Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 31
(1921)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina VII]
| |
3. de antwerpsche ommegang, door gaspar bouttats. uitg. hieronymus verdussen, antwerpen 1685.
| |
[pagina 17]
| |
De Antwerpsche ommegang,
| |
[pagina 18]
| |
door de eeuwen heen van ons was en het kenmerk draagt van onzen eigen aard, heeft zich met het goede volk van Antwerpen in het terugzien van Druon verheugd. Die oude kermisoptocht met zijn folkloristische voorstellingen en Renaissance-allegorieën was ten allen tijde een zeer kenmerkend verschijnsel in het leven der ‘triomfelycke coopstad’, die steeds uitblonk door haren rijkdom en haar ‘consten veelderhanden.’ Elk Nederlander die er in vroeger tijden van droomde Antwerpen eens te bezoeken, zooals Trijntje Cornelis, dat speelsche dochterken van Huygens' oubollige verbeelding, hoopte er naast de haven, de kerken en paleizen, de breede straten, den rijkdom en de vreugde, ook den ommegang te zien. Toen de vrome Jan Luiken de Naukeurige en Gedenkwaerdige Reysen van den Engelschman Edw. Brown door Nederland, Duitschland enz. met ‘curieuse kopere platen’ moest versieren (afb. 1) voegde hij er als bizonder teekenend voor het Antwerpsche stadsleven een merkwaardige plaat bij, den ommegang voorstellend, al spreekt Brown's tekst er niet over. 't Was net of Luiken zeggen wou: geen Antwerpen zonder ommegang.Ga naar voetnoot*) De heele 17e eeuw door vinden wij sporen van de groote populariteit, die de Antwerpsche ommegang in de Nederlanden genoot. Zoo wijs ik nog op een pittig volksboekje, dat in 1648 te Amsterdam verscheen over den Triomphanten Ommeganck van AntwerpenGa naar voetnoot†) en waarin een volledige beschrijving van dien optocht gegeven wordt, doormengd met allerlei moraliseerende en grappige beschouwingen over de verschillende wagens en groepen. Even beteekenisvol voor de belangstelling, die de Antwerpsche ommegang destijds in Holland opwekte, is de brief die de Antwerpsche stadspensionaris De Weerdt op 3 Aug. 1613 aan zijn collega te Middelburg zond om hem en zijn stadgenooten uit te noodigen te komen zien naar den ‘ommegang daerinne vele fraye, nyewe inventien’ zouden ‘ghepresenteert worden, soo poëterye als politique, die (hij) ten versoecke van de heeren van de weth geordonneert ende geinventeert’ hadGa naar voetnoot§). En waar het Amsterdamsche volksboekje van 1648 op zijn titelblad een schuit vertoont, vol pretmakende, drinkende gasten, die gaan varen onder vlaggen en wimpels, waarop bierkannen prijken, als op de schuit van Sinte Reynuit, lijkt ons dat wel de Hollandsche of de Zeeuwsche schuit, die de vroolijke reizigers voor den Antwerpschen ommegang opneemt (afb. 2, plaat IX). Denkt niet gering over dat volksfeest! Het ligt volstrekt niet in mijn bedoeling hier vertoon van geleerdheid te maken met aanhaling van archiefstukken en dergelijk materiaal, maar om een denkbeeld te geven van den ernst en de staatsie, waarmede die ommegang gepaard ging, moet ik er toch eenige documenten bij halen, waarin verteld wordt hoe het daar destijds bij | |
[pagina 19]
| |
toeging. In 1494 was het gebruik dat ‘borghemeesteren metten scepenen ende de marckgrave’, eerst ontbeten op het stadhuis, dan samen den kerkelijken dienst bijwoonden en daarna deel namen aan den ommegangGa naar voetnoot*). Na den noen ‘als vesperen gedaen was’, kwamen ze weder op het stadhuis, en daar verschenen toen ook de speellieden in de ‘raetcamere’, ‘ende elck speelde dat hij con’ ‘ende soe ghaf men hen alle te drincken.’ In 1698 bestond dezelfde ‘costuyme’ nog altijd voort. De heeren moesten komen ‘op den raedthuyse’. om te vergaderen tot het vergezelschappen van den ommegang, en vonden daar ook nog een ontbijt ‘op eene redelijcke maniere sonder forme van maeltijt’.Ga naar voetnoot†). Het deelnemen aan den ommegang was verplichtend voor de heeren van het magistraat. Zij moesten mede ‘op een vrijwillige boete van twee pattacons.’Ga naar voetnoot†). Denkt niet gering over den ommegang, zeg ik U! Hij werd waard geacht een schouwspel te zijn voor koninginnen en prinsessen. Toen de Infante Isabella in 1631 de moeder van den Franschen koning Lodewijk XIII, Maria van Medici, naar Antwerpen bracht, deed zij opzettelijk den