Beschouwt men de versierende kunst en de beeldende kunst als de beide uitvloeisels van deze twee verschillende esthetiese behoeften, dan kan men daarnaast nog tal van tussenvormen konstateren. Er zijn namelik zeer veel vrije kunstwerken, die zoveel eigenschappen gemeen hebben met de zuivere versieringskunst, dat men met het volste recht over hun dekoratief karakter kan spreken. Dergelijke werken zijn dan altijd óf regelmatig óf vlak, soms zelfs hebben ze beide kwaliteiten met het ornament gemeen.
Welke rol speelt nu de voorstelling bij al deze verschillende soorten van kunst?
Bij de zuiver dekoratieve kunst is die rol zeer negatief, want bij haar bestaat de voorstelling niet om zich zelfs wil. Voor zover hier van voorstellingen sprake kan zijn (gestyleerde bloemen en vogels) zijn deze gebruikt als motief en valt hun waarde als zodanig geheel weg door de steeds terugkerende herhaling.
In de beeldende kunst is dit anders. Uit 't geen over de voorstelling werd gezegd, vloeit voort dat, hoe konkreter zaken de schilder te vertellen heeft, hoe meer hij de voorstelling nodig heeft. Er zal dus een oneindige reeks van overgangen bestaan, die hun oorzaak hebben in de geesteshouding van de artiesten. Als uitersten ziet men aan de ene kant de schilders, die met voorstellingen werken, welke zo getrouw mogelik de natuur volgen, en aan de andere kant de schilders, die zulke abstrakte bedoelingen hebben dat zij de voorstelling geheel uit hun werk bannen.
De eerste wijze van schilderen brengt met zich mee de ongebonden vorm, de tweede daarentegen de gebonden vorm d.w.z. de vorm, die zoveel overeenstemming heeft met het ornament, dat men eigenlik in overdrachtelike zin van sterk dekoratieve kunst spreekt.
De versierende kunst heeft altijd naast de beeldende kunst bestaan en doet dit ook nog in onze tijd, zodat ook heden ten dage beide kanten van de menselike esthetiese aanleg tot uiting komen. In de loop der geschiedenis kan men in de beeldende kunsten de vrije ongebonden vorm echter steeds zien afwisselen met de meer gebonden vormen. Een voorbeeld: in de 14de eeuw worden muurschilderingen, altaarstukken en miniaturen allen door hetzelfde, dekoratieve karakter gekenmerkt en is er geen enkel stuk aan te wijzen dat ongebonden vormen heeft. In de 19e eeuw daarentegen hebben muurschilderingen, losse schilderijen en boekillustraties een realisties karakter en zal men nergens een streng doorgevoerd dekoratief werk in de beeldende kunst aantreffen.
Terwijl beide wijzen van zien dus steeds na elkaar zijn voorgekomen, in voortdurende afwisseling, ziet men in de hedendaagse schilderkunst beide vormen naast elkaar bestaan. Wellicht is dit 't meest tekenend