| |
| |
[pagina XXXIII]
[p. XXXIII] | |
ontw. otto v. tussenbroek voor h.g.v. tussenbroek.
ontw. prof. edw. pellens voor j. goudswaard.
ontw. a. van starrenburg voor dr. j.j.w.r. van dyck.
ontwerp van l. brunet voor j. monsalvatje.
ontwerp van th. van hoytema voor tine van hoytema.
ontwerp van d. van der zweep voor v.d. broek.
ontw. th. schwartze voor a.g.c. van duyl.
ontwerp van w.o.j. nieuwenkamp voor a.j.m. kamers.
ontwerp van g. brender a brandis voor h.n.b.v.r.
| |
[pagina XXXIV]
[p. XXXIV] | |
ontwerp van e.b. voor erich v. houwald.
ontwerp g.p.l. hilhorst voor s.m.a. padt.
boekmerk voor f.p. augustin.
ontwerp van c.d. voor georges goury.
ontwerp van ko donker voor mr. p. tideman.
ontwerp g.p.l. hilhorst voor g. hilhorst.
ontwerp van erich wichman voor l. saalborn.
ontwerp van g. brender a brandis voor hem zelf.
monogram boekmerk voor f.p.f.
| |
| |
| |
Boekvloek en boekmerk,
door dr. N.J. Singels.
(Slot).
MAAR behalve bedreiging, vervloeking, vastketening bestaan nog andere beschermmiddelen: de Ex Libris, eigendomsteekens. Minder hard, minder dwingend. Tòch aanmanend.
Het allereenvoudigste eigendomsmerk, gegrond op menschenkennis en menschenverachting, met bittere ironie, is wel dat van den practischen Engelschman die uitging van de veronderstelling dat een boeken leener groote kans loopt boeken dief te worden en die dus op zijn Ex Libris niets plaatste dan de woorden: ‘Stolen from E. Johnson.’
Wat is een Ex Libris? Een Engelsche uitspraak geeft ons de beste uitlegging: ‘A bookplate is to the book, what a collar is to the dog: I am Smith's dog.’ Het Ex Libris is een eigendomsbewijs en als zoodanig is de Fransche benaming: Marque de possession, duidelijker en méérzeggend dan het Engelsche Bookplate, dan het Duitsche Bibliothekzeichen of Bücherzeichen, dan het Nederlandsche Boekmerk. De uitdrukking Ex libris is een afkorting van de woorden: (dit boek behoort) tot de boeken van...., (komt) uit de boeken van.....
Het Engelsche: Bookstamp (of: Super Libros) is niet hetzelfde als Bookplate, maar duidt aan: het wapen of monogram van den eigenaar, gedrukt op het buitenvlak van den band of ingelascht vóór den z.g. Franschen (= vóórdehandschen) titel. Dit is een zeer sprekend, maar natuurlijk kostbaar eigendomsbewijs, dat van de 15e tot de 18e eeuw in zwang was, doch daarna door de minder kostbare Ex Libris werd verdrongen. Een zéér fraai en royaal uitgevoerd werk van Cyril Davenport: English heraldic bookstamps, London 1909, geeft een overzicht van de in Engeland gebruikelijke Bookstamps in de werken der adellijke boekerijen, ook van al de achtereenvolgende vorsten en hunne familieleden (o.a. Willem III en Mary), van vele groote staatslieden, bisschoppen e.d.
Dat er ontzaglijk veel werk is gemaakt van de Boekmerken, bewijzen wel de uitgebreide verzamelingen die bijeengebracht zijn. De belangrijkste verzamelaar van Duitschland, wijlen Graf Zu Leiningen-Westerburg, bezat er ver over de 20.000. De collectie in het Britsch Museum telt meer dan 100.000 exemplaren; de (voormalige) Hertogelijke Boekerij te Wolfenbüttel kan ze ook bij tienduizenden aanwijzen.
