Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30
(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |
Kunstlievende vorsten uit Italiën's verleden,
| |
[pagina 374]
| |
grootendeels over de lichtverdeeling en de, daardoor te verkrijgen, perspectief effecten. Een geheim, hetwelk de schilder machtig was, bestond in een zekere vermenging der kleuren, welke, als welbekend is, bij tempera schildering meestal onmogelijk scheen, waardoor schilderwerk in deze techniek uitgevoerd steeds een zekere harde afgescheidenheid der kleuren doet zien. Bij Piero ontwaren wij echter duidelijk dat hij een zelfden ondertoon in de verschillende deelen van zijn paneelen met andere kleuren vermengt of bedekt, waardoor hij een eenheids-effect bereikt, waarin geen een zijner tijdgenooten hem nabijkomt. Groote werking verkreeg hij van wit, en klaargrijs; zijn vleeschkleur is ietwat bruin. Zijn figuren altijd eenigszins forsch en zwaar, zonder groote gratie, waardoor hij daarentegen in zijn architectuur-teekening bijzonder uitblinkt. Terwijl zijn figuren in niet al te klare kleuren geschilderd zijn, bezitten de achtergronden veelal zeer heldere tinten, waardoor de kunstenaar op geniale wijze aan de ruimte-uitdrukking kracht bijzette. Van de plaats-uitdrukkingen der voorgestelde personen gaat een rust en kalmte uit, welke aan Oostersche kunst en wel voornamelijk aan Boeddha-beelden denken doetGa naar voetnoot*). Van de werken welke Piero buiten Urbino maakte willen wij alleen de koorbeschildering van den kathedraal van Crezzo vermelden, welke hij in 1454 ondernam. Het is het grootste werk wat van hem tot ons kwam en stelt de Kruislegende voor.
piero della francesca. portret van battista sforza, gemalin van hertog federigo. uffizi, florence. (foto alinari).
Toen Piero in 1466 de portretten van Federigo en Battista kwam uitvoeren, was hij 50 jaar oud, en hield te Urbino verblijf in het huis van Giovanni Santi. De portretten welke zich nu in de Uffizi te Florence bevinden, behooren tot de meesterwerken der Italiaansche kunst: zij stellen den hertog en zijn gemalin als halffiguren voor, terwijl de achterzijden zijn beschilderd met landschappen, waarin de zelfde personen, maar nu idealistisch afgebeeld, door bovenaardsche wezens omgeven en op zegekarren ge ze ten, door trotsch stappende witte paarden worden voortgetrokken. De uitvoering is miniatuurachtig fijn, de twee portretten van een bijna wreede natuurgetrouwheid, vooral die van Federigo wiens misvormde neus scherp tegen den achtergrond afsteekt. Battista heeft het voorkomen van een vroeg verlepte vrouw, hetgeen ze dan ook waarschijnlijk was. Een ander werk door Piero te Urbino gemaakt, en zich daar nog bevindende, stelt de geeseling van Christus voor, en in den rechterhoek van hetzelfde paneel, drie fi- | |
[pagina 375]
| |
guren, in welke men Odantonio - Federigo's ouderen broeder - en de twee hem verradende ministers heeft willen herkennen, of wel Federigo audiëntie gevende aan een Perzischen gezant. Zeker is het dat de middelste der drie figuren wel op den hertog lijkt. Minstens evenveel aandacht als de figuren zelve verdient de architectuur-teekening welke van ongemeene fijnheid is, zoowel in lijn en kleur als in perspectief. Van de studieën in welke Piero zich uitsluitend bij architectuur bepaalde en waar geen personen op voorkomen, bevindt zich er een te Urbino, een andere in het museum te Berlijn en een derde in de Gardner-collection te Boston. Zij hebben groote beteekenis, daar zij ons duidelijk toonen, hoezeer Piero's smaak overeenkwam met die van Laurana, of wel hoe zeer hij hem waardeerde. Vasari, de niet steeds betrouwbare biograaf der Italiaansche schilders, vermeldt nog, dat de meester vele paneelen met kleine figuren voor Federigo uitvoerde.
melozzo da forli. waarschijnlijk jeugdportret van guidobaldo, hertog van urbino. gal. colonna, rome. (foto alinari).
