Wat rest mij nog dan mijn gevouwen handen?
[pagina 57]
[p. 57]
Het tweede sonnet.
O is het niet of meer dan duizend nachten,
- Maar zonder dees, verlangens pijn, te dooven -
Twee dagen scheiden door onpeilbre klove,
Gistren en nu - o meer dan duizend nachten?
Als gistren blijf ik op de sterren wachten:
Kan ik als gistren aan een wonder gelooven?
De luide zee wil aan mijn droomen rooven,
Vergeten ben ik, waar mijn hart om smachtte.
O blinde hoop - wat avond wreed als deze!
'k Besom de winst van al mijn lange dagen:
't Vervliegt als rook - nu kan mij niets genezen.
Ik voel de stilte hoorbaar ademhalen,
Daar glanst de maan door wazen wolkelagen,
Het zeevlak huivert in de vloeibre stralen.
[pagina 58]
[p. 58]
Het derde sonnet.
Zoo gaat dan toch ook dit jaar langzaam dood....
Stil, winter beeft al, huivrend, in de vage,
Bestorven geur der windelooze dagen,
Zoo gaat dan toch ook dit jaar langzaam dood....
Ik denk aan boomen, ijl en stervensrood,
En hoe ik vroeger herfsts geheim moest dragen,
Met glimlach, roerloos van onstilbre vragen:
De doode blaren ritselde'in mijn schoot.
Veel nachten bloeiden en veel dagen dorden -
't Was alles eenerlei, 'k besefte 't noô....
Maar met dit jaar ben ik één ziel geworden,
Dit jaar was mij, ik was dit jaar - en o,
Wat uitweg thans dan samen te bezwijken?
Nu sterft het jaar - ik voel mijn krachten wijken.