‘S'il n'y avait pas de collectionneurs, il faudrait les créer’ schreef, met een variant op een bekend gezegde, Maidron, de kunstkenner en verzamelaar van artistieke aanplakbiljetten. Het is waar. Verzamelaars doen dikwijls
| |
| |
zotteman's werk. Men denke slechts aan de verzamelwoede voor sluitzegels, lucifersdoos-étiquetten, misdrukken van postzegels e.d. Maar.... verzamelaars behouden ook en doen dáárdoor goed werk.
Zoolang men geen gedrukte boeken kende, zoolang men de handschriften als boekenbezit te verzorgen had, en de mooie, zware zwijnslederen of houten boekomslagen, de fraaie Magnus-banden met kostbare goudgeplette ornamenteering in eere hield, waren de Ex Libris overbodig. De boeken waren veilig door hun kostbaarheid. Van zulke handschriften, van zulke singulier fraai gebonden boeken bestond maar één exemplaar, men beveiligde deze in hun opbergplaats, men leende ze niet uit, of, deed men het wèl, dan wist en onthield men ook ter dege aan wien. Toch ging er van dien handschriftenschat ontzaglijk veel verloren, zelfs moedwillig, door onkunde. Men herinnere zich de ms. der klassieken, teruggevonden als beplakkingen van orgelpijpen, daarmee opgelapt!
Niettegenstaande de voorzorgen was men tóch niet steeds veilig met zijn schatten. Ging niet onze Vossius gestadig op roof uit voor zijne ‘Gönnerin’ Christina van Zweden? Spreken niet verscheidene waardevolle H.S. met het inschrift: ‘Bibliotheca Vossiana’ van 's Hoogleeraars goeden speurzin? Leggen niet vele gaten, in M.S. van openbare boekerijen opengelaten, door het uitsnijden van miniaturen en prachtig gekleurde of vergulde aanvangsletters, getuigenis af van de wonden door het amputeermes van dieven toegebracht? Bij de verveelvuldiging door de drukkunst wordt een eigendomsmerk wenschelijk en noodig. En dan is zoo'n boekmerk geen ijdelheid of ‘Spielerei.’ Een klein kunstmerk, dat tevens kunstwerk kan wezen zal veelbeteekenend zijn. Sprekend en sierend, uitgevoerd in kleinkunst door de stift van bekwame teekenaarshand, zal het zijn nut verrichten in velerlei richting.
De uitbreiding der verveelvuldigingskunst, in kleur- en steendruk, in zincographie en heliogravure, in penteekening en ets, in photo en houtsnee, in kopergravure, in sepia of Oost-Indische inkt, heeft groote bijdragen geleverd tot de verspreiding van het Boekmerk en de populariseering er van.
Veilig, voor zoo ver dit kan in de bescherming door het merk, verkondigen vele bezitters hunne mededeelzaamheid door de bijschriften op hunne Ex Libris. Spreuken als: ‘Non mihi, sed saluti publicae’ (Niet voor mij alleen, maar voor 't nut van 't algemeen); ‘Posteris, non nobis’ (‘Voor hen die na ons komen, niet voor ons’) (Eglise Wallonne, Leyde), zijn al zéér ruim genomen. ‘Non nobis solum’ (Niet voor ons alleen), ‘Sibi et amicis’ (Voor zich en zijn vrienden), ‘Nunc mihi, mox vobis’ (Voor mij, daarna ook voor u), spreken eveneens van een welwillend altruïsme, al gaat bij den laatste ook het ‘ik’ vóór het ‘gij’.
Reeds vroeg (in ± 1500) vinden wij dergelijke hulpvaardigheid bij Joh. Grollier (geb. Lyon 1479), den schatmeester van Frans I van
| |
| |
Frankrijk, een man van wien gezegd wordt ‘dat zijne vrijgevigheid geen grenzen kende.’ Een man, voor wien kostbare uitgaven van Terentius bij Aldus in Venetië werden gedrukt, van wien nog vele boeken als ‘Exemplar Grollerianum’ in de Fransche bibliotheken zich bevinden. In die boeken vinden wij de van zijne mededeelzaamheid getuigende boekmerkspreuk: ‘Johis Grollerii et Amicorum.’ Zijne boeken behoorden dus niet alleen aan hem, maar ook aan zijn vrienden.
