| |
| |
| |
delphi. rots, onder aan de fontein van castalië.
delphi. graf in de rots en fontein.
delphi. westelijk fries van de schat van cnide (strijd tusschen de grieken en trojanen).
| |
| |
delphi. het gymnasium, vierde eeuw na chr.
delphi. schat der atheners.
| |
| |
| |
Van Delphi en van het dansen aan den voet van den Parnassus,
door Etha Fles.
DELPHI, het van marmer stralende, zoo machtig en geheimzinnig eens, is nu een dorp met armoedige huizen, die half ineengezakt tegen de rotsen leunen. Het ligt 600 M. boven de zee. In de verte zien we, als een lapis-lazuli in gouden rand gevat, de golf van Itéa tusschen de okergele bergen te voorschijn komen.
In Attika is het landschap een harmonie van zilver en licht blauw, maar hier zijn we in een woeste bergstreek, die gedomineerd wordt door de purperkleurige Phédriates en Rhodrini. Rood-en-geel gevlamde rotsblokken, schitteren overal tusschen het groen; het is een land vol warme kleurschakeeringen, tragisch en grootsch, waar Attika een zachtzinnig en lyrisch karakter draagt.
De dorpelingen halen uit het ravijn veevoeder en brandhout. Geduldig klauteren de muilezels met hun zwaren last naar boven. Zóóveel bloeiende brem dragen ze in de groote manden ter weerszijden van 't zadel, dat deze bevracht schijnen met vloeiend goud. De vrouwen, die er naast loopen, leggen het spinrokken zelden uit de hand; onder het voortgaan rafelen ze werktuigelijk de vlossige draden uit elkaar, ze spinnen, als in de dagen van Homerus, van den ochtend tot den avond.
Dicht bij het dorp, ligt het door aardbevingen onophoudelijk geteisterde en verwoeste heiligdom van Apollo, de plek waar de mysterieuse damp uit den vulkanischen grond opsteeg van waaruit het orakel zijn stem liet vernemen. Alleen in een zoo op de verbeelding werkende natuur als deze, waarin de geweldigste oerkrachten telkens den grond open-scheuren, alles verbrijzelend en verslindend wat menschenhanden er gewrocht hebben, kon de mythe ontstaan van den Python, die er het orakel bewaakte en van Apollo, den drakendooder.
Dit rotslandschap vormt wel het meest schitterende theaterdécor voor de priesteres, die den oorlog met Troje profeteerde. Apollo, die hier vereerd werd, behoorde tot de wrekende goden, maar ook tot degenen, die het recht doen zegevieren. Ook leerde hij de menschen zich te zuiveren van moord; ging hij zelf niet zich purifieeren na den Python gedood te hebben? In Apollo's strijd met den draak symboliseerden de Grieken die van de nieuwe Goden tegen de ouden, van den dag en het licht, tegen nacht en duisternis. Alle acht jaren werd dit gebeuren aanschouwelijk voorgesteld: een knaap verbeeldde in een hut den draak te dooden, dan vluchtte hij naar de valei der
| |
| |
Tempé om er zich, evenals Apollo, te reinigen, terwijl de Delphiers de hut in brand staken en er met muziek en vreugdekreten omheen dansten.
Maar niet alleen Apollo, ook Dionysos werd hier vereerd en met der tijd vereenigt zich de kultus voor den een met dien voor den ander. De vrouwen van Delphi geven zich in dollen roes over aan den dienst van Dionysos; in waanzinnig enthusiasme vieren de bachanten hun orgiën; moordlust bedwelmt hun geprikkelde zinnen en bloed stroomt over de scharlaken rotsvlakte. In de wintermaanden als Apollo afwezig is, heerscht Dionysos; hij is in Delphi de God die geleden heeft, die verscheurd werd zooals de Egyptische Osiris, maar die telkens wêer herleeft. Onder Apollo's drievoet rusten zijn overblijfselen; elk jaar wekken de Thyriades het heilige wezen en de priesteressen van Dionysos dansen met woeste vreugde om den in 't leven teruggekeerde.