Piero della Francescha is een eenigszins mysterieuse figuur. Niettegenstaande dat zijn leermeester, Domenico Veneziano ons bekend is en wij diens invloed ook wel ontwaren, zoowel als die der Sieneesche meesters - als Sassetta - welke in Piero's geboorteplaats werkzaam waren, toch blijft er zooveel nieuws en onverwachts, zooveel ‘moderns’ in zijn scheppingen te vinden, dat wij hem een verbijsterende verschijning kunnen noemen. Het is alsof in zijn kunst en in zijn werken een geheim verborgen ligt hetwelk hun een bijzondere charme geeft. Men schreef vroeger veelal aan Piero het altaarstuk van 1472 toe, hetwelk uit de San Bernardino-kerk naar de Brera te Milaan werd overgebracht, maar men is het er nu vrij wel over eens dat het van een andere hand is. Pungileoni vermeldt in zijn in 1822 verschenen werk over de schilderkunst van Urbino, in een gelijktijdig handschrift gelezen te hebben, dat dit paneel door Fra Carnevale was gemaakt geworden. Nu is de monnik Bartolomeo Corradini, genaamd Fra Carnevale, een persoonlijkheid omtrent wien verscheiden documenten tot ons zijn gekomen, maar geen enkel authentiek werk, zoodat hij als schilder geheel opgebouwd moet worden op die vermelding van Pungileoni. Onwaarschijnlijk schijnt deze vermelding niet te zijn, en daar wij geen anderen naam hebben voor den maker van een zeker aantal schilderwerken van de zelfde hand, welke blijkbaar te Urbino tot stand kwamen, is er niets tegen hun maker maar voor Fra Carnevale te doen doorgaan die ook als architect van hertog Federigo vermeld wordt, zonder dat hem een aandeel aan een bouwwerk kan worden toegeschreven. | |
[pagina 376]
| |
justus van gent. de communie der apostelen. museum urbino. (foto alinari).
Het zich nu te Milaan bevindende altaarstuk stelt voor de Madonna op een stoel gezeten met het naakte kind op de schoot, omringd door heiligen en engelen, en Federigo geharnast voor haar knielend. Zooals bij alle schilders, welke zich te Urbino vormden, speelt de architectuur een groote rol. Men heeft in de Maagd en het kind Battista Sforza en Guidobaldo willen herkennen, daar het schilderij misschien ter herinnering van de geboorte van dezen laatste gemaakt werd. Indien, zooals wij dus aannemen, dit stuk van Fra Carnevale is, zoo was deze een buitengewoon getrouwe scholier van Piero della Francesca, hetgeen aanleiding gegeven heeft tot het toeschrijven aan zijn hand van verschillende werken, welke tot kort geleden voor producten van Piero doorgingen. Het is hier niet de plaats om op dit probleem verder in te gaan; een Madonna, omgeven door drie engelen in de Christ-Church College te Oxford, een Aartsengel Michael in de National Gallery en een St. Thomas van Aquino in het Poldi-Pezzoli museum te Milaan schijnen mij echter zeker wel van deze hand. Onder de Urbinosche schilders welke den | |
[pagina 377]
| |
fra carnevale. hertog federigo de maagd maria en het kind jezus aanbiddend. brera, milaan. (foto alinari).
| |
[pagina 378]
| |
invloed van Piero sterk gevoeld hadden, moet vooral een anonymus vermeld worden van wien wij twee paneelen in de Barberini galerij te Rome kennen. Zij zijn in de eerste plaats architectuurstudies, maar deze heeft de artiest door een aantal kleine figuren willen stoffeeren, en om aan deze personages een beteekenis te geven, heeft hij er voorstellingen van de geboorte van Maria en van Maria's eersten Tempelgang van gemaakt, welke men er niet zonder moeite op vindt voorgesteld. De adelaar van de Montefeltre's komt op een dezer voorstellingen tweemaal voor.
bertoldo. pieta onder het kruis. carmine-kerk te venetië. brons relief. (foto alinari).