De liefhebberij (zonder éénige geringschatting zij dit woord hier gebezigd) voor Ex Libris, is kort na de uitvinding der boekdrukkunst, uit de behoefte der tijden, geboren. Zij is, in den loop der eeuwen een paar malen uitgedoofd, oogenschijnlijk gestorven, later herleefd en in de laatste halve eeuw zichtbaar opgebloeid en welig gaan tieren.
En dat niet alleen bij bijzondere personen, bij boekenliefhebbers. Ook openbare verzamelingen gevoelden de behoefte, erkenden het nut. De Hof- und Staatsbibliothek in München, het Pharmaceutisch Institut van de Universiteit te Bern kunnen ze toonen; ons Koninklijk huis-archief plakt zijn koninklijke wapens in zijn boekenbezit. De boekerijen van de provincie Friesland, van de Eglise Wallonne te Leiden, de Universiteits- en Gemeente-bibliotheken te Utrecht, die te Dordrecht.... te veel om ze allen op te noemen, schaften zich Ex Libris aan.
De Boekmerken, door de eeuwen heen, leveren een overzicht van stijl en smaak, een kalleidoscopische reeks van kleinkunst-voortbrengselen.
De 15e eeuw toont in het bijzonder heraldiek van personen en kloosters, veelal in gothiek. De 16e en 17e eeuw gaan daar nog een poos mee voort, terwijl in het laatst renaissance, allegorie en symboliek hare triumfen vieren. De 18e eeuw brengt het genre-tafreel, de stillevens, ten slotte rococo-voortbrengselen en een serie van geslachtswapens. De 19e eeuw afbeeldingen van chemische laboratoria, van biblotheekgebouwen, studeerkamers, woonhuizen en portretten. De 20e toont, nevens de onderwerpen die de 19e voortzetten, allerlei moderne, ook veel buitensporige, onbegrijpelijke, malle uitvoeringen.
In het laatst der 18e eeuw was de Ex Libris-kunst gezakt beneden peil. Men bemerkt er nagenoeg niets meer van en wàt men er van bespeurt is waardeloos. In dien tijd gaat zich Amerika ook, voorhands schuchter, in de Ex Libris-kunst mengen en zet een eerste schrede op den weg. Het blijft echter nog bij tasten en weifelen. Europa bood van het laatst der 18e tot het einde der 19e eeuw weinig aanrakingspunten. Eerst in het laatste vierdedeel der 19e eeuw kan men de herleving bespeuren, een herleving die in de 20e gelijken tred houdt met de vermeerderde belangstelling op het gebied der kunstnijverheid en van alle schoone kunsten.
In geen enkel tijdperk hebben groote artiesten het beneden zich geacht om aan deze kleinkunst hunne talenten te wijden. Zij werkten
| |
| |
er voor, zonder dit als een verspillen hunner krachten te beschouwen. Namen als Beham en Holbein (deze laatste voor Frobenius), Cranach en Pirchheimer (voor Dürer), kunnen dit bewijzen. Goethe graveerde een E.L. voor zijn Leipziger liefje Käthe Schönkopf. Walter Crane, Caldecott, Greenaway zijn Engelsche namen, die bij ons een goeden klank bezitten, evenals Alma Tadema, nevens Gainsbourough, Hogarth en Millais. Chéret, de bekende affiche-teekenaar, Klinger, Thoma zagen geen vernedering in de opdracht voor de vervaardiging van Ex Libris. Nederlandsche kunstenaars kunnen daarnaast genoemd worden als: Veth en Verster, Bauer en Rochussen, v. Hoytema en Molkenboer, Nieuwenkamp, Cuijpers en Wenckebach, Hilhorst en Ko Doncker, ja! ook de allermodernsten, o.a. Erich Wichmann, betalen hun schatting.
