| |
| |
| |
Kunstlievende vorsten uit Italien's verleden.
Door Dr. Raimond van Marle.
II. (Slot).
De eerste koningen van Napels uit het huis van Anjou.
VAN groot belang was echter de tegenwoordigheid van Simone Martini, het hoofd van een der drie richtingen in welke de Sieneesche schilderschool zich gesplitst had. Men zou de richting van Simone de idealistische kunnen noemen, naast welke de volgers van Duccio de Byzantijnsch-religieuse en de Lorenzetti's de pathetische groepen vormden. Te Napels bestaat van Simone Martini een belangrijk stuk, voorstellende de kroning van Koning Robert door diens broeder den heiligen Lodewijk van Toulouse. Dat de kunstenaar hiervoor zelve naar Napels kwam, wordt door twee feiten waarschijnlijk gemaakt. Ten eerste vindt men vermeld, dat in 1317 Robert order geeft, dat een jaarlijksch salaris van 50 onzen goud aan ridder Simone Martini zal worden uitbetaald, ten tweede is de invloed, welken de meester op de Napelsche schilderkunst uitoefende, te groot om aan te nemen dat het zenden van een enkel schilderij daartoe voldoende was.
Het stuk stelt voor den heiligen bisschop van Toulouse in vol ornaat op een troon gezeten, de kroon plaatsend op het hoofd van den knielenden koning, terwijl twee engelen een kroon boven den bisschop zelven houden; een predella toont ons vijf tafereelen uit zijne legende. In het stuk, hetwelk zeer geleden heeft, is het decoratieve element sterk ontwikkeld; overal vindt men de fransche lelie en andere heraldische motieven afgebeeld.
Het paneel had zijn politieke beteekenis. Zonder twijfel werd het bij gelegenheid van de canonisatie van St. Lodewijk vervaardigd, welke in 1317 plaats had en dus ook samen viel met het verblijf van den ridder Simone Martini te Napels. Karel II en Robert hadden zich beiden veel moeite gegeven om deze heiligverklaring tot stand te brengen. Verder behoorde de kroon van Napels eigenlijk aan Lodewijk, den eerstgeborene, terwijl Robert's tegenstanders ze zelfs voor zijn neef Carobert van Hongarije in aanspraak namen. Het paneel van Simone Martini toonde dat de heilige zijne rechten vrijwillig aan zijn broeder afstond en zijn regeering over het koninkrijk van Napels billijkte.
Het schilderij, hetwelk oorspronkelijk in de Sta Chiarakerk werd geplaatst maar reeds aan het eind der 14e eeuw naar de S. Lorenzo, waar het zich nu bevindt, werd overgebracht, is niet het eenige stuk hetwelk Simone te Napels maakte. Een ander paneel, een der meest gratievolle Madonna's der
| |
| |
14e eeuw, te Chieti gevonden, dateert zeker ook van zijn verblijf aan het hof van koning Robert; het werd geruimen tijd in de Borghese galerij te Rome bewaard en nu in het nog niet definitief georganiseerde museum van het Palazzo Venezia aldaar. Een halve Christusfiguur in de galerij van Napels wordt Simone veelal toegeschreven, maar schijnt mij het werk van een leerling.
Simone Martini was omstreeks 1284 geboren. In 1315 werd hij in het van schilders overvolle Siena uitverkoren tot het maken van een groote fresco van de Madonna en heiligen in het stadhuis. Het belangrijkste werk dat van hem tot ons kwam is de beschildering van de St. Martin's kapel in de S. Francesco van Assisi, welke hij waarschijnlijk tusschen 1322 en 26 uitvoerde; men heeft zelfs - mijns inziens ten onrechte - aangenomen dat Robert d'Anjou deze fresco's bestelde. Zijn eigenaardige, op gothieke lijnen gebaseerde gratie komt het duidelijkst uit in zijn Maria-Boodschap van 1333 in de Ufizzi, voor welke zijn zwager Lippo Memmi waarschijnlijk de beide terzijde staande figuren schilderde. In 1339 begaf hij zich naar Avignon, waar hij voor den Paus werkzaam was en in 1344 stierf. Simone was een groot vriend van Petrarca in wiens Virgilius hij een miniatuur schilderde welke zich thans in de Ambrosiana te Milaan bevindt.
