De oude vrouw antwoordde niet, maar een schamper lachje plooide even haar dorren mond.
De zware belgalm doorzong het huis als een eindelijke verlossingskreet. Met eenzelfde beweging wendden beide vrouwen het gezicht naar de deur, de oude met het nog flikkerende levensvlammetje der oogen in het uitgeleefde gezicht, de jongere éen gretige warme hunkering.
En in éen oogenblik stond de stille oude kamer vol jong gerucht, in éen oogenblik wist zij het en zij stroomde vol dankbaarheid, vol geluk. Allebei! Zij hoorde Bas' brani-lachje, zag zijn glunder jongensgezicht, zonder air of pose nu, enkel blijdschap. Maar o, ze zag Nicolientje's stil-zalige oogen, haar bevend-blijde glimlachje, het teedere geluksblosje, dat haar fijne witte wangen beroerde. En zij hoorde haar stem met den gedempt-juichenden klank: ‘Allebei Tantetje! Denk toch eens!’
Toen het eerste rumoerige vertellen wat was bezonken en zij rustiger gezeten waren, schonk zij de koffie in, vier zorgvuldig volgeschonken kopjes met een bibberend dik-wit roomlaagje op het donkere bruin. Op een gebloemd bordje schepte zij de bessen apart voor Nicolientje, strooide er de fijne suiker over. Maar geen woord verloor zij, zoo bezig, van wat de twee vertelden, van het opgewonden verhaal van Bas, die wat braniïg nu weer in zijn verlevendigd bewustzijn van bijna-student zijn, al zijn gewichtig zelfgevoel naar buiten schijnen liet, maar nog minder van het stille vertellen van Nicolientje, van haar zacht-verrukte woorden om wat nu voor haar open stond. Zonder dat zij het zelf wist lachte haar mond mee met het fleurig verhaal der kinderen, blonken haar oogen als om eigen vreugd.
Weer zat de oude vrouw aan het raam roerloos weggedoken in haar stoel, het oude gezicht half afgekeerd naar buiten als raakte wat hier binnen omging haar niet. Tot zij plotseling, het zacht vertellen van het jonge meisje onderbrekend, met haar beverige stem scherp vroeg:
‘En wat moet je nu worden met al die geleerdheid?’
Waarop het meisje met haar zoete stem zachtzinnig antwoordde:
‘Ik hoop dokter, Oma.’
Weer neep het smalende lachje de dorre lippen der oude tezamen, maar zij zweeg.
Of het gesprokene was blijven natrillen tusschen de kamerwanden zoo broos-geruchtig leek het binnen nadat de kinderen waren heengegaan. Traag nog, of haar bezige gedachten haar handen tegenhielden, was Tante Anna bezig aan de koffietafel, en zag zonder wil hoe onder het blanke broodmes de bruine kruimels wegspatten. Zonder op te zien begon ze weer te praten!
‘Allebei...... 't is boven hopen en bidden! Arnold zal in zijn schik zijn.’
Kort antwoordde de oude:
‘Arnold is een dwaas.’
En warmer, ondanks zichzelf weer meegesleept, bepleitte de dochter.