En aan wie? Niet aan hartstochtelijke verzamelmaniakken of onbeteekenende ijdeltuiten. Voor Washington en Gladstone, voor Von Humboldt en Shelley, voor Bacon en Dickens, voor Made de Pompadour en den Ex-keizer Wilhelm II. Op Gladstone's Ex Libris gaf de teekenaar aan den uil, die als embleem der wijsheid veelvuldig op boekmerken voorkomt, op hoogst treffende wijze de gelaatstrekken van den Staatsman-eigenaar. Het boekmerk voor Wilhelm II werd uitgevoerd druk en vol, groot en veelsprekend. Men zou zeggen: goed karakteriseerend den boekenbezitter. ‘La valeur d'un bibliophile est en raison inverse de la dimension de son Ex Libris.’ Deze uitspraak moge bij Döppler's werk voor zijn keizerlijken lastgever wel niet geheel van toepassing zijn, bij het zien van een druk en rammelend boekmerk komt dit gezegde ons wel vaak in de gedachte.
De bestudeering van een verzameling Ex Libris met hare tallooze afwisselingen doet wel de gedachte opkomen: hoe behoort eigenlijk een mooi doeltreffend Ex Libris er uit te zien? Men ontmoet zóó groot een verscheidenheid, zóóveel afwisseling, zóóveel pakkends maar ook zóóveel afstootends, dat men het spoor bijster wordt. Men ziet wèl wie ongelijk had met zijn keuze en zijn uitvoering, doch niet zoo licht, wie het bij het rechte eind had, wie nu eigenlijk goed doel trof.
Om te beginnen kan men als eisch stellen (want dáárop komt het op de eerste plaats aan, dáárom is het eigenlijk te doen): dat de naam van den eigenaar van het boek, liefst met de woonplaats er bij, duidelijk staat aangegeven. Men kan een ruimte openlaten voor het nummer van het boek, voor de woonplaats van den bezitter, maar eerste vereischte is: het boekmerk dient duidelijk te merken tot wiens boeken het werk behoort. En verwonderlijk genoeg: zéér vaak ontbreekt juist dit kenmerkende éénige noodige, of staan de beginletters van den naam of de naam zelf onduidelijk aangegeven, ja ontbreken soms geheel, zijn nu en dan zóó hiëroglyphisch, aenigmatisch, verwrongen en verborgen geplaatst, dat het doel wordt
| |
| |
ontwerp van d. rosenburg voor s.f. loeb.
ontwerp r.c. coulson voor rose coulson.
ontw. r. wichers wierdsma voor haar zelf.
ontw. r. wichers wierdsma voor dr. b. vaandrager.
ontwerp van robert gibbings voor john day.
ontwerp van alb. hahn voor hem zelf.
ontwerp van hans thoma voor hem zelf.
ontwerp van prof. v.d. wielen voor hem zelf.
| |
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI] | |
ontwerp van m.s. voor maisie phillips.
ontwerp van m.l. voor julius wimmer.
ontwerp c.j. de haas voor c.j.a. begeer.
ontwerp w.l.m. voor anni.
ontw. c.j. de haas voor a. brom jr.
boekmerk van franco font de rubinat.
ontwerp c. de haas voor het muziekfonds.
ontwerp van rees valkensteen voor m. de haan.
| |
| |
gemist. Een ‘marque de possession’ kan het dan niet meer heeten.
Verder kan het boekmerk den eigenaar teekenen. Den theoloog door kansel of bijbelboek of evangeliespreuk; den scheikundige door kolven en flesschen; den geleerde door boeken en boekenkasten, door studeerkamer of schrijftafel; den heraldicus door wapens of adellijke emblemen; den zeeman door fregat of stoomschip; den musicus door instrumenten of notenschrift
(bijv. Dr. D.F. Scheurleer )
De afwisseling is oneindig: tot in het wonderlijke en bizarre, óók in hoogst smaakvolle, schoon gelijnde, fijn gevoelde en geestige voorstellingen.
Een verzameling van Boekmerken kan dus een beeld geven van de cultuur in het klein, door de vijf eeuwen heen van het bestaan der Ex Libris tot op onze dagen toe, een beeld van teeken-, graveeren etskunst, van heraldiek en zedekunde, van psychologie en geschiedenis, zoowel door de voorstellingen als door de bijschriften en spreuken.