traditioneelen uitgangsdatum van den ommegang wijzigen, opdat de koningin hem zou kunnen bewonderen. En de historiograaf van het Fransche hof, P. de la Serre, die Maria van Medici vergezelde, heeft in zijn al te bloemrijken rococo-stijl verteld wat voor een genoegen de vorstinnen aan den ommegang beleefden. Ze waren genoodigd in het huis van Sr. Alexander van der Goes, in de Huidevettersstraat 38, waar ze van op het balkon hun nieuwsgierigheid konden voldoen aan ‘het vrome prachtvertoon en de geheimzinnige voorstellingen’ der groepen en der wagens. Over het schitterende vrouwelijke gevolg der koningin en der aartshertogin vertelt De la Serre, dat al die meisjes en dames voor de ‘met ijzeren tralies afgesloten vensters,’ van Sr. van der Goes' woning stonden en ‘zooveel slaven maakten als ze blikken wierpen.’ ‘Het was inderdaad, schrijft hij, “een buitengewoon vermaak, de groote menigte cavaliers te zien, die zich rond en tegenover die vensters bevonden, allen met hun hart en gepeinzen, zoowel als met hun oogen geboeid door de liefde en de bewondering voor die mooie schepsels.” De la Serre begreep hun geluk zonder het te benijden,’ daar (zijn) gezicht niet sterk genoeg (was) om den glans van zooveel lichten te verdragen.’ Toen de ommegang voorbij was, kwamen de vorstinnen met haar gevolg terug in de kamers en vonden daar een heerlijck feestmaal,’ ‘waardoor de heeren van het magistraat opnieuw den omvang van hun ijver en hun liefde voor pracht en weelde wilden laten blijken.’ Heel typisch voegt er De la Serre bij: ‘De dames werden er zoo heerlijk en overvloedig onthaald, dat ze de confituren onder de voeten trapten, het | |
[pagina 20]
| |
was anders niet mogelijk te gaan; de overvloed was zoo groot dat de vloer van de zaal er mede gansch overdekt was.’Ga naar voetnoot*). Er is een rijke, oude ommegang-iconographie, die ons leert, dat die optocht in de 15e, 16e en 17e eeuw veel belangrijker was dan hetgeen ons heden nog onder dien naam wordt vertoond. De mooie plaat van Jan Luiken stelt hem heel volledig voor met zijn profane en religieuse gedeelten. De twee schilderijen van Alexander van Bredael (1663-1730) in het Museum te Rijssel, toonen hem ook veel vollediger dan wij hem nu nog kennen. En de bekende plaat van Gaspar Bouttats, in 1685 bij Hieronymus Verdussen uitgegeven (afb. 3, plaat VII), komt met de voorstelling van Alex. van Bredael vrij goed overeen. Buiten den reus, den walvisch, het schip en de dolfijnen, die wij nu nog kennen, vinden wij daar een heele reeks wagens en groepen, alle even interessant, maar die den hoogen ouderdom van Druon niet mochten bereiken. De beste bescheiden om ons rekenschap te geven van hetgeen de ommegang was in zijn glorietijd, vinden wij in de talrijke volksboekjes, die als een soort van feestprogramma's werden uitgegeven telkens de ommegang uitging.Ga naar voetnoot†) Het is met de hulp van deze boekjes, dat wij een volledige beschrijving van den ouden ommegang kunnen maken. Vooraan gingen de ambachten, zeven en twintig in getal, ‘processiewijze, vooraendraeghende de teeckenen hunder affairen’. Elke nering was vergezeld van haar oudermannen, dekenen en kapelaans (afb. 4, plaat IX). Daarna kwam een zeer eigenaardige groep, die nog op het einde der 17e eeuw deel uitmaakte van den ommegang, en weer eens bewijst, dat de middeleeuwsche geest in Vlaanderen veel langer voortleefde dan in het gereformeerde Nederland. Die groep vereenigde al de ‘verstandt-loose ende Sinneloose’, de ‘Zottekens’ zooals sommige volksboekjes ze heeten, namelijk de ‘simpele menschen uit het dwingh-huys van St. Rochus.’ ‘Hun (was) het meegaan vergund, schrijft een onzer zegslieden, om oorsaeck te nemen Godt voor de bewaernisse onser sinnen hertelijck te bidden, ende de minder verstandighe te leeren verdraghen’ (1698). Van een dergelijke groep der krankzinnigen in de Antwerpsche ommegangen vinden wij reeds sporen in 1400.) In dien tijd werden zij, vóór den optocht, op het stadhuis getracteerd met een rijk ontbijt (lautum jentaculum) en de stad betaalde hun een kleed uit verschillende kleuren, geel en rood tegenover elkander geplaatst (ex | |
[pagina VIII]
| |
1. de antwerpsche ommegang, door jan luiken (uit de naukeurige en gedenkwaerdige reysen van edw. brown 1682).
