Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 31
(1921)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 310]
| |
Een oud-Egyptische muts,
| |
[pagina 311]
| |
springen - er ontstaat hierdoor een vlechtje tusschen beide deelen. Het aan elkaar naaien van de twee helften van het werk bepaalt dan den vorm van het werkstuk. Niet altijd wordt het werk voortgezet totdat de beide helften bij elkaar komen. Wil men twee werkstukken maken, dan blijft een deel van de draden ongevlochten. Deze worden dan onder en boven tegen het gewerkte deel onderling om elkaar geslagen, daarna doorgeknipt en met een knoop tot franje verwerkt; men heeft nu twee aparte stukkenGa naar voetnoot*). De Egyptische mutsen, welke mij bekend waren, zijn uit één stuk gevlochten: de beide helften van 't werkstuk zijn eenvoudig op elkaar gelegd en de zelfkanten aan elkander genaaid. De afbeelding van de muts uit het Metropolitan Museum is hier een voorbeeld van. Wanneer men, alvorens de beide helften op elkander te leggen, deze in 't midden één slag om elkander draait en daarna de zelfkanten aan elkander naait, krijgt men een meer rond model. Ik geef hierbij het oude opgegraven fragment naast een muts door mij hiernaar gereconstrueerd. (afb. 1 en 2). Bij de foto's nu, welke ik ontvangen heb, was één, die mij hoogst raadselachtig was. Het was de afbeelding van een rechte lap (afb. 3), in fraai patroon gevlochten; de eene helft, versierd met donkere strepen, was aan het eind gerimpeld; de onderhelft vertoonde wel hetzelfde patroon, maar zonder strepen, en veel losser gevlochten. Bovendien was dit stuk in twee helften verdeeld. Wanneer wij nu weten, dat boven- en benedenhelft van de lap gelijk gewerkt zijn, vraagt men zich af, waarom de bovenhelft sterk aangeslagen is, zoodat een vaste stof ontstond en de benedenhelft door veel losser aanslaan een gaasachtig voorkomen kreeg. Waarom ook had alleen de eene helft strepen (volgens opgaaf purper gekleurd), en was de andere helft in tweeën gedeeld? Over het inbrengen van de strepen had ik twee onderstellingen: de draden van de bovenhelft konden in groepen geverfd zijn geweest op het raam, voordat het werken begon, of wel er moesten stukken draad ter lengte van de strepen uitgeknipt zijn en daarvoor in de plaats purpere draden van gelijke lengte ingeknoopt. Daar ik het voorwerp zelf niet kon zien, schreef ik aan miss Cartland, die werkzaam is in de Egyptische afdeeling van het Metropolitan Museum, en vroeg haar, om aan de gevlochten lap te willen onderzoeken welke van mijn onderstellingen de juiste was. Het bleek nu, dat de purpere draden met zeer fijne knoopjes ingelascht waren. Over de splijting van den onderkant kon miss Cartland op mijn vraag, of deze opzettelijk of toevallig, door slijting misschien, ontstaan was, melden, dat dit laatste niet waarschijnlijk was. De splijting zal dus wel degelijk in het plan van het werk gelegen hebben. Het verschil in lengte der beide helften kon ook niet | |
[pagina 312]
| |
het gevolg van het onnauwkeurig of onbeholpen aanslaan van een beginneling zijn - de geheele behandeling van 't werk, rijk van ornament voorzien, duidde op een technisch kunnen, aan geen beginnende eigen. Ik kwam niet verder met mijn onderzoek, daar ik mij geen voorwerp kon indenken, dat al deze bijzonderheden noodzakelijk maakte, totdat ik van de Historical Society in New-York foto's ontving van een doodshoofd met een eigenaardig hoofdtooisel (afb. 4 en 5). Mrs. Grant-Williams, die belast is met het maken van een nieuwen catalogus voor het museum, verzocht mij mijn opmerkingen hierover te willen geven. Haar beschrijving luidde: The skull of a female mummy. The hair and headdress as when found at Sakkarah. On the skull are the following: (a) uppermost, a cap of very open work netting, of thread, once white, now yellow with age. (b) underneath, a roll of tufts of red and green; its ends, part of it being lost, are now held by modern thread. (c) also tied around the head, under the roll, a red cord with two ends hanging, tied in two places. (d) a close-fitting cap, striped, made up presumably of netting, in red, white (now yellow), blue