| |
| |
| |
Geen munt zonder keerzijde,
door C. Huidekoper.
IN den zomer van het jaar 1919 vertoefde ik in Berlijn, en vond daar eigenlijk niets dat schoon was: geen verhaal, geen daad, geen instinct. Toch ben ik gedurende een uur in een sfeer geweest waar alles harmonisch was, waar ik mijzelven geen ‘guarda e passa’ behoefde te zeggen.
Ik had voor het oplossen eener bepaalde quaestie eenige inlichtingen noodig en meldde mij, voorzien van eene voortreffelijke aanbeveling, bij den directeur van de Koninklijke Musea: Geheimrath Dr. Th. Wiegand. Ik werd ontvangen in een groote werkkamer waarin het zeer licht was, waarin eenige soliede ouderwetsche meubelen stonden en waar slechts twee of drie groote reproducties aan den wand hingen en alle aandacht voor zich opgeëischt zouden hebben, indien de man die mij ontving mij niet van af het eerste oogenblik bovenmatig geboeid had. Ik verwachtte een kamerplant; ik vond een gewas zoo uit de zonnige buitenlucht. Op de meest innemende wijze werd ik door den Geheimrat geholpen. Ik kreeg eenige aanbevelingsbrieven bij de meest gezaghebbende mannen, die mij zouden kunnen helpen, en wilde mij verontschuldigen toen bij het afscheidnemen de vastberadenheid in de gelaatstrekken, gepaard aan de rust in zijn spreken, in mij het gevoel van spijt wekten, dezen man, op wiens gezicht ik zooveel onuitgesprokens las, wellicht nimmer weer te zien. Zoo veroorloofde ik mij een vraag, de vraag, die men gewoonlijk aan elken Duitscher stelde: Was u in den oorlog? - En zoo ontstond een gesprek, aanvankelijk met den deurknop in de hand, daarna bij de tafel, en ten slotte weer op den stoel op welke ik aanvankelijk had gezeten, bij welk gesprek ikzelf in hoofdzaak luisterde.
Geheimrat Wiegand was als kapitein der Landstorm onder de wapenen gekomen en - waarschijnlijk niet toevallig - ingedeeld bij het leger van Ahmed Djemal Pascha, den aanvoerder van het vierde Osmaansche Leger, welks macht zich uitstrekte van Bozanti in het Taurusgebergte tot aan de Hidjazwoestijn. Het spreekt wel van zelf, dat de aanwezigheid van den vermaarden kenner der Grieksche en der Aziatische kunst in Syrië en in Palestina niet ongebruikt werd gelaten. Hoewel in opdracht van de Turksche regeering, zal het ministerie van Kunsten en Wetenschappen te Berlijn er zeker niet vreemd aan geweest zijn dat Dr. Wiegand zich onmiddellijk na zijne aankomst, in het Oosten met een vasten staf van circa driehonderd vakmannen, ingenieurs, architecten en andere krachten aan het werk kon begeven om alles te doen wat bevorderlijk kon zijn voor het behoud en voor de waardeering van wat er in Syrië, Palestina en Westelijk Arabië aan oude kunst gevonden wordt.
| |
| |
Bijna vier jaren van een onverpoosde werkzaamheid gelijk die van het Duitsche ras verwacht kan worden heeft deze staf van geleerden, technici en arbeiders de nooden en de ellende van het wereldconflict in een taak vol verrassende momenten kunnen vergeten. Er zijn ruïnes hersteld, gezuiverd en vrijgemaakt van lateren aanbouw, er is verzameld en gerangschikt. Geheel nieuwe terreinen zijn onder handen genomen gelijk in Palmyra, Gerasa, Baalbek, Apameia, Laodicea en in de bedding van Wâdi Mûsā.
Maar zooals vele verlokkende droomgezichten is ook deze droom door een harde werkelijkheid verstoord. Geheimrat Wiegand is wederom te Berlijn en zijn werkkring aldaar ontbeert het onbegrensde verschiet van eertijds. De staf van zijne helpers is nu verstrooid. Het waren menschen in de volle kracht van het leven, menschen met levende illusies. Voor wie de kunst kennen en liefhebben is dit ontrukken aan een idealen levenssfeer pijnlijker te aanvaarden dan het denkbeeld van een vroegen dood op het slagveld. De Geheimrat leeft echter nog te midden der schatten van het Oude Museum in het heerlijke bouwwerk van Schinkel. Zijn ongebroken geestkracht en zijn ongerept geloof in de schoonheid bleek uit zijne woorden: ‘óns werk was tenminste niet vergeefsch! De Engelschen en de Franschen zullen het vinden en het voortzetten. Ook bij hen is het in goede handen. Enkel, wij hadden het zoo graag gedaan!’