18. de ommegang in 1920, op de groote markt te antwerpen.
| |
[pagina IX]
| |
2. prentje op het titelblad voor den ‘triomphanten ommeganck van antwerpen’ (uitg. jan van hilten. amsterdam, 1648).
4. de ambachten in de ommegang. (uitg. jacob mesens, antwerpen 1662).
5. het schip. (uitg. j. mesens, antwerpen 1662).
| |
[pagina 21]
| |
diversis coloribus rubro et flavo obverse dispositis)Ga naar voetnoot*). Wij stellen ons die groep voor als een tragisch-comisch geheel, dat tegelijk aan Breughel's blinden en aan Callot's bedelaars doet denken. ‘Eenen van dit gheselschap (reed) vooruit te peerde op eene dicken stock, ghenaemt den bonten uyt het Dulhuys (1698), en de andere ‘zottekens en zottinnekens’ weet het didactisch aangelegde Amsterdamsche boekje van Jan van Hilten voor te stellen als een verzameling vertegenwoordigers van al de menschelijke dwaasheden, die Erasmus in zijn Lof der Zotheid of S. Brandt op zijn Narrenschip wist voor te stellen. Na deze twee groepen begon eerst de eigenlijke ommegang, nog voorafgegaan door ‘vier trompetters, waertusschen rijdt eenen slaende den Keteltrommel, alle vijf gekleed met de livrei der stad.’ Zij vereerden, volgens het volksboekje van 1698, de ‘inwoonders alsmede de kermisgasten met alderhande airen soo nieuwe als oude, seer vermaeckelijck om hooren.’ Nu volgde het schip, dat heden nog dienst doet en destijds op last van het schippersambacht werd gemaakt voor de blijde inkomst van Karel V (afb. 5). Het feest programma van 1649 getuigt, dat dit schip een allegorische voorstelling is van de rijke zeevaart, ‘waerinne dese stadt seer treffelijck uitgeschenen heeft.’ Achter het groote schip met masten en zeilen, stevenden er drie kleinere scheepkens, ‘synde bevracht met coop-luyden van differente ghewesten, te kennen gevende dat Antwerpen is de voester-moeder van alle vremde natien’ (1698). Hier zij terloops aangestipt, dat het schip, evenals verscheidene andere wagens uit den Antwerpschen ommegang, later te Mechelen, te Ath en in andere Belgische steden voor soortgelijke optochten nagemaakt werden (afb. 6, plaat X). Ziehier hoe het boekje van 1609 het schip en de heele daar bij behoorende groep eigenaardig schildert: ‘Het schip ghemaeckt als een oorlochschip, daerinne zynde vijf oft ses schippers van alle natiën als Hollanders, Nederlanders, Engelschen, Spaignaerts, Brittoenen, enz. Twee oft dry trompetters ghecleedt als schippers, roepende Hollandt te Dort, Rotterdam, Middelborch, Vlissingen, etc. Daer achter quamen te voete een deel Bootsgesellen van alle natiën te coop hebbende vruchten van elc van syn landt; Hollanders ende Zeelanders, Garnaet, Schollekens; Spaignaerts Oraniappelen, Canarivoghelkens; Britonen olipottekens, met schelpen in Cabassen; Schotten schotse couffoiren.’ Achter de schepen kwam de great-attraction van den ommegang aangezwommen, n.l. de walvisch (afb. 7, pl. XI). Moeten wij de beschrijving van 1649 gelooven, dan is deze voorstelling een herinnering aan een walvisch die ‘bij memorie den vloet Schaldis is comen besoecken’, daar gevangen werd en aan de ‘Brabantsche inwoonderen’ heeft doen kennen hoe men ‘den traen uyt syn vettigheydt becomt.’ Hij werd gemaakt door de ‘Traenbranders, die als- | |
[pagina 22]
| |
dan hier woonden.’ (1698.) Heden zit op den rug van dien walvisch een Cupido, gewapend met de lans van een spuit, waarmede hij de toeschouwers besproeit, tot groot jolijt der goede gemeente. Vroeger waren het andere mythologische personages, die op den walvisch troonden. In 1649 en 1662 was het Orpheus, die ‘door den soeten clanck syns snaer-spels, soo wel de tamme als wilde dieren trock hetselve aen te hooren.’ Volgens de beschrijvingen van 1698 en 1685 zat op den walvisch: ‘den zeegodt Neptunus met een croon van lis en ander waterkruyt op 't Hooft, in sijn handt voerende een Zee-scepter, als commandeerende den vis.’ In 1609 werd het zeemonster bereden door Arion ‘ghecleet int zeegroen, spelende op een viole oft cithere’ (afb. 8, pl. X). Na Arion gezien te hebben, zijn wij niet meer verwonderd nu twee dolfijnen te zien volgen,’ waerop sitten twee jonge naecte kinderkens, om te bethoonen, dat de dolphijnen met de kinderen hun vermaeck nemen.’ Dit is een herinnering aan de oude sage, die reeds bij Plinius voorkomt en die tot in de 17e eeuw door de poëten nog ernstig werd voortverteld.Ga naar voetnoot*) De getimmerten, waarop de dolfijnen en de walvisch rustten, waren bedekt met een ‘schilderije, die den aerdt van verscheyden visschen verthoont’ (afb. 9, pl. XI). In de vroegere ommegangen kwam nu de zeewagen aangerold, die in het boekje van 1609 als volgt wordt beschreven: ‘Den triumphanten waghen van Neptunus, antyckx ghecleedt int zeegroen half naeckt met sijn trident in de hant, Amphitryte syn vrouwe neffens hem gheseten ghecleedt int Incarnadin, het hooft met Peerlen verciert, een Peerlesnoer om den hals, Antyckx ghecleet met een bloote borst ende been. Twee jonghers rijdende op zeepeerden ghecleet int zeegroen half naeckt. Acht tritones half naeckt ut de zee comende met groene syde syndalen om het lijf inde hant hebbende zee trompen, deselve blasende. - Voor twee syrenen oft Meerminnen met haer spiegels en kammen in de hant.’ Verder is de wagen versierd met de ‘teeckenen van rijckdommen der Zee, visschen, schelpen, baleinen, parelen, enz.’ (1649) (afb. 10, pl. XI). Deze zeewagen, de walvisch en de dolfijnen, kwamen ook voor in andere optochten, buiten Antwerpen. Zoo treffen wij ze aan in het prachtwerk, dat de Antwerpsche drukker J. Meursius in 1636 wijdde aan de triomfantelijke inkomst van Ferdinand den infant van Spanje te Gent.Ga naar voetnoot†) In den huidigen ommegang ontbreekt ook de olifant, ‘gemaeckt naer eenen die over hondert jaren in de landen geweest is’ (1698). Op den rug van het dier stond een beeld der Fortuin op een bol, met waaienden sluier in de handen, waarin ze den gunstigen wind zoekt te vatten. Dit is het classieke beeld der Fortuin, zooals wij het ook aantreffen op het bekende rad van For- | |
[pagina 23]
| |
tuin. Waarom staat het hier op een olifant? De beschrijving van 1649 merkt op: ‘Sy staet op eenen olifant, zynde een beeste, door syn natuerlyck verstandt naestcomende aen de menschen....’ In 1698 en 1685 lezen wij dat den olifant, het zinnebeeld van den oorlog is en dat de Romeinen om de overwinning uit te beelden hem een kroon van lauweren, myrte of palm om den hals legden, - wat hij in den Antwerpschen ommegang ook droeg. Als verklaring van de Fortuin op den olifant is dit alles weinig afdoende (afb. 11, pl. XII). Na den olifant was in de volgorde van den ommegang de plaats nu aan den reus Druon. Zijn sage is gekend. Hij woonde in overoude tijden op de boorden van de Schelde en maakte het vooral de schippers lastig door hen zware tollen te doen betalen. Dit duurde tot Borbon of Brabo kwam, Druon de handen afhakte en ze over de Schelde wierp, op de plaats waar Hand-werpen of Antwerpen zich later verhief. De beschrijving van 1662 deelt o.a. het volgende mede: ‘Voor desen Reuse worden twee handen ghedraeghen om te weten dat soo sommighe willen segghen: dat dese stadt haeren naem heeft van Hantwerpen.’ Deze sage gold als geschiedenis. Zoo vertelt het boekje van 1662, dat alhoewel Julius Caesar niet spreekt van Brabo, Pater Carolus Scribanus toch vertelt van een reuzenlichaam, dat bij de burcht van Antwerpen werd gevonden en waarvan alleen ‘éénen tant een palm groot getoont wordt.’ De reus wordt in 1609 beschreven als volgt: ‘Den Reuse gecleet op sijn Romeyns een oft twee jonckens naeckt met vleugelen staende ontrent den helm om die af te doen, een oft twee aen het rappier om dat af te doen, een oft twee aen den stock om die af te nemen, een met en olijftack om hem die in sijn hant te geven. Alle soorten van volcke hun volghende te peerde ende te voete, eenighe houdende inde hant flambeaux, d'ander coppen ende schalen’ (afb. 12, pl. X). Druon had vroeger een gevolg van ‘reuskens en reusinnekens’ die dansten en sprongen en ‘andere kinderlijcke wercken’ vertoonden (1649). ‘Sommighe (waren) op zijn Spaensch, ende Nederlandts, andere op sijn Fransch, Duytsch en Engles gecleet om te kennen te gheven dat de Antwerpers geerne met alle soorten van Natien in rust mochten syn.’ (1685). Op de reuskens en reuzinnekens volgde de ruiterij of cavalcade, een groep samengesteld door de jonkheid der stad en waarin al de beroemde mannen, vooral de krijgslieden en vorsten van Antwerpen en Brabant werden voorgesteld. De eerste in die groep was Brabo, de heldhaftige overwinnaar van Druon. Dan kwam de Parnassusberg aangerold. Dat was de wagen der negen muzen of der ‘vrije konsten’ (1698), die beteekenen moest, dat Antwerpen ‘mede vervult is van alderhande constenaeren’ (1649). Men zag er Apollo met zijn harp de muzen bekorende; het gevleugelde paard Pegasus in een stoute en zeer decoratieve vluchtbeweging, ‘met zijn pooten, een bron openkrabbend’; twee bazuinblazende famen en ettelijke springende fonteinen, waaronder | |
[pagina 24]
| |
Hypocrene en Castalius (1649). Deze Helicon-voorstelling was zeker heelemaal naar het hart der rijmelende rederijkers en het ontbreekt dan ook niet aan versjes, die in den mond van Apollo of de Muzen gelegd werden. Wij vinden er een eigenaardig staaltje van in het Amsterdamsche boekje van Jan van Hilten (1648). Apollo noodt de Muzen uit om Antwerpen te prijzen, ‘die schoonste stadt, die oyt Europa heeft ghehadt’, en elk der vroede zusteren heft dan, al is het ook in kreupelverzen, een hooggestemden lof aan op de kunsten en kundigheden der Sinjoren (afb. 13, pl. XII). De beteekenis van den Maagdekenswagen, die nu volgde, wordt op verschillende wijzen uitgelegd. Mertens en Torfs, de bekende schrijvers van de Geschiedenis der Stad Antwerpen,Ga naar voetnoot*) vermelden reeds voor 1445 het bestaan van dien wagen, waarvan de versieringen gemaakt werden in 1401 door A. de Cuypere. Hij stelde, volgens hen, de stad Antwerpen voor, omringd van de zeventien provinciën der Nederlanden, verbeeld door een schaar van zinnebeeldige maagdekens. Dat is wellicht de oorspronkelijke symboliek geweest, maar in den loop der eeuwen heeft men er dikwijls een andere ingelegd. De ommegangsbeschrijving van 1649 geeft b.v. een heel afwijkende verklaring: ‘Antwerpen is altijdts vermaerdt gheweest, ende noch is van schoon wel-ghemanierde deftighe jonckvrouwen, die oock door hun subtiel ende curieus verstandt haere bequaemigheden in alle affairen gebruycken, niet alleen in alderhande manufacturen, consten, scientien, maer oock selve in de negotien, waerinne de selve in alle saecken, voor andere landen Jonckvrouwen verre uytschynen.’ Volgens het boekje van 1698 ‘representeerde deze wagen de leden van de stadt in diversche maegden uytghebelt.’ Volgens 1648 ‘representeerde (hij) de seeghbare, stille suyvere jonckvrouwen van Antwerpen ghelyck die eertyts pleghen te wesen.’ Het profane gedeelte werd gesloten met de voorstelling van den kemel, die in 1649 naïef-geestig beschreven werd als volgt: ‘Heeft eertijts in Antwerpen te sien gheweest, comende uyt Persien, Meden, Assyrien, oft dierghelijcke landen, wesende aensienelyck, tam, ende van goeden aerdt, wordt mede in de kerck-misselijcke triomphe verthoont, daer op sittende een Jonghsken, princelyck ghecleedt, als Domyne ende macht hebbende, wordt van een Moorken gheleydt, met een sweerdt in de handt, danssende, ende springhende, bethoonende dat synen meester met groote authoriteyt over hem commandeert; ghelijck oock den moeselaer daer neffens gaende, ende dat (in) de selve landen de Coninghen ende machtige ghewoon syn op dese beesten te rijden’ (afb. 14, pl. XII). Het godsdienstig gedeelte van den optocht bevatte wagens vertoonende de Engelsche Groetenis, de Groetenis van de H. Moeder Gods aan Elisabeth, de Geboorte Christi, de Offerande der H. drie Koningen, de H. Drievuldigheid, | |
[pagina X]
| |
6. het schip, uit joannes bochius: descriptio publicae gratulationis spectaculorum et ludorum in adventu fer. principis ernesti an. mdxciii, xviii kal, julias. (uitg. plantin 1595).