and possibly green. Het is over de bovenste muts, dat ik mijn opmerkingen wil geven. Deze is zonder twijfel gevlochten. Het patroon leverde geen enkel bezwaar op om na te werken; den vorm der muts te bepalen was moeielijker. Was de muts de helft van een werkstuk geweest? De afknooping van de draden, die waarschijnlijk dan achter op het hoofd langs den nek zou te zien geweest zijn, ontbrak evenwel. Een nauwkeurig nagaan van alle steken deed mij aan den voorkant van de muts steken ontdekken, die nog duidelijk aangaven het in elkaar gehaakte randje, waar de beide helften van het werk samen komen en tevens twee uitgerafelde fragmenten aan weerskanten van het voorhoofd, die 't overblijfsel konden zijn van de 2e helft. En zie, hier had ik den sleutel tot het bepalen niet alleen van den vorm van deze muts, maar ook tevens tot de oplossing van de raadselachtige lap uit de Metropolitan collectie. Het centrum van het werkstuk, dus hier ook het centrum van de muts, had gelegen boven het voorhoofd, boven het smalle haarvlechtje. Zoo vormde dus één deel van het werkstuk den bol van de muts - een lichte inkrimping van het patroon in de richting van den nek, wijst er op, dat de muts daar in elkaar geschoven is geweest. Als het centrum van de muts boven het voorhoofd gelegen heeft, moet de 2e helft van het werkstuk voor het gelaat gehangen hebben. En nu | |
[pagina LXVIII]
| |
afb. 4. oud-egyptische schedel met eigenaardig hoofdtooisel. foto hist. soc. te new york.
afb. 5. achterzijde van bovenstaanden schedel.
| |
[pagina LXIX]
| |
afb. 6.
afb. 7.
copie van een oud-egyptische muts.
afb. 8.
afb. 1. muts uit het metropolitan museum te new york.
afb. 2. muts naar een fragment uit een oud-egyptisch graf gecopiëerd.
afb. 3. gevlochten lap uit het metropolitan museum te new york.
| |
[pagina 313]
| |
lost zich plotseling al het raadselachtige van die fijn bewerkte lap op. De tweede helft van het werkstuk is door het uithalen in het midden van één werkdraad, hetgeen bij dit vlechten heel gemakkelijk geschiedt, in twee helften verdeeld en zoo werden de twee slippen gevormd, die langs of over het gelaat gevallen zijn. De slippen hebben nu doordat zij opzettelijk veel minder sterk aangeslagen werden dan de bovenhelft, dat losse kantachtige gekregen, waardoor zij zoo goed aan hun doel beantwoorden - terwijl de bol, verzwaard door de purpere strepen, door inhaling over het hoofd gespannen en in den nek gepast moet hebben. De muts van het doodshoofd na te werken, gaf nu geen moeilijkheden meer. Ik geef hierbij verschillende afbeeldingen van mijn reconstructie (afb. 6-8). Het was niet meer uit te maken of de slippen van deze muts ook langer waren dan het bolgedeelte, daar er niets van bewaard is gebleven. Ik maakte ze door gelijk aanslaan van het zwaard even lang, omdat ik mij houden wilde aan de grofte van materiaal van de na te werken muts. Die uit het Metropolitan Museum is van veel fijner garen en ik vreesde dus ditzelfde effect met los aan te slaan hier niet te zullen bereiken. Technisch levert het al of niet losser aanslaan geen enkel bezwaar op. De purpere strepen op het achterhoofd in te brengen, dus een verzwaring van kleur en van ornament op het voornaamste deel te leggen en te gelijk het voorstuk van de muts zóó luchtig aan te slaan, dat het dienst doet als een sluier langs het gelaat, zijn uitingen van een fijnen kunstzin. Wij mogen ons afvragen, wat voor soort muts deze geweest kan zijn. Is het een dagelijksche dracht geweest van den lageren stand, een zwakke copie van de enorme hoofdtooisels der hoogere standen? - of enkel een dooden-muts, en werd dan de sluier allicht nog meer over het gelaat gespreid? En hoe komt het, dat de muts uit de Metropolitan-collectie klaarblijkelijk niet door de doode gedragen is geweest, maar, zelfs niet in elkaar gezet, is meegegeven in het graf? Mijn taak is hiermede evenwel afgeloopen. Het was mijn doel technisch een juiste constructie te geven van dit interessante fragment en ik moet aan de Egyptologen overlaten, om het gebruik van de mutsen nader te bepalen en uit te maken in welken tijd deze voorkwamen. Oosterbeek, Juni 1921. |
|