Het is tragisch voor wie zijne zaken goed geregeld heeft, voor wie zijne boeken in goede orde heeft, om te zien, dat door omstandigheden van buiten zijne zaken mislukt zijn. Op een tafel in het groote vertrek van den Geheimrat lag een stapel boekwerken, elk exemplaar verpakt in een kartonnen hulsel. Het was de verantwoording van wat er gedaan was. In een uitstekend verzorgde uitgave van Georg Reimer werden honderd afbeeldingen opgenomen met een beschrijvenden tekst in het Turksch en in het Duitsch. Er moet veel in den Geheimrat omgegaan zijn toen hij mij dit boek toonde en toelichtte, toen hij mij sprak van de overweldigende hoeveelheid architectonischen rijkdom van het Oosten, waarbij die van het Westen in het niet verzinkt, toen hij mij de kleuren beschreef en de ruimte en de grootheid van Gerasa's vlakte. Het moet zeker mijne belangstelling voor bouwkunst en mijne niet te verheelen liefde voor natuurschoon geweest zijn die den Geheimrat noopten mij een exemplaar van het boekwerk ten geschenke te geven. Het aanvaarden werd mij licht gemaakt door het verzoek mijn vrienden het boek te toonen, opdat zij zouden kunnen zien, dat er in Duitschland elementen zijn, die de vernietiging haten en die de kunst werkelijk liefhebben en begrijpen.
En van dezen taak meen ik mij door het schrijven van dit artikel op de beste wijze te kwijten.
Het bovenvermelde boek, dat op last van Djemal Pascha, althans zoo staat het op de eerste bladzijde, werd uitgegeven, bevat om zoo te zeggen
| |
[pagina LXIII]
[p. LXIII] | |
wâdi mûsa. gevel van het graf el chazne in petra. foto larsson.
| |
| |
wâdi mûsa. gevel van een graf in petra.
tortosa (tartûs). kerk uit den tijd der kruistochten. foto dr. k. wulzinger.
jerusalem. haram esch scherif (op den achtergrond) en de sebîl (bron) kâit bâi. foto larsson.
| |
| |
jerusalem. tantûr fir'ûn. (z.g. absalongraf).
ramle, ten zuid-oosten van jaffa. toren uit den tijd der kruistochten. foto larsson.
kal'at el hösn.
| |
| |
jerusalem, ingang van de kerk van het heilige graf.
| |
| |
een overzicht van alle architecturen die de Oude Wereld hebben beheerscht. De architectuur is een onfeilbaar geschiedschrijver en wie in de geschiedenis van Syrië en Palestina een rol gespeeld hebben, lieten er hunne merkmalen achter. Zoo komen er bladzijden in het boek voor die het hart van ons West-Europeërs zeker sneller doen kloppen. Zij geven afbeeldingen van wat de kruisvaarders hebben verricht tijdens de bijna tweehonderd jaren gedurende welke zij in Palestina hebben vertoefd, voortdurend in oorlog en steeds in de hoop de beschermers te zullen blijven van het Heilige Graf. Hoe sterk dit vertrouwen geweest is, blijkt uit hunne bouwwerken. Die schijnen voor de eeuwigheid gemaakt. Zij zijn een getuigenis van de geweldige organisatie, van den reusachtigen opzet van dat wereldgebeuren, dat wij ons thans nog zoo zwak herinneren en waarvan het relief zoozeer vervlakt is.-
Reeds vóór den tijd van Christus hadden de Grieksche stijlvormen hun heerschappij uitgebreid over het Joodsche land. Het zoogenaamde Graf van Absalon is daarvan wel een der meest sprekende voorbeelden. Dat graf dateert uit de laatste eeuw vóór Christus; het is een voortreffelijk voorbeeld van den zoogenaamden laathelleenschen Barokstijl. - De onderbouw met de vier hoekpeilers en de Ionische halfzuilen, de triglyphen-fries en de Egyptische holle architraaf daarboven, den daaropstaanden trommel met de spits toeloopende bekroning met de acanthusbladeren als topversiering, dit monument kon niet ontstaan dan na eene samensmelting van de Helleensche en de Egyptische cultuur. - Uit denzelfden tijd dagteekenen de rotsgraven van Petra in de meestal droge bedding van de Wâdi Mûsā. Deze bedding ligt in de geweldige kloof met hare roode zandsteenen wanden van dertig tot vijftig meters hoogte die het oord zijn waar Mozes ‘het water uit de rots sloeg’.