Elders heb ik Simone Martini den bekoorlijksten meester genoemd, dien Italië ooit voortbracht. Geen ander komt hem nabij in idealistische, betooverende gratie. De kunstlievende koning Robert was waarschijnlijk te Siena zelve onder de charme van Simone's kunst geraakt; wegens zijn verbond met de Guelfen van Toscane kwam hij verscheiden malen in deze stad.
Zooals bijna overal elders waar Simone Martini werkzaam was - Siena Pisa, Orvieto, Avignon - zoo ook te Napels vormde zich een school, welke zijne manier getrouw navolgde. Ik vermeldde reeds de soms aan den meester zelven toegeschreven Christusfiguur in de galerij van deze stad. Nog nader bij Simone zelve staat het veelal onder zijn naam doorgaand portret van Umberto di Montauro, aartsbisschop van Napels, die in 1320 overleed. Het stuk hetwelk zich in het aartsbisschoppelijk paleis bevindt, bestaat uit twee gedeelten; beneden ziet men den prelaat in vol ornaat, daarboven is Paulus afgebeeld, een boek en zijn embleem, het zwaard, houdend. Ook hier is het decoratieve gedeelte van groote beteekenis en de twee paneelen bezitten een uiterst fijn uitgevoerde rand van arabesken. De maker van het prachtige schilderij stond geheel onder Simone's invloed en kwam hem in technische bekwaamheid ook wel nabij, maar toch schijnt mij dat er te vele verschillen bestaan - vooral in de proposities - om het aan den meester zelven toe te schrijven.
Een anonieme meester van minder beteekenis vervaardigde een muurschildering, welke men vroeger zoowel aan Simone als aan Giotto toeschreef;
| |
| |
zij bevindt zich in het refectorium van het Sta-Chiara-klooster. In het midden op een gothieke, uit marmer mozaïk bestaande troon is Christus gezeten, een open boek houdend en de rechter hand zegenend opheffend. Aan elken kant van zijn troon staan drie heiligen, links zijn het de Maagd Maria, de heilige Lodewijk van Toulouse, en St. Clara, rechts volgen Johannes de Evangelist, St. Franciscus en St. Antonius. Aan weerszijden en in de onmiddellijke nabijheid van de Maagd en Johannes, die hen door een gebaar schijnen aan te bevelen, knielen links Robert en diens zoon Karel van Calabrië en rechts Sancia, Roberts tweede echtgenote, en Maria van Valois, gemalin van den hertog van Calabrië. Het zijn kleine figuurtjes die smeekend hun handen opheffen; de Fransche lelie tooit hun kleedij. Daar de hier afgebeelde hertog Karel in 1324 huwde en in 1328 overleed, schijnt het waarschijnlijk dat deze fresco tusschen deze twee data werd uitgevoerd.
Directer onder Simone's invloed stonden de voor het meerendeel ietwat later werkende schilders aan wien wij eenige zoogenaamde ‘Madonna's der Nederigheid’ te danken hebben. Het zijn afbeeldingen van de Maagd Maria, die op den grond gezeten, het Kind Jezus voedt. Een dergelijk paneel tooit in de St. Domenico het graf van Johanna d'Aquino, die in 1345 stierf. In den Kruisigings-kapel van de zelfde kerk vinden wij de zelfde voorstelling, dan is er nog een in de Sta Chiara op een der pilaren afgebeeld, en een andere van lateren datum in de kerk van S. Pietro a Maiella.
Ook Giotto was te Napels werkzaam, maar niets van hetgeen hij er tot stand bracht is tot ons gekomen. Uit documenten blijkt echter, dat de groote Florentijn zich in 1329 te Napels bevond. Hij was in de grootste der twee kapellen van het Castel-Nuovo bezig, in welke ook Montano d'Arezzo geschilderd had. Van 1330 af maakte hij deel uit van de hofhouding en in 1332 ontving hij een jaarwedde van twaalf onzen goud. Hij vertrok zeker spoedig daarop, daar hij in April 1334 tot architect van de Kathedraal van Florence benoemd werd.
Uit de officieele stukken blijkt ook, dat Giotto met een groot aantal helpers kwam; het is bekend dat de groep leerlingen van den meester zoo talrijk was, dat men te Florence van ‘Giotto's brigade’ sprak.
Men heeft beweerd, dat Giotto in het paleis van den koning een serie helden schilderde, een zeer geliefd profaan onderwerp voor zaal-decoratie, en verder ook, dat hij muurschilderingen in de Sta Chiara uitvoerde, maar geen van beide deze mededeelingen berust op betrouwbare gegevens.