Geestig kunnen ze zijn en sprekend. Een zekere heer Chabeuf, teekent een kat en een os op zijn boekmerk. Een Engelschman Chandler, een aardig kereltje dat met een groote kaars met kandelaar naar bed gaat. Kees Valkestein teekent voor Mej. M. de Haan een allergrappigsten haan, die noodgedwongen, onbeholpen als een haan dat doet, over een sloot vliegt, met het onderschrift: ‘Moet 't, doet het’. - ‘Inter folia fructus’ vindt men èn als teekening èn als spreuk in verschillende tijdperken terug: ‘putti’ plukken de rijpe vruchten tusschen de bladeren weg. - Een slanke Libel vormt op een ander plaatje een toespeling op het verkleinwoord van Liber, boek. - Hoeveel Schmied's en Smitsen en Schmidt's hun E.L. sieren met een min of meer fraai geteekenden en gespierden smid, werkzaam op zijn aambeeld, is niet te zeggen. Ik wil er nog slechts één enkel vermelden, n.l. het E.L. van den schilder Manet, waarop zijn borstbeeld voorkomt op een zuil geplaatst. Op het voetstuk staat gebeiteld: ‘Manet et Manebit’, ‘hij blijft en zal blijven bestaan.’ Manet teekende het niet zelf. Een vriend voerde het uit en bracht den schilder dit eeresaluut.
Van de plaatsing van eigen beeltenis op een Ex Libris vertoont, voor zoover bekend is, dat van Spieszhammer het eerste voorbeeld. ‘Cuspianus ut fures arceat hic suam imaginem locavit.’ (om dieven af te schrikken heeft Spieszhammer hier zijn beeltenis op geplaatst), een Ex Libris, dat dus tevens als een soort boekvloek dienst doet.
Volstrekt af te keuren zijn die boekmerken welke òf vol en overladen, rammelend en smakeloos geteekend zijn, òf bestemd schijnen om raadseltjes op te geven en veel gelijken op een ‘rebus.’ Excentriciteit, hyper-moderniteit worden ook in deze kunst nagejaagd, vooral in de laatste kwart eeuw. Voor tal van voorstellingen, Svastica, geometrische
| |
| |
figuren, staat ons verstand stil. Gewildheid ook dáár, in de kleinkunst, gelijk op het gebied der groote kunst. En hier te minder te verdedigen, omdat een indruk, bij dergelijke impressionistische kunst soms op een verren afstand gewekt, hier niet, binnen zoo klein bereik, kan worden gekregen.
Het ontbreekt niet aan vereenigingen met tijdschriften en periodieke uitgaven, die zich voorstellen aan de kenners en verzamelaars van E.L. leiding en voorlichting te verschaffen, en belangstellenden met elkander in verbinding te brengen. In Engeland werd, om slechts enkelen te noemen, de Ex Libris Society in 1890 opgericht. In Duitschland in 1891 de Ex Libris Verein en het schitterend uitgevoerde tijdschrift, zelfs in en nà den oorlog voortgezet: Ex Libris Buchkunst und angewandte Graphik. Ook de Oestreichische Ex Libris Gesellschaft mag genoemd worden. Een Société Française de collectionneurs d'Ex Libris werd in 1896 gesticht en een Bookplate Society volgde in Engeland. Frankrijk had aan één genootschap niet genoeg en richtte de Archives de la Société Française op. In Denemarken verscheen de Ex Libris Revuen. In ons land bemoeide J.F. Verster te Leiden zich met grooten ijver en kennis van zaken met het boekmerk, beschreef in de zooeven genoemde Archives de la Société Française 224 Nederlandsche boekmerken en gaf o.a. in 1896 bij Fredr. Muller te Amsterdam een werkje uit waarin hij 40 muzikale boekmerken met instrumenten behandelde en afbeeldde. Het is de bedoeling niet hier een nauwkeurig en uitgebreid overzicht te geven van al wat op het gebied der Ex Libris-kunst verscheen en nòg verschijnt, maar slechts enkel punten aan te stippen.