Dicht bij Urbino bevindt zich het stadje Forli, waar ongeveer 1438 een der begaafde schilders der 15e eeuw geboren werd, genaamd Melozzo. - Waarschijnlijk was hij ook eerst onder de leiding van Piero werkzaam en werd door Squarcione beïnvloed, zijn meer beteekenende werken liet hij te Rome en te Loreto achter. Natuurlijk bezocht hij het nabijgelegen kunstcentrum Urbino, waar hij waarschijnlijk tusschen 1466 en '70 verblijf hield en waar hij in 1481 mag zijn teruggekeerd. Van de werken welke hij er verrichtte is er slechts een tot ons gekomen: het portret van den jongen Guidobaldo - of tenminste met zeer groote waarschijnlijkheid daarvoor doorgaande - uit het paleis van Urbino afkomstig, maar zich nu in de galerij Colonna te Rome bevindend. Melozzo's tegenwoordigheid te Urbino was echter voor de zich later daar vormende schilders niet zonder beteekenis. De meeste en voornaamste schilderwerken welke tot decoratie van het paleis dienden werden gemaakt door Justus van Gent, waarschijnlijk dezelfde persoon als Joost van Wassenhoven, omstreeks 1430-1435 geboren, in 1460 en '64 in het Antwerpsche St. Lucasgilde voorkomend, en wanneer zijn naam in 1468 uit de ledenrol verdwijnt, zoo is het zeker, omdat hij toen zijn Italiaansche reis ondernomen had. Federigo had hem uit Vlaanderen doen komen, daar hij in Italië geen kunstenaar vond die in staat was olieverf-schilderijen te maken. Uit deze mededeeling welke wij aan den bibliothecaris Vespasiano te danken hebben, blijkt dus hoezeer Frederigo zocht naar schilders die de kunst machtig waren de kleuren te vermengen, zooals Piero dat had gedaan. Een van Joost's vroege werken te Urbino schijnt het groote paneel geweest te zijn waarop de Communie der Apostelen werd afgebeeld. Hier is hij nog geheel Vlaamsch en onder | |
[pagina 379]
| |
den invloed van Hugo van der Goes. Hij ondernam dit werk - hetwelk oorspronkelijk aan Paolo Ucello was opgedragen - in 1473, en in 1475 werd het hem betaald. Het was voor de Corpus Domini broederschap besteld en zekere Guido di Mengaccio stelde 250 goudguldens er voor ter beschikking, daar dit echter niet genoeg bleek, legde de hertog er 15 bij en uit dankbaarheid hiervoor werd zijn portret, vergezeld van een andere persoon - waarschijnlijk een Perzische gezant - er op aangebracht. Veelmeer onder Italiaanschen invloed stond Joost toen hij de 28 afbeeldingen vervaardigde van beroemde philosofen, dichters en geleerden, welke de bibliotheek van den hertog versierden en welke nu tusschen de Barberini verzameling te Rome, en het Louvre zijn verdeeld. Tusschen deze figuren vinden wij de portretten van Federigo's philosophie-leeraar Vittorino da Veltre, de Pausen Pius II en Sixtus IV, welke hij diende, en van zijn vriend den Cardinaal Bessarion, een der verlichtste geesten der 15e eeuw. Joost maakte ook nog een prachtig portret van den hertog in wapenrusting, maar gezeten lezende, terwijl de kleine Guidobaldo, met juweelen overladen, naast hem staat. Te Windsor bevindt zich nog een andere afbeelding van den hertog, zijn zoon en andere personen van de hand van Joost van Gent. De vlaamsche meester bracht blijkbaar landgenooten met zich, want verscheiden vlaamsche paneelen te Urbino herinneren ons wel aan zijn manier, maar kunnen niet aan hem worden toegeschreven. Een bijzonder rijk geborduurde kasuifel in de kathedraal van Gubbio toont figuren die aan zijn kunst doen denken, het is dan ook door een Vlaming geteekend en waarschijnlijk een geschenk van den hertog. In andere steden in de nabijheid van Urbino, zooals Trevi en Citta di Castello vindt men Vlaamsch schilderwerk van dezen tijd en Vespasiano zegt ons dat de hertog ook tapijtmakers uit Vlaanderen ontbood. Door het veronderstellen van een steeds stijgenden invloed van Melozzo da Forli op Joost