Tradities, legenden, geschiedenis en mythologie weven de gouden draden tusschen de verbrijzelde kolommen, beroofde voetstukken en vernielde tempelmuren van Delphi's heiligdom. Het groote terrein bestaat uit vele terrassen, die boven en achter elkaar schuiven, want zóóveel monumenten moesten hier opgericht worden, dat op alle wijzen partij van den grond werd getrokken. Zooals op Père-La-Chaise de graven opeengedrongen staan, zoodat we nauwelijks langs de gedenkteekenen loopen en moeielijk de opschriften lezen kunnen, zoo werden hier beelden en tempeltjes vóór en achter elkaar gezet en om plaats te winnen, voor de monumenteele ex-voto's, nissen in de rots uitgehouwen. De Via Sacra was volgepropt met die rijke geschenken, giften van steden, koloniën en partikulieren, talloos vele vazen en beelden van Goden, helden en dieren in marmer, brons en goud; daartusschen bewoog zich dan hymnen zingend de schare, die het orakel kwam raadplegen, hun wapens en versieringen schitterden in het zonlicht, onder een stralenden hemel stegen ze de trappen op, die naar Apollo's tempel leidden en zooals in een hymne voorzien van muzieknoten gegrift staat op den muur, die de schat der Atheners omsluit: ‘Op de heilige altaren schittert de vlam van Hephaïstos, die het vleesch der jonge stieren verteert, de reukwerken van Arabië stijgen omhoog, de welluidende lotos (fluit) laat de lucht van haar melodiën trillen en de gouden Cithare beantwoordt, met hare verrukkelijke accoorden de zang der hymnen, die aangeheven worden.’
Niet met offeren alleen vulden de in Delphi saamgestroomden hun dagen. Bij het heiligdom was een groot amphitheater; daar werden wagenrennen en gymnastische spelen gehouden; voordrachten en muziekuitvoeringen, wedstrijden tusschen acteurs, zangers en dichters wisselden er elkaar af.
Een pracht van wilde bloemen bedekt nu de oude zitplaatsen en vanaf dit weelderig begroeide theater zagen wij heen over die verwoeste wereld, schilderachtiger allicht, nu er zoo weinig overeind is blijven staan, dan in de dagen van zijn glorie, toen de ontelbare gedenkteekenen er ongeschonden naast
| |
| |
elkaar prijkten. Welke verlatenheid, maar welk een grootheid ook tusschen deze ruïnes, waar de margrieten als sterren tusschen de steenen glanzen en de wilde akanthus zich om de verweerde kapiteelen slingert! De middag is heet, de olijven sidderen tegen de brandende rotsen, het is of de Phédriates vlammen schiet, de lijnen van de bergen beginnen in het licht te trillen, reuzen schijnen het, die zich gaan bewegen. Geen wonder dat de oude Grieken zich voorstelden, dat naar dit wild-romantische bergland Zeus zijn adelaars zond om er het orakel te vestigen en opziende naar de blauwe lucht zagen we daar nu ook boven ons hoog in de wolken een paar arenden om elkaar heen zwieren en verdwijnen achter de bergtoppen.
Dáár waar de lijnen van den Phédriates, die recht door loopt tot Arechova aan den voet van den Parnassus, afbreekt en samenkomt met den Hyampéia, de rots van welke de Delphiërs hun veroordeelden naar beneden wierpen, dáár, waar die twee ineenvallen komt uit een nauwe spleet een bergstroom naar beneden. Dat is de zoo vermaarde Castalia bron.
Euripides vertelt ons al, dat de priesters zich in haar water moesten reinigen, maar door de Romeinen werd ook een inspireerende kracht aan de bron toegeschreven. De dichters en musici, die hier kwamen om door zang en spel de feesten op te luisteren, verzuimden niet, zich in de Castalia te dompelen, die hun bezieling zou verhoogen. En nog altijd kennen de Delphiërs een bizondere kracht aan haar toe, zij kan genezing brengen aan zieken; ook gaan bij volle maan in het middernachtelijk uur de jonge meisjes naar haar toe, zij ondervragen de Castalia over hun toekomst, vertrouwen haar hunne hartsgeheimen toe en luisteren naar hare voorspellingen.
Als de maan haar licht over den plataan werpt, onder welken, naar men wil, Agamemnon gerust heeft, glijden hier en ginder schaduwen over den weg. Na den warmen zomerdag, dringt een verkoelende luchtstroom door de rotsspleet boven het water, dat langs de purpere steenen vloeit. Die wind voert van den Parnassus de kruiïge geuren van den pijnboom tot ons; als een rustgevende melodie klinkt het eentonige ruischen van den stroom, als een tooverfluit die de Delphiers uit hun woning lokt; zij dalen af langs de rotsachtige paden en zetten zich fluisterend neêr bij de altijd boeiende geheimzinnige bron.
Een heelen namiddag hadden we rondgeloopen in Delphi's steilen bergplooi. Krijschend vlogen de roofvogels om de toppen der bergen, van uit de diepte keek de zee ons aan als een stralend blauw oog. Tusschen olijven en bloeiende struiken, zochten we een pad naar beneden, maar telkens versperden kolossale steenen ons den weg; overblijfselen van de goudkleurige pilaren van Athene's tempel waren het, weinige jaren geleden had een aardbeving ze verbrijzeld. Een groot rotsblok was aan den rand blijven liggen, het zag er in den dalenden avond uit als een loerend monster met wijden bek
| |
| |
en uitpuilende oogen. In zijn onheilspellende schaduw lag de blanke Tholos met haar nog ongeschonden trappen en pilaarbasementen- en boven ons, als een ooievaarsnest, stond Arachova op den bergkam.