De geniale Forentijnsche schilder vormde, in tegenstelling met de Sieneezen en niettegenstaande zijn vele helpers, slechts weinig leerlingen die zijn kunst wisten voort te zetten. In Napels ken ik slechts twee werken welke aan Giotto's school mogen worden toegeschreven; beide zijn zeer gehavend. De eerste is een ‘Pieta’ in de Sta Chiara, de andere bevindt zich in een zaal vroeger deel uitmakend van het Sta Chiara klooster, nu een
| |
| |
simone martini. de heilige lodewijk koning robert kronend. st. lorenzokerk (foto anderson).
| |
| |
simone martini. madonna. palazzo venezia, rome. (foto anderson).
| |
| |
school van simone martini. madonna der nederigheid. in de santa chiarakerk. (foto alinari).
school van simone martini. robert van anjou en karel van calabrië met hun echtgenooten in aanbidding van christus, in het refectorium van het santa chiara-klooster. (foto alinari).
| |
[pagina LXVII]
[p. LXVII] | |
tino da camaiano en helpers. onderdeel van het graf van philip van durazzo in de st. domenico-kerk. (foto alinari).
tino da camaiano. grafmonument van karel van calabrië, in de santa chiarakerk. (foto alinari).
giovanni en pace bertini. de st. catherina-legende in de santa chiarakerk. (foto alinari).
| |
| |
drukkerij (Piazza della Trinita) en stelde de ‘Wonderbaarlijke Spijziging der Vijfduizend’ voor, maar er is niet veel van overgebleven. In een hoek ervan vindt men het wapen der Anjou's.
De tweede - kleine - kapel van het Castel Nuovo liet Robert met voorstellingen uit de legende van den heiligen Martinus versieren. Het is niet bekend aan welken meester hij dit werk toevertrouwde, wel blijkt echter, dat de beeldhouwer Tino da Camaiano zijn goedkeuring over de fresco's moest uitspreken alvorens zij aan de kunstenaar werden betaald, een gebruik hetwelk vaak vermeld wordt.
Merkwaardig is het gedurende de regeering van Koning Robert een Venetiaanschen mozaïst te Napels aan het werk te vinden. In de Sta. Restituta, welke aan de S. Gennaro grenst, bestaat een groote mozaïek, welke de madonna voorstelt op een bijzonder rijk versierden troon gezeten, het Kind Jezus op haar schoot houdend en een lang kruis dragend. Aan de zijden staan de heilige bisschop Januarius en St. Restituta. De afbeelding toont door verscheiden eigenaardigheden, dat de Kunstenaar een zeer oud model gevolgd moet hebben; mozaïsten waren trouwens steeds conservatiever dan andere kunstenaars. De maker heeft zijn product geteekend, zijn naam is ridder Lellus van Venetië, de datum: 1322.
Mozaiek-versiering was in Napels ten tijde van Koning Robert blijkbaar nog in zwang, want wij vinden ook vermeld, dat in 1314 een gevolmachtigde naar Orvieto gezonden werd, - waar toen de Dom-bouw in vollen gang was - ten einde mozaïsten te werven, die het portaal van het paleis van den ‘protonotario’ (een soort van staats-secretaris) te Napels met hun kunst zouden opluisteren. Zeker waren het ook Sieneezen, die daar bezig waren; de afgezant zelf is ook van die stad afkomstig, zooals zijn naam, Ramulo da Siena, aanduidt.
Napels vroeg vooral om Sieneesche kunstenaars en behalve de reeds genoemde vinden wij nog vermeld: Lando di Pietro da Siena, goudsmid, in 1339 te Napels ontboden om er niet slechts in deze hoedanigheid werkzaam te zijn, maar ook als ingenieur en in 1340 is de klokkengieter Giorgio da Siena te Napels aan het werk; ook wordt de beeldhouwer Goro de Gregorio da Siena vermeld, welke in 1333 te Messina een grafmonument vervaardigde.
Wij treffen er nog de namen aan van de schilders Bartolomeo da Aquila, wien Karel van Calabrië in 1328 opdroeg een kapel in de Sta Chiara te beschilderen, Simonetto, Nicola Pignatella en Giovanni Salvaggio, maar geen enkel werk is ons van hen bekend.