Omvangrijke en kostbare werken, getuigend van nauwgezette nasporingen op het gebied van geschiedenis en kunst, handelend over het onderwerp van dit opstel, verschenen in Frankrijk, Engeland en Duitschland en als sterkste bewijs dat Engeland wel de hoofdmarkt is van de Ex Libris, kan dit dienen: dat Duitschlands beste kenner en grootste verzamelaar, wijlen Graf Zu Leinigen-Westerburg zijn geleerd werk: German Bookplates, in het Engelsch uitgaf.
In de overige landen van Europa wordt betrekkelijk weinig aan dezen tak van kleinkunst (of wil men liever, aan deze liefhebberij) gedaan. In Zwitserland nog het meest. Daar telde men eenige jaren geleden ongeveer 3000 Ex Libris-bezitters. Spanje telt verzamelaars zoowel als teekenaars. In Zweden, Noorwegen, Denemarken zijn ze eveneens, zij het ook niet in zéér ruime mate, aan te treffen. Van Rusland en den Balkan zijn er slechts weinigen bekend. Het Oosten van Europa levert ons geen oogst en wanneer wij nog verder naar het Oosten trekken, dan leden de pogingen, beproefd om in Babylonië in overoude tijden reeds rudimenta van de E.L. aan te wijzen, tot heden toe schipbreuk.
Terwijl in den tijd der Lodewijken in Frankrijk weinig van Ex Libris werd bespeurd en alleen in het laatst der 18e eeuw in Frankrijk
| |
| |
(maar vooral in Duitschland) éénige sentimenteele opleving komt van treurwilgen, doodsgeraamten, zandloopers, sarkophagen, cypressen en grafgedenkteekens (de Werthertijd!), toont het geheele Ex Libris-veld van 1800-1870 een groote leegte. Het is alsof men in het laatst der 18e, begin der 19e eeuw, in dien tijd der leelijke boekuitgaven, der drukken op koffiezakpapier (omkaft door vaak fraaie sitsjes) overtuigd is, dat het niet de moeite loont door eigendomsmerken te beschermen, wat eigenlijk niet waard is beschermd te worden. Men stelt er geen prijs op, zijn eigendomsrecht te laten gelden op iets wat dit eigenlijk niet verdient.
Na 1870 ziet men vooral in Duitschland een grooten opbloei. De lust voor de studie der heraldiek en familiegeschiedenis herleeft. Genealogie komt weer in de mode, de voorname geslachten halen, zelfbewust, hunne familiewapens onder het stof weg en plaatsen ze op hunne Ex Libris. Nieuw opgekomen generaties voelen voor de kunst ook in deze richting en hebben geld beschikbaar om hun nieuw verworven boekenschatten als hun eigendom te kenmerken. Men knoopt weer aan het verleden vast. En zoo ziet men dat sommige kunstenaars in dien tijd en in de daarop volgende jaren handen vol werk krijgen. Een Thoma bewerkt er wel 20; Döppler (die ook het E.L. voor Wilhelm II teekende) 54; Hahn 96; Sattler 68. Zelfs een humorist als Busch zet zich aan den arbeid en teekent een geleerd komisch uiltje dat een boek aanstaart.
In Frankrijk, waar het oudste Ex Libris van 1529 dateert, is het boekmerk later dan in Duitschland doorgedrongen en nimmer zóó veelvuldig toegepast als daar. Er is een reden, waarom de Ex Libris-kunst in Frankrijk slechts langzaam voortgang maakte. Juist omdat Frankrijk het land der bibliophielen is. Dit moge paradoxaal klinken, maar het is een feit. In Frankrijk heeft steeds groote liefde voor het boek bestaan. Men heeft zich daar in goede en mooie boekerijen altijd zéér zorgzaam voor het boek betoond. De ‘reliure armoiriée’ was er algemeen in zwang. En de boeken gebonden in fraaie banden, met het familiewapen in gouddruk op het buitenvlak aangebracht, werden door deze kostbare versiering reeds voldoende beschermd.