‘Ik kan u een paar flinke muilezels bezorgen om morgen naar boven te gaan,’ had de jongen uit het hotel gezegd ‘het feest van St. George wordt er gevierd, het is wel de moeite waard er eens te gaan kijken, u zult er mooi zien dansen!’
Onder een vroolijken zonneschijn reden wij den volgenden ochtend met onzen jongen gids den berg op. Onderweg vertelde hij allerlei van het stadje dat dáár, ruim duizend meter boven de zee, geheel afgesloten van de wereld aan den voet van den Parnassus zich verschuilt. Ingeklemd tusschen de rotsen en in de schaduw van der Goden woonplaats, is het geen wonder, dat menige traditie van het oude Hellas hier voortleeft en er sprookjes en legenden bewaard bleven, die de ouders van geslacht tot geslacht aan de kinderen verhaalden, vertellingen, waarin vampyrs, reuzen en Neraïden een hoofdrol spelen.
De ezeldrijver woonde een jaar in Arachova, de kinderen vertelden hem hun sprookjes en zoo hoorden wij er ook één van hem: Er is een nachtvogel - zeide hij - die een langgerekte, treurige kreet laat hooren, ‘dat is de Ghein’ zeggen de kinderen als zij den schreeuw vernemen - ‘arme Ghein!’ Antonio hield de wacht in den wijnberg; ik kom druiven stelen had zijn broeder gezegd, ga je gang, antwoordde de ander, als ik je zie schiet ik je dood! En toen de broeder kwam schoot Antonio werkelijk, maar zonder te willen raken, alleen maar om den dief te verschrikken; het schot verwondde hem echter doodelijk en in zijn wanhoop smeekte Antonio aan God, hem in een vogel te veranderen en te laten boeten voor den broedermoord.
Zijn bede werd verhoord, nu krijt hij 's nachts zoo hartverscheurend en bij elken kreet druppelt het bloed uit zijn snavel......
Naarmate wij Arachova naderen, wordt de weg steiler. Als we om een rotsblok heenrijden, zien we ineens het stadje tusschen de groeven der bergen liggen. De huizen zijn zoo kleurig en klein, dat het ons schijnt alsof hier een doos met kinderspeelgoed op goed geluk werd uitgegooid. De purperroode daken glinsteren tegen de sneeuw, die in de bergspleten bleef hangen; wit en stralend is zij, als de kleeren der dorpelingen, die van alle kanten toestroomen om het feest van hun heilige te vieren. De mannen en vrouwen zijn in het nationale costuum gedost. De mannen trokken hun zondagsch, bontgeborduurd vest aan en de witte, wijd geplooide rok; wit zijn ook mouwen en beenbekleeding, ze hebben geelleere schoenen aan de voeten, een kapje bedekt de krullende haren. De vrouwen, breed van omvang door de crinoline, die de gesteven, witte rok wijd laat uitstaan, dragen het stijve jakje, dat met bonte figuren versierd is; daarop werd, even onder
| |
| |
delphi. het stadion.
delphi theater en tempel van apollo.
| |
| |
het ‘castel nuovo’, ontworpen door pierre d'agincourt. (de monumentale poort is een toevoegsel uit de vijftiende eeuw). (foto alinari).
giovanni en pace bertini. detail van het graf van koning robert in de santa chiara-kerk (foto alinari).
| |
| |
het middel, een breede ceintuur bevestigd, die om de heupen schuin naar beneden loopt, maar van voren bedekt wordt door het ongeplooide voorschoot, dat, reikend tot aan de voeten, meestal van karmijnrood fluweel en rijk met goud bewerkt is. Deze gordel, zwart bij de getrouwde en fel rood bij de ongetrouwde vrouwen, is een hand breed en valt zóó in het oog, dat zij een zeer essentieel deel van de kleederdracht uitmaakt; ze is een overblijfsel uit een tijdperk, waarin, evenals nu nog bij de primitieve volken, met een zichtbaar teeken wordt aangeduid of de vrouw nog maagd is al dan niet. Het costuum der jonge meisjes wordt opgesierd door gouden kruisjes en kettingen om hals en armen, de lange zwarte vlechten zijn door een zijden doek bij elkaar gehouden, uit de donker gekleurde, zachtzinnige gezichten kijken de kinderoogen heel onbewust voor zich uit, en met statigen gang gaan ze naar de weide van waar zich de regelmatige trommelslag en de fluit doen hooren.