Tino da Camaiano blijft de domineerende figuur in de Napelsche kunstwereld. Niet alleen werd zijn oordeel, zooals wij juist zagen, over schilderwerken ingeroepen, maar Robert gebruikt hem ook als architect. In 1325 ontwierp hij het klooster van S. Martino, in 1334 het Arsenaal en het jaar
| |
| |
daarop maakte hij het plan tot vergrooting van de haven. In zijn bouw-werken werd hij door Francesco da Vico bijgestaan.
Het was zeker de Koning welke hem opdroeg de vele grafmonumenten uit te voeren voor de talrijke leden van het vorstelijk huis. Zooals ik reeds vermeldde, had Robert dertien broeders en zusters, en ook zijn zoon, Karel van Calabrië, bijgenaamd ‘de Illustre’ en diens beide echtgenoten Catharina van Oostenrijk en Maria van Valois rusten in graven, welke door Tino da Camaiano werden versierd.
De meester toonde bij het uitvoeren van deze werken geen fantasie te bezitten, zij zijn alle zeer schoon, maar verschillen gewoonlijk weinig van elkander.
Catharina van Oostenrijk stierf in 1323 en in 1324 vindt men vermeld, dat marmer wordt gekocht ten einde haar monument te doen uitvoeren. Het bevindt zich in de S. Lorenzo kerk en wijkt het meest van de andere. Toch vinden wij ook hier den gothieken baldakijn en de sarcophaag, nu echter door twee deugden gedragen en met in relief gehouwen figuren van Christus, de Maagd, Johannes, St. Franciscus, St. Clara en St. Antonius versierd. Naast de rustende vorsten staan vier heiligen, waaronder natuurlijk de twee Lodewijken, en van de reliefs van den baldakijn is de voorstelling van St. Franciscus, de stigmaten ontvangend, wel de schoonste. Het monument is daarbij rijk met mozaiek getooid. Het is het eenige dezer monumenten hetwelk men niet algemeen aan Tino toeschrijft.
Een getrouwere weergave van het graf van Koningin Maria was dat van Karel van Calabrië, die in 1328 stierf en hetwelk Tino in 1333 voltooide; de voornaamste afwijking bestaat hier in de vier pilaren, welke door liggende leeuwen gedragen worden; twee personificaties van deugden bevinden zich aan elke pilaar. Op de voorzijde van den sarcophaag is de hertog afgebeeld tusschen twee groepen van personen, de eene geestelijken, de andere wereldschen. Dit monument bevindt zich in de Sta. Chiara, waar men ook dat van Karel's tweede echtgenote, de in 1333 overleden Maria van Valois aantreft. Het model is weer geheel hetzelfde, alleen wordt de sarcophaag hier slechts door twee pilaren gesteund en op den voorkant is de vorstin gezeten tusschen hare vier kinderen en de twee figuren der Maria-boodschap. Het kunstwerk werd met 130 onzen goud betaald.
In hetzelfde jaar als Maria van Valois, stierf ook de jonge gravin Machteld van Henegouwen, die men had willen dwingen Robert's broeder Johan van Durazzo te huwen. Ook voor haar maakte Tino da Camaiano een nu verdwenen grafmonument, zoowel als voor de in 1328 jong gestorven Maria van Calabrië, de dochter van hertog Karel, waarvan de sarcophaag nog bestaat. Zij is versierd met de afbeelding van het prinsesje en twee reliefs, deugden voorstellend.
Ook de tomben van Robert's broeders, Philip van Taranto en Johan van
| |
| |
Durazzo bestaan niet meer in hunne oorspronkelijke vormen. Zij worden aan Tino's atelier toegeschreven en werden dan ook zeker niet geheel door hem uitgevoerd. De monumenten bevonden zich in de S. Domenico, en in deze kerk ziet men ook nog heden de voorzijden van de sarcophagen in den muur gemetseld. Johan van Tarento, en zijn gemalin zijn beide gezeten afgebeeld, aan weerszijden staan drie zonen; Philip van Durazzo heeft te eener zijde zijne zonen, ter andere Albaneesche onderdanen, die in hun nationale dracht den vorst eerbiedig begroeten. Pilaren van een dezer monumenten dienen nu in de S. Domenico als Kandelaars van de reusachtige kaarsen, welke bij gelegenheid van Paschen gebrand worden. Andere beelden ook van hier afkomstig worden in de Sta. Maria de Donna Regina bewaard.