Die oorspronkelijke wapenversieringen, stijlvol en heraldisch juist, gaan over in den overladen rococo-stijl. De schilddragende leeuwen, éénhoorns, beeren, griffioenen, worden vervangen door een schare van goden en godinnen van den Olympus neergedaald en deze vormen: ‘un carnaval des armoiries où la calembredaine se mêle à l'apothéose.’ De zelfophemeling mengt zich hier in de dwaze voorstellingen. Met de revolutie is dit voorloopig uit en in de Ex Libris komt volmaakte stilstand. Wapens zijn uit den booze en dus verbannen.
Een eigenaardig gebruik, zoowel in Engeland als in Italië, is het bezigen van het boekmerk als visitekaartje. Of moet men het wellicht
| |
| |
omkeeren en is het visitekaartje, een teekening met het familiewapen en den naam, gebruikt als Ex Libris? Men treft hiervan verscheidene exemplaren aan. Zoo mag men ook de Bookplate van Francis Bacon, voorstellend een forsch geteekend hollend zwijn, beschouwen, dat aangetroffen wordt in de boeken die deze staatsman en schrijver ten geschenke gaf aan de bibliotheek te Cambridge. Van een ‘stijl’ kan men bij dit boekmerk niet spreken, terwijl men overigens bij de Engelsche boekmerken nauwkeurig de onderscheiding kan maken naar den Tudor-stile, den Chippendale- en den Festoon-stile. Een bekend Engelsch Ex-Librist die meer dan 300 Boekmerken ontwierp en veel werkte voor de Engelsche aristocratie was Sherborn. Voor zijne Ex Libris hebben verzamelaars véél geld over. Nietswaardige boekwerken besommen alleen door het ingeplakte boekmerk van zijne hand op verkoopingen een hoogen prijs. Zijn ‘fort’ was in het bijzonder het teekenen van de kasteelen en buitenverblijven zijner lastgevers, die soms juweeltjes van uitvoering zijn (o.a. voor Lady Rotschild). Hij heeft daarbij, evenals zijn Duitsche kunstgenooten, die ook bergsloten en burchten kunnen afbeelden, een vóórsprong boven zijn Amerikaansche collega's, die geen teekeningen van ruïnes en historische verblijfplaatsen aan hunne cliënten kunnen leveren.
Maar wat doet er dit toe? Het Ex Libris bestaat niet ter wille van een historische les. Het is een teeken van waardeering voor, van liefde tot, van gehechtheid aan het boek. Een liefde welke men nooit aan iemand, die uit boeken zijn geestesvoedsel put, euvel zal kunnen duiden. Het boekmerk is dan ook geen ijdeltuiterij, geen bewijs van bekrompenheid of smaak voor peuterij. Men kan èn bij gebruikers van Ex Libris èn bij verzamelaars ernst aantreffen en lust tot wetenschap. Zij zijn niet allen Boekengekken, Bookmads, Bibliomanes of Büchersüchtigen. Geen infelices litterati, tegen wie Lucianus zijn geestige schrijfstift puntte voor zijn scherp geschrift: πρὸς ἀπαίδευτον ϰαὶ πόλλα βίβλια ὠνούμενον (tegen den onontwikkelden kooper van veel boeken). Uiteraard vindt men onder hen wel van die jammerlijke ‘helluones librorum,’ ‘slempers in boeken’, die boekenbezit en boekenverzamelen in opspraak brachten, menschen die boeken koopen, omdat zij waarde leggen op onbeduidendheden, toevalligheden. De ware boekenvriend legt een boekerij aan, die hem voor zijn wetenschappelijk doel kan dienen en die bestaat uit de voor hem meest bruikbare werken. Is het wonder dat zùlk een ernstig bezitter prijsstelt op zijn eigendom? Dat hij tracht op een smaak- en kunstvolle wijze zich zijn bezit zooveel mogelijk te verzekeren?
Daartoe stelt hem een Ex Libris in staat, dat den bezitter moet kenmerken, het bezit kan beveiligen. De duizenden en tienduizenden die dit deden, hebben niet alleen aan zichzelf maar ook aan de cultuur een goed werk gedaan.
|
|