Bij Petra worden meer dan zeven honderd van zulke rotsgraven gevonden, die voor de wetenschap eerst in 1812 weder ontdekt werden. Het schoonste van deze graven geven wij hier in beeld. Het wordt genoemd El Chazne. Het heeft als onderbouw zes Korynthische zuilen, waarboven een tympaan en een met relief versierden architraaf. De bovenbouw is zeer schilderachtig. Ze heeft een gebroken gevel en daarin opgesteld een bevalligen monopteros. In het midden, tusschen de zuilen zijn nog de resten van vrouwefiguren: de godin Isis en eene dansende amazone. Het gebouw heeft een tweeslachtig, een barok karakter. In hoofdzaak als vlakke versiering gedacht, is het bovenstuk plastisch opgevat. De top van den monopteros heeft eene bekroning gelijk het graf van Absalon, doch in stede van de acanthusbladeren vindt men hier een korynthisch kapiteel waarop een urn geplaatst is als symbool van de bestemming van het gebouw, dat van binnen drie groote grafkamers bevat. De architraven en de tympaan zijn rijk met guirlandes versierd. Tusschen de zuilen van het onderstuk zijn nog de leeuwen zichtbaar die eens als wachters fungeerden. Zij zijn evenals de voetstukken der zuilen gedurende de tweeduizend jaren van hun bestaan groo- | |
| |
tendeels afgesleten door het bergwater dat enkel des winters door den Wâdi stroomt. - Dit bouwwerk is twintig meters hoog. Het is een allermerkwaardigst voorbeeld van een barok dat vijftienhonderd jaren later weer opnieuw in Rome zou ontstaan.
Een ander merkwaardig voorbeeld is een grafheuvel bij Petra, waarbij de algemeene oude pylonenvorm nog duidelijk te zien is. De groote holle architraaf en de trapvormige bekroningen, het zijn geheel Egyptische vormen. De overige architraven, alsook de twee korynthische hoofdpeilers, vertoonen daarentegen met alle duidelijkheid het indringen van Grieksche elementen in de bouwkunst van Petra. Geheel vrij van oudere invloeden is de ingang met de gekoppelde pilasters, het triglyphen-fries, de urnen welke de hoeken versieren en de kleine sirenen welke den tympaan afsluit. Het geheel getuigt van den voornamen geest van den bouwmeester.
Van lateren datum is het gebouw van Amân, dat als Paleis van Amân bekend staat. Het wordt beschouwd als een der belangrijkste voorbeelden van de bouwkunst der muzelmannen. Het dagteekent ongeveer uit het begin der Hedjra. Vele versieringen vinden hun oorsprong in de antieke kunst, en veel herinnert aan Sassanidische invloeden. Het door ons afgebeeld interieur herinnert aan de sarcophagen van Ravenna. De ogivaalstijl vinden we het eerst terug bij den ingang van de kerk van het Heilig Graf. De architraven echter duiden op veel ouderen datum, wellicht zijn zij overgebleven van het eerste bouwwerk dat Keizer Constantijn in 326 na Christus begon, nadat zijne moeder Keizerin Helena, nabij het graf van den Heiland, het kruishout vond, gelijk ons de legende verhaalt. Wij hebben hier dus met Vroeg-byzantijnsche kunst te doen, later vermengd met Gothische toevoegselen.
Geheel eigen en frisch doet de toren van Ramlae aan, de stad, die in 1099 door de kruisvaarders veroverd werd en waar door deze verscheidene zeer schoone kerken werden gebouwd. De toren van Ramlae voert ons rechtstreeks terug naar de Avondlandsche bouwstijlen en wel inzonderheid naar den Laat-Romaanschen stijl, waarbij tegelijk ronde en spitse bogen gebruikt werden. De toren is buitengemeen bevallig. Hij doet ondanks de natuursteen meer denken aan Nederland dan aan Frankrijk, wegens het schilderachtig gebruik van verschillende kleuren van steen. Wij herinneren ons dien toren van de Maria-Kerk te Utrecht, ons nog bekend van het schilderij van Saenredam uit de collectie Six, en het verrast ons thans hem terug te vinden in het verre Palestina te midden van olijfboomen. En wij worden onwillekeurig herinnerd aan onze kinderlijk geloovige voorouders, die naar het Heilige Land togen. Jan van Scorel heeft ze geconterfeit, te Utrecht en te Haarlem.