Koning Robert, die in 1343 stierf, overleefde zijn geliefkoosden beeldhouwer dus zes jaar. Zijn graf, hetwelk zich in de Sta. Chiara bevindt, werd door twee Florentijnen de gebroeders Gionanni en Pace Bertini uitgevoerd. Het model was echter dat, hetwelk Tino da Camaiano nu reeds zoo dikwijls te Napels herhaald had, het is alleen iets uitvoeriger in de versiering. De vier kolommen welke de luifel dragen zijn geheel met kleine figuurtjes op geluisterd; van de vier pilaren waarop de sarcophaag rust, zijn de twee voorste, elk met drie beelden, deugden voorstellende, gesierd. Op de voorzijde troont Robert tusschen zes eveneens gezeten familie-leden. Boven op ligt de Koning, gekroond op zijn doodsbed. Twee engelen lichten het gordijn op en zeven personificaties van kunsten en wetenschappen weeklagen over het lijk van hunnen beschermer. Daarboven weer troont de vorst tusschen geschilderde afbeeldingen van hovelingen, en in den top knielt hij voor de Maagd Maria naast wie St. Franciscus en St. Clara staan. De gevel vertoont nog Christus in een Aureool door twee engelen gedragen.
Het geheel, hetwelk dus zes etages vormt en van figuren wemelt mist de grootsche sobere lijnen van Tino's monumenten; ook laat de uitvoering, wat fijnheid betreft, hier en daar wel eens iets te wenschen over. Sommige gedeelten zijn daarentegen zeer schoon, en het beeld van den rustenden Koning is van een aangrijpend realisme.
De zelfde kerk bezit nog andere beeldhouwwerken, welke den zelfden kunstenaar kunnen worden toegeschreven. Behalve het eenvoudige graf van Maria van Anjou en de kleine, door engelen ten hemel gedragen Lodewijk, maakten zij nog een serie van prachtige reliefs, met voorstellingen uit het leven van St. Catharina. Deze zijn elf in getal en bevinden zich aan de koorbalustrade waar zij vreemd afsteken bij al de barok er vlak naast. Ook het spreekgestoelte is met dergelijke afbeeldingen versierd. Als in Cameeën teekenen de gratievolle figuren, in welke de gothieke lijn met realisme in beweging wordt vereenigd, zich scherp af tegen den donkeren achtergrond. Deze reliefs zijn veel fraaier en fijner dan het beeldhouwwerk
| |
| |
aan koning Roberts graf; zij behooren tot de beste producten der 14e eeuwsche Italiaansche plastiek en hunne makers toonen tot de school van de beroemde Pisaansche meesters te behooren.
De groote kunst-beweging van Napels kwam met den dood van koning Robert blijkbaar tot een einde, maar de tegenwoordigheid van meesters als Camaiano en Martini werkte nog geruimen tijd na. Het aantal grafmonumenten, dat, om en na het midden der 14e eeuw te Napels gemaakt werd, levert ons het bewijs hoe groot de invloed van den genialen beeldhouwer was.
In de kapel van het geslacht ‘del Balzo’ in de Sta. Chiara vinden wij monumenten van dezelfde structuur als die van Tino; met figuren de Sarcophaag dragend, en engelen het gordijn oplichtend. Eenvoudiger zijn de graven der Merloto's en Cabano's in dezelfde kerk, in welke men echter ook Camaiano-elementen terugvindt.
De in 1351 geboren Baboccio da Piperno maakt weer een getrouwe nabootsing van het Monument, hetwelk Tino in 1326 voor koningin Maria vervaardigde, wanneer hem in den aanvang der 15e eeuw wordt opgedragen de graven uit te voeren voor Agnes en Clementine van Durazzo. Ook Donatello en Michelozzo sluiten zich hier geheel bij aan, wanneer zij in 1426 het monument voor cardinaal Brancacci tot stand brengen, hetwelk zich in de kerk van Sant Angelo a Nilo bevindt, en deze overeenstemming is vooral opvallend daar zij dit werk te Pisa vervaardigden.
Het zou doelloos zijn de lange reeks van funeraire beeldhouwwerken der 14e eeuw te Napels op te noemen, zij zijn daartoe te talrijk en hun gehalte te ongelijk. Het van 1335 dateerende monument der Barrese-familie in de S. Lorenzo verdient echter vermelding; de inspiratie schijnt hier van Andreo Pisano te komen.