Op de uitgestrekte grasvlakte is al een groote menigte samengekomen, de ouderen om toe te zien, de jongeren om deel te nemen aan den plechtigen dans. Mannen en vrouwen, streng gescheiden, scharen zich in een kring.
Van dansen, in den zin dien wij daaraan toekennen, is bij de vrouwen nog minder te bespeuren dan bij de mannen. Zij blijven stil en teruggehouden, maken kleine passen en buigen statieus het lichaam een weinig naar rechts en naar links; het is een raadsel hoe die meisjes er een genot in kunnen vinden vele uren achtereen met dezelfde onveranderlijke bewegingen rond te draaien op de maat van de zoo ééntonige muziek, den dreunenden trommelslag en 't gesnerp der herdersfluit.
Bij de mannen gaat het anders toe; hun kring is niet gesloten en zooals in de oudheid het koor door een koryfee of koorleider werd aangevoerd, zoo gaat hier ook aan 't hoofd van de rij één, wiens willekeurige bewegingen door de anderen nagebootst worden; die 't dichtst bij hem gaan, probeeren nog zooveel moglijk dezelfde gestes en passen te maken, maar bij de verderstaanden verloopt het mouvement in een rythmisch heen-en-weerwiegen van het lichaam. Het is heerlijk hier de stijging der dansbeweging te zien en te volgen, terwijl allen den leider gadeslaan en met den cadans van hun lichaam zijn expressief bewegen, begeleiden. Ook de fluitspeler volgt aandachtig de bedoelingen van den danser, hij blaast hartstochtelijker, sneller, wilder, wanneer de plechtige gebaren, waarmee de koryfee begon, overgaan in een nêervallen en opstaan, een zich hoog-uit-rekken of wijd uitspreiden der armen, maar nooit ontbreekt de gratie, de ingehouden kracht en de evenmaat. De leiders wisselen elkaar af, een groot verschil is er in karakter en opvatting onderling. Daar was één, die een reuzengestalte had; zijn haar en baard waren vergrijsd en geheel zijn verschijning herinnerde aan die van den goddelijken zwerver Odysseus; met plechtige gebaren schreed hij aan het hoofd van de dansende rij, er lag een religieuse wijding over al zijn bewegingen, met eerbied zagen de anderen naar hem en trachtten zijne intenties te begrijpen om in harmonie
| |
| |
daarmeê hun gestes uit te voeren. Maar onvergetelijk was bovenal dans en mimiek van den jongen man, die na dezen grijsaard de leider werd.
Was de Antinous, dien we in 't museum van Delphi bewonderden, hier levend geworden? Deze jongeling bewoog het lenige lichaam zoo droomerig alsof hij slaapwandelde, terwijl zijn gelaat meer en meer een extatische uitdrukking aannam. De fluitspeler, als onder hypnose van den danser, kwam al dichter en dichter bij hem en naarmate diens spel doordringender en sneller werd, begon de Koryfee vlugger en luchtiger rond te draaien en te zwenken, nu eens neervallend op den grond, dan plots zich oprichtend, in volle lengte de handen uitstrekkend naar den hemel, terwijl een gelukkige glimlach het gezicht verhelderde, dat hij ophief naar de avondzon. Gelukkig het volk dat zóó harmonisch feestviert en het gevoel voor rythme en schoonheid nog zóó sterk in zich draagt! Gelukkig deze eenvoudige bergbewoners aan den voet van den Parnassus, wier grootste vreugde het is te dansen in den zonneschijn en zich te laven met het reine bergwater. In die zuivere lucht wiegen ze vaak uren lang hunne ongebogen, koninklijke gestalten, verheugd als kinderen of als onsterfelijke goden.
In den maannacht reden we terug naar Delphi. Het bergland lag glooiend voor ons en nog zagen we, in den geest, die jonge mannen hun plechtigen dans uitvoeren en hoorden als muziek de evenmaat van hun bewegingen. De beeldhouwkunst, die verstarde in de kille musea, werd hier tot levende plastiek, de schoonheid der vormenéénheid, het melodieuse van een trillende lijngolving, werd ons hier geopenbaard.
Afdalend naar Apollo's heiligdom glansde de wit marmeren tempel voor ons op, die Athene aan Delphi schonk. Het maanlicht beefde over de olijven en de ruïnes van de Via Sacra, en droomend, dat weer heel die berg volstond met stralende beelden en lichtende zuilen, treurden wij om zooveel verloren schoon, nu de plastiek van het oude Hellas aan den voet van den Parnassus levend voor ons was geworden.
|
|