12. de reus, uit joannes bochius ‘descriptio publicae’.... (uitg. plantin 1595).
8. de walvisch uit joannes bochius: ‘descriptio publicae’.... (uitg. plantin 1595).
| |
[pagina XI]
| |
9. de dolfijn. (uitg. jac. van ghelen. antwerpen 1649).
7. de walvisch. (uitg. jacob van ghelen, antwerpen 1649).
10. de zeewagen. (uitg. jac. mesens, antwerpen 1662).
| |
[pagina 25]
| |
de Zeven Weedommen van Maria, alsook het Laatste Oordeel en de Hel. Uit de beschrijving van 1698 leeren wij, dat de wagen van het Oordeel destijds gemaakt werd door de kamer van rhetorica ‘De Violier’ ter instantie van het landjuweel de Gent ‘als antwoord op de vraag: ‘Welck dat de stervende menschen meesten troost is.’ Het antwoord: ‘De verrijzenis des vleesches op het Laatste Oordeel’, dat zij plastisch voorstelden, deed hen den eersten prijs winnen. De hel werd weergegeven, net als in de middeleeuwsche mysteriespelen, door een grooten drakenmuil, die open en dicht sloeg (afb. 15, pl. XII). De beschouwingen onzer-volksboekjes bij dit hellebeeld missen geen pittigheid. ‘Hier wordt de woeckeraar met gloeyende tanghen het gesmolten goudt in den mondt gegoten, zegt de beschrijving van 1698, den bankroetier van zijn crediteurs al levendigh het vel afgetrocken; hier drinckt een dronckaert vin brullé, die hem al te heet is; de bordeel-brock zit in een stoof, die hem al te warm is.’ En 1648 zegt: ‘Dats een schroomelyck bachuys, ick sagh liever de bril van een Kachuys.’ De geestelijkheid en de gilden kwamen achteraan (afb. 16, pl. XIII). De schermersgilde verscheen’ in exercitie ende ghebruyck in oeffeninghe der ridderlijcke waepenen als sweerde, capper, lancie, toessack......’ Haar patroon, St. Michiel, ging voorop met een ‘duvelken’ aan een leiband (1662). De Kolveniersgilde had geschut mee, doelhaecken, vuurroeren, vogelroeren en musketterijen. Haar beschermheilige St. Christophorus, een reus met het kindeken Jezus op den schouder, was er ook bij. De oude en de jonge handboog werden opgeleid door St. Sebastiaan en de oude en de jonge kruisboog door St. Joris (afb. 17). Deze laatste zat op een paard en leverde een gevecht ‘seer aerdich om sien’ tegen een draak, die rondom hem heen huppelde (1662). De Antwerpsche ommegang gaf dus dezelfde vertooning, die St. George en Le Doudou nu nog te Mons geven op de jaarlijksche kermis. Men kan zich voorstellen uit de volgende passage van Sr. de la Serre hoe deftig en voornaam de gildebroeders in dien optocht meegingen, ten volle hunner waarde bewust: ‘De burgers der stad kwamen achter de wagens aangestapt en lieten zich bewonderen. Ik zeg bewonderen, want ze gingen in zeer goede orde en allen waren zoo rijk gewapend en zoo weelderig uitgedost, dat de minste te oordeelen naar kleed en uitzicht voor een kapitein kon doorgaan’. De wagens en groepen, die wij tot hiertoe vermeldden, behoorden tot hetgeen wij zouden kunnen noemen den vasten ommegang. Ieder jaar kwamen zij terug. Ook werden ze zorgvuldig bewaard in de stadsmagazijnen evenals de tooneelrekwisieten in de magazijnen van den schouwburg. Een eigenaardig stuk is ons bewaard gebleven met den heelen inventaris van hetgeen het Antwerpsche stadsmagazijn, destijds gevestigd in den ‘Steenen Eechoff’, in het jaar 1578 zooal bevatte. Het is een geschrift, waarbij de ‘controlleur | |
[pagina 26]
| |