De schilderkunst bleef onder den invloed van Simone. Naar het schijnt was Andrea Vanni, een van Simone's getrouwe doch zwakke volgers, te Napels werkzaam, in elk geval weten wij dat hij er minstens tweemaal, als gezant van de stad Siena heen gestuurd werd. De tweede maal was hij er in 1363, en het jaar daarop ging hij naar Sicilië. Zijn naam teekende hij op een Madonna, die de beruchte koningin Johanna, kleindochter en opvolgster van Koning Robert, bestelde. Het stuk bestaat niet meer, maar men vindt vermeld, dat Andrea zich in het onderschrift ‘domesticus familiarissimus’ van de vorstin noemde, een eeretitel welke veelal aan kunstenaars gegeven werd.
Een zeer belangrijke serie van fresco's zijn het werk van Roberto d'Oderisio een Napolitaansche volger van Simone Martini, van wien te Eboli een geteekende Kruisiging bestaat. De schilderingen bevinden zich in het gewelf boven de orgeltribune van de Incornata kerk te Napels, zij stellen de verschillende Sacramenten voor en een symbolische afbeelding van de mis. Naar het schijnt heeft de kunstenaar in elk dezer tafereelen een feit uit de ge- | |
| |
schiedenis van het huis van Anjou afgebeeld; de Doop zou dan de doop van den hertog van Calabrië wezen. Eerste Communie, die van de dochtertjes van Koningin Johanna. Deze vorstin komt ook in de voorstelling van Biecht en Boete voor, de Priester-wijding is die van den heiligen Lodewijk, het Sacrament der Stervenden toont ons den dood van Philip van Tarento en het Huwelijk moet dan de echt voorstellen van Louis van Tarento en Johanna.
Dit moge zoo zijn, maar ik merkte tevens op, dat het portret van koning Robert, wiens scherpe trekken gemakkelijk herkenbaar zijn, zoowat in alle deze fresco's voorkomt. Het zou kunnen zijn dat deze schilderingen ter gelegenheid van de kroning van Philip en Johanna in 1352 werden uitgevoerd.
Van Roberto d'Oderisio, die lang niet een van de beste volgers van Simone was, vinden wij op de muren van dezelfde kerk nog voorstellingen uit het Oude Testament. Een andere meester vervaardigde in een kapel naast het koor tafereelen uit de levens van de Maagd Maria en van St. Martin. Te zamen met een anderen schilder maakte Roberto in den S. Lorenzo een reeks voorstellingen, eveneens het leven van de H. Maagd behandelend, maar daarna voortgaand in de geschiedenis van de jeugd van Christus.
Het is niet zonder belang op te merken hoe in al deze werken de naklank van Simone's kunst nog valt waar te nemen. Maar overigens is het duidelijk dat wij een vervaltijdperk naderen. Trouwens de vorstin, die toen het bewind voerde, de vermaarde koningin Johanna, die misschien twee van hare vier echtgenoten om het leven deed brengen, was niet de persoon om kunstproductie aan te moedigen. Het wordt beweerd, dat Boccaccio op haar verlangen zijn Decamerone begon, waarin sommige verhalen te Napels handelen.
Een blik slaande op hetgeen Napels op het eind der 13e en gedurende de 14e eeuw op het gebied van kunst voortbracht, treft het ons, hoe de artistieke beweging zich daar geheel in handen van vreemdelingen bevond. Behalve Fransche architecten vinden wij er Romeinsche, Florentijnsche en Sieneesche schilders, en een Sieneesche beeldhouwer schijnt er gedurende Koning Roberts regeering de machtigste figuur in de kunstwereld geweest te zijn. Het was vooral Siena, waaraan Napels hare beste krachten te danken had.
Een ander merkwaardig feit ligt in de overeenkomsten welke er bestaan tusschen de kunstwerken en de kerk van den heiligen Franciscus te Assisi en die welke de koningen van Napels omringden. Ook de kerk te Assisi is een Fransch gothiek bouwwerk, ook daar schilderden Cavallini, Giotto, Simone Martini, ook daar vindt men een kapel, getooid met voorstellingen uit de legende van St. Martinus. Deze punten van overeenkomst mogen gedeeltelijk aan toeval worden toegeschreven, maar het schijnt ook mogelijk dat de vrome vorsten van het huis van Anjou door middel van kunstwerken een gemeenschap wenschten te doen ontstaan tusschen de heerlijk schoone rustplaats van de hun zoo dierbare heiligen en hun eigen omgeving.
|
|