boerderijen. Honderd monniken en 300 broeders leefden in die absolute stilte van dit klooster, dat in de 18e eeuw nog bekend stond als strikt en ordelijk bestuurd te worden.
Maar in zijn besten tijd wist, ook zonder één gesproken woord, deze ‘wereld’ edel te leven, als tenminste geestelijke verheffing, overgegeven studie, aan ijverig handwerk gepaard, edel leven genoemd mag worden. En dat leven speelde zich af te midden van een levend-architectonische schepping op een zóó edel doordacht plan gegrondvest, dat ook voor hen, die nu niet zoo bijzonder ontvankelijk zijn voor de macht der bouwkunst als uitdrukking van denkbeelden, de resten van dien bouw nóg overtuigend zijn.
Maar laten wij onze beknopte geschiedenis vervolgen: de abt Robert Henrion (1587), die het klooster en de kerk restaureerde, welke door de branden der omliggende hoeven toch nog gespaard waren, wordt wel de tweede stichter der Abdij genoemd.
In de oogen van b.v. 'n neogothieker die vast-in-de-leer is, begon toen de groote misère, daar er namelijk veranderd en verbouwd werd in den tijd ‘toen de renaissance hier en elders woedde’. Maar laten wij rechtvaardig zijn, als wij terugdenken aan de lieve lachende gratie der nieuwe tijden, welke Henrion en zijn opvolgers te Villers brachten.
Die moderniseering heeft de abdij echter noch voor de troepen van Lamboye, noch voor die van den hertog van Lotharingen gespaard. Toch was in de 18de eeuw het klooster nog rijk genoeg om, door Joseph II geprest, een rijk gebouw te Brussel neer te zetten, als zetel van den gezant des keizers (de tegenwoordige linkervleugel van het Kon. paleis); 200.000 florijnen werden den Oostenrijker geofferd. Was het eene belooning hiervoor, dat het Oostenrijksche leger in 1789 Villers plunderde? Er bleef echter nog wel wat in het klooster, of ze hebben het ‘zoo stillekens aan weer wat gemeubeld’, tenminste de Fransche Jacobijnen wisten er 4 jaar later nog 14 dagen lang in huis te houden.
In 1796 legerden er de contra-revolutionaire troepen van Loupoigne en 25 Juli 1797 verliet ingevolge de wet op de ontbinding der kloosterorden de laatste monnik Villers.
En toen? Ja! toen werd het rijke domein verkocht aan een handelaar uit St. Omer, een zekere Terrade, die de materialen van den bouw als uitgesneden vleeschwaren ‘en detail’ verkocht. Hij had hier inderdaad een bijzonder hammetje op schotel. Je kon er alles krijgen, gehouwen steen en houten gebinten, leien en pannen, maar ook zeulschachten en gebeeldhouwde kapiteelen.
In 1893 eindelijk maakte de Belgische staat aan het schandaal een einde door van den laatsten eigenaar, Mevrouw Huart, de Abdijbouwvallen te koopen. Na een groote gewelfinstorting werd overgegaan tot restau-