van deser stads wercken ende Materialen’. J. de Voer, opsomt wat hij in den ‘Steenen Eechoff’ aan Peeter Leys ‘deser stads gezworen schilder’ ‘in bewaernisse’ heeft overgeleverd. Uit dat stuk leeren wij niet alleen welke wagens daar geborgen stonden, maar ook welke benoodigdheden, sieraden, kleederen enz. er in ‘cisten’ en ‘schapprayen’ opgesloten waren. Het is een schilderachtige rommel van ‘vergulde borchten van Antwerpen’, ‘cierlycke werelden van stijff pampier ende hout ghemaect’, ‘groote lakenen mantels voir den Reuse’, ‘Abrahams rock’, ‘eenen steert met het corpus van Discordia’, ‘een gemoleert draexhooft’, ‘duyvelscleeden’, en dergelijke wonderlijkheden meer!Ga naar voetnoot*) Buiten het vaste, ieder jaar regelmatig terugkeerende gedeelte, was er in den optocht nog een vrijer gedeelte, dat veranderde volgens de tijdsomstandigheden. De voornaamste politieke gebeurtenissen, door de bewoners meegemaakt, herdacht men gewoonlijk door allegorische wagens, die dan bij den vasten ommegang gevoegd werden, meestal bij de groep ruiterij achter den reus en de reuskens. Zoo vinden wij in den ommegang van 1609 een wagen waarop de rust en veiligheid van het land, en de nieuwe bloei van handel en Nijverheid na de sluiting van het Twaalfjarig Bestand zinnebeeldig vertoond werden. Pax en Justitia zaten op den wagen omringd door Veritas’ hebbende in de hand een horologie’; Fidelitas met een ring en een hond; Prudentia met een serpent in de hand; Unanimitas met twee ineengevlochten harten op een schild staande op een wagen getrokken door een lam en een wolf; Charitas en nog andere allegorische figuren meer, al typische scheppingen der didactische Renaissance-verbeelding. In denzelfden ommegang kwam ook de Peyssmisse voor. Violentia blies het vuur aan, waarin harnassen en stormhoeden lagen, doch Labor maakte van de harnassen ‘braetpannen ende ploechysers.’ De allegorie van dezen wagen vertoont een verrassende overeenkomst met de bekende zinneprent op het Bestand, door P. Boutens uitgegevenGa naar voetnoot†). Hier worden ook door Prudentia en Ratio allerlei wapenen in de smidse geworpen, waarvan Violentia het vuur aanblaast. De Tijd hersmeedt de wapenen tot seizen, ploegen, braadpannen en...... wafelijzers. Een derde gelegenheidswagen stelde de Algemeene Vreugde voor. Men zag er ‘een ronde tafele ghedeckt met een hespe daer op gesouten vleesch, eyeren, broot, houte teliooren, messen, kaas ende boter, radijs, met een grooten mostaerdpot.’ Dat Jordaensche vertoon der volksvreugde werd volledigd met ‘ambachtslieden, huyslieden, mans ende vrouwen, etende ende drinckende. Eenen moeselaer op de ruyspype spelende. Eenen pijper met een bommeken. Achter comt een partije volcks van alle natie als singhende.’ | |
[pagina 27]
| |
In 1631 was er een wagen bij den ommegang gevoegd ter eere van Maria van Medici. De la Serre beschrijft hem als volgt: ‘Men zag een heerlijken, rijk getooiden triomfwagen, waarop Cybele, moeder der Goden, onder een zilveren paviljoen op een troon gezeten, in haar beschermende armen een meisje hield, de koningin voorstellende, gekleed in het blauw met goud en zilver afgezoomd, een kroon op het hoofd en een scepter in de hand. Aan haar zijde zag men de Doorluchtige Vruchtbaarheid, een jonge vrouw, wier borsten vol melk waren, en die op den schoot een half naakt kind droeg, dat haar met de eene hand streelde en in de andere een hoorn vol vruchten droeg. Dit was een beeld van de vruchtbaarheid der koningin, moeder van de drie grootste koningen van Europa, die er voorgesteld werden door drie nimfen: de eene gekleed op zijn Fransch, de andere op zijn Spaansch en de derde op zijn Engelsch. Zij droegen elk een scepter en een kroon om de koninkrijken aan te duiden, die zij voorstelden. Die kronen waren vast aan een zijden lint, dat Hymenee, God der Bruiloften in de hand hield als een uiterlijk teeken van de eendracht die hij onder deze drie koninkrijken