De Kruisvaarderskerk te Tortosa of Tartus moet bij den Europeeschen bezoeker wel buitengewone herinneringen wekken. Zij wordt thans als moskee gebruikt. Zij is 40 Meter lang bij eene breedte van 28 Meter. Zij was Onzer Lieve Vrouwe gewijd en eens een vermaard pelgrimsoord. Van buiten
| |
| |
heeft deze kerk haar dakvorm verloren maar inwendig is zij nog zoo volledig dat zij als de meest gave Vroeg-Gothische kerk van Syrië gelden kan. Zij heeft een speciaal Zuidfransch karakter.
Het hoogtepunt van de Avondlandsche architectuur vinden wij in den grooten kruisridderburcht, welke tusschen Homs en ze zee ligt. In zijne ongereptheid is zij thans nog een der mooiste overblijfselen der Middeleeuwen. De kasteelen van Conway en Canarvon mogen het in schilderachtigheid van hem winnen, de kasteelen van Blois en Chambord door architectonische verfijning zijne meerderen zijn, zij zijn de minderen in geweldigheid en blijven als uitdrukking van de middeleeuwen verre bij hem ten achter. Deze burcht, Kalat el Hösn genaamd, of ook wel Hösn el Akrâd, waarvan de Fransche kruisvaarders den naam Crac maakten, is de laatste hort geweest van de kruisridders in Palestina. Zij gaven hun ongenaakbaren burcht - le Crac des Chevaliers - na eene langdurige belegering in het jaar 1271 over aan Sultan Baybars. Waarschijnlijk zal de vesting wel uitgehongerd zijn geworden, want bij ontstentenis van buskruit moet zij wel onneembaar geweest zijn door wapenkracht. De kronieken spreken van eene dappere verdediging. De burcht bleef echter geheel gaaf en er is geenerlei merkmaal van eenige gemaakte bres. Ook wat het interieur aangaat is de burcht nog geheel intact. De bouwstijl is Gothisch, gelijk van binnen eene groote zaal en meerdere kamers bewijzen. Op het platte dak van de bovenste verdieping, het sterkste gedeelte van den burcht, staat thans een dorp van ongeveer honderd vijftig huizen.
Het is niet noodig verdere beschrijvingen te geven van hetgeen de kruisvaarders hebben gebouwd voor hunne verdediging en voor hun geloof. Te midden van de geleidelijke ontwikkeling van de islamitische kunst uit de byzanthijnsche kunst bleven de werken der kruisvaarders onbeïnvloed en vertolkten ze de Avondlandsche stijlen van hun tijd. Hun Gothiek had echter wel invloed op de scheppingen van de latere Mammelukken-sultans. Want inderdaad, wanneer wij over de Morgenlandsche kunst, dat is de Mohammedaansche kunst der Arabieren en der Turken spreken, dan dient voor alles gewezen te worden op haar specifiek karakter, afgeleid te zijn uit andere bouwstijlen en daarbij toch een geheel eigen stijl te zijn geworden in dier voege dat ze geheel oorspronkelijke kunstwerken aanwijst. Wij kunnen ons dit merkwaardig verschijnsel niet anders verklaren dan door het feit, dat er bij de Mohammedanen een sterke zin voor plastiek bestond, welke begrijpelijkerwijze geen uitweg vond in beeldhouwwerk en dus door beeldhouwwerk niet ontaardde. De architectuur bleef dus zelve plastisch gevoeld. Meer dan in West-Europa heeft zich in de Mohammedaansche landen de architectuur-in-de-ruimte ontwikkeld; de Europeesche architecturen (en vooral die der Renaissance) waren en bleven architectuur-in-een-vlak.
Ter verduidelijking geven wij hierbij eene weergave van den overdekten put die den naam draagt van Sebîl Kâit Bâi. Hij bevindt zich in Jerusalem
| |
| |
en dateert uit het laatst van de vijftiende eeuw. Het vierkante onderstuk is gebouwd van kleurige kalksteenblokken. Dit onderstuk lost zich op in een twaalfhoekig middenstuk, dat op zijn beurt overgaat in een ovalen naar boven strevenden koepel, welke met rijk vergulde arabesken versierd is. Het geheel is een kunstwerk van niet te overtreffen bekoring, het is tot in de kleinste onderdeelen doorvoeld.
Wij hebben uit het boek van Dr. Wiegand (want wij geven het gaarne zíjn naam) slechts eenige grepen gedaan. Het zou te ver voeren al de afbeeldingen te bespreken welke het geeft van Gerasa, Baalbek en Palmyra en die zonder twijfel door schoonheid of door associatie de belangstelling van velen zouden opwekken. - Wellicht vinden wij daartoe later de gelegenheid.
|
|