verlangde. Deze god was in het wit gekleed met een groene kroon op het hoofd en een brandende fakkel in de hand. Men zag er verder Europa met een antiek maar rijk gewaad; zij was gezeten tusschen twee overvloedshoornen, gevuld met allerlei soorten van vruchten, om aan te toonen, dat zij door de Eendracht onder deze drie rijken altijd bloeiend zou zijn. - Vóór op den wagen stelden twee half naakte mannen, met waterriet bekroond en met een arm om een aarden vat leunend, de twee stroomen de Schelde en de Arno voor, met deze beteekenis, dat de rivieren van Antwerpen en Florence voor een deel de oorzaak waren van den bloei, de eendracht en den vrede dezer drie rijken. - Naast deze Maagd, die de Koningin voorstelde, was de doorluchtige Hoop, getooid met een groen kleed en de handen vol met jeugdig groen ten teeken der hoop, die men voor hare Majesteit koesterde, deze drie Europeesche rijken, eendrachtig en bloeiend, hun grenzen te zien uitbreiden.’ De Koningin-moeder zal tusschen deze allegorieën-weelde van den Antwerpschen ommegang en die, welke Rubens op de doeken der Medici-zaal van de Louvre schilderde, al niet veel verschil gevonden hebben! In 1685 werd de monumentale wagen gemaakt, die zich in het midden van de ommegangprent van Bouttats bevindt en de triomfeerende Spaansche Monarchie voorstelt. Hij was destijds opgevat en uitgevoerd door den E.H. Hermanius Josephus van den Poorten, prelaat van de vermaarde abdye van St. Michiel, en werd aan de stad geschonken door den E.H. Gerardus Knijf. Onder een troonhemel bevond zich het afbeeldsel van Carolus II, koning van Spanje, met tropheeën, vlaggen, enz. versierd. Voor hem zat een maagd, verbeeldende de Monarchie, ‘hebbende in de hand het roer van een schip’, naast haar zaten Justitia en Prudentia; voor haar de Sterckte, de Deught, en de Matigheydt. Voor deze personages zat een leeuw, die omhelsd werd | |
[pagina 28]
| |
door een kind op zijn Spaansch gekleed. De Liefde hield de teugels der witte paarden, die den wagen trokken. De Gebodt-boeken der stadGa naar voetnoot*) deelen ons een waerschouwinghe mede waarbij de magistraten mededeelen, dat ze naar aanleiding van den Vrede in 1697 te Rijswijck gesloten den ommegang van 1698 zullen ‘vermeerderen met ettelycke nieuwe ende costelycke triumphale wagens, en eene eerlycke cavalcade representeerende diversche voorwerpen raeckende den tegenwoordighen Peys, met de Provintien en de Steden, die daer mede zijn wederom gecomen onder het gebiedt van zijne koninglycke Majesteyt.’ Zoo gewaagt ons het volksboekje van 1698 ook van een wagen, op den welken zaten de 15 steden ‘dewelke door den Peys aan den Keyser ende het Ryck wederom gegeven’ werden: Philipsburg, Freiburg, Trier, Worms enz., en van een anderen wagen, waarop de 9 steden zaten ‘dewelcke aen onsen Coninck door den Peys syn weder gegeven’: Barcelona, Bergen, Lutzenburg, Charleroi, Kortrijk, Ath, enz. De ommegang van 1920 bleef ook in de overlevering der politieke allegorische voorstellingen en bevatte, naast de oude, volksche wagens en groepen, zinnebeelden van den Vrede en van het Bondgenootschap der Entente, die bij deze gelegenheid feestelijk herdacht en gehuldigd werden (afb. 18, plaat VIII). | |
[pagina XII]
| |
13. de parnassusberg. (uitg. j. van ghelen, antwerpen 1649).
15. de hel. (uitg. jacob van ghelen, antwerpen 1649).
11. de olifant. (uitg. jac. mesens, antwerpen, 1662).
14. de kemel. (uitg. j. mesens, antwerpen 1662).
| |
[pagina XIII]
| |
16. de schermers en de kolveniers. (uitg. j. mesens, antwerpen 1662).
17. de oude en de jonge voetboog. (uitg. j. mesens, antwerpen 1662).
|
|