van Gent is men er toe gekomen aan dezen laatste ook de allegorische voorstellingen der zeven vrije kunsten toe te schrijven, welke eens het paleis van Urbino versierden, maar waarvan zich nu twee in het Museum te Berlijn en twee in de National Gallery bevinden, terwijl de andere verloren gingen. Het zijn vrouwefiguren op hooge tronen gezeten, waarvoor een prins neerknielt. Voor de jonge maagd welke de Muziek personifieert (London), bevindt zich Costanzo Sforza, zwager van Federigo, voor Retorica (London) een onbekende jonge edelman. Aan de voeten van Dialektiek knielt de hertog zelve, en voor de Astronomie waarschijnlijk Ottaviano Ubaldino, broeder van Federigo, een beminnaar der sterrenkunde, die aan het hof van Urbino voor toovenaar werd aangezien. Dat de zeer veritaliaanschte Vlaming, die deze stukken voortbracht, werkelijk Joost van Gent is, lijkt mij lang niet zeker; Melozzo, aan wien men ze ook heeft toegeschreven, staat er verder van. De beteekenis van Giovanni Santi is in de allereerste plaats dat hij de vader van Raphaël was, ten tweede dat hij een voor onze kennis van het hof van Urbino zeer belangrijke, doch slecht gedichte, rijmkroniek schreef, en ten slotte was hij toch ook nog schilder. In die laatste hoedanigheid verdient hij weinig aandacht; zijne producten zijn uiterst zwak, zoowel wat teekening als kleur betreft en zonder geest. Gedurende de tegenwoordigheid der groote meesters vinden wij hem dan ook niet voor den vorst bezig, wel echter naderhand voor Guidobaldo, wiens geheele familie hij heeft afgebeeld. Een flauwe invloed van Piero's kunst is misschien hier en daar wel bij hem waar te nemen, meer dien schijnt hij van Melozzo te hebben overgenomen, terwijl zijn voornaamste bron van inspiratie Perugino en diens minderwaardige Umbrische tijdgenooten was. Iets krachtiger en bevalliger is het werk van een anonymus, voornamelijk door | |
[pagina 380]
| |
Melozzo en Joost beinvloed, van wien men in de galerij van Urbino een Tobias met den Aartsengel en een St. Rochus vindt en in de Sacristij van de kathedraal zes paneelen van Apostelen. Te zamen met Giovanni Santi werkte hij aan de afbeeldingen van zeven MusenGa naar voetnoot*) welke eens het studievertrek van Guidobaldo versierden, maar zich nu in de Corsini galerij te Florence bevinden. De lange gezichten met de hooge voorhoofden, de amandelvormige oogen, de breede golvende haarlokken, en de diepe plooien der gewaden van de vier hem toe te schrijven figuren, doen ons eenigszins aan de Vlaamsche Madonna-beeldjes denken. Deze schilder wordt tegenwoordig wel eens voor Evangelista di Pian di Meleto gehouden; ‘famulus’ van Giovanni Santi, maar de documenten waarin deze laatste voorkomt geven ons niet het recht in hem iets anders te zien dan een trouwe dienaar van Giovanni en Raphaël, waarschijnlijk niet instaat eenig oorspronkelijk werk ten uitvoer te brengen, en dus zeker niet ‘Raphaël's eerste leermeester’ zooals men hem wel genoemd heeft. De florentijnsche meester Ucello kwam in 1468, op ongeveer zeventig-jarigen leeftijd te Urbino om het altaarstuk te maken, hetwelk ten slotte door Joost van Gent werd uitgevoerd. Een predella met de geschiedenis van de profanatie van een hostie door joden gepleegd, welke, hoewel zeer overgeschilderd, zeker aan Ucello kan worden toegeschreven, mag deel van het zelfde ensemble gevormd hebben. Zijn verblijf te Urbino was zeker slechts van korten duur en schijnt niet van beteekenis geweest te zijn voor de vorming van andere schilders. Uit documenten blijkt nog dat te Urbino werkzaam waren de schilders: Pietro Spagnolo in 1477, waarschijnlijk de Umbrische meester bekend als ‘lo Spagna’, Giorgio di Parma de Venetus (1479), Giovanni Antonio de Francesco di Mercatello (1480). Ook wordt beweerd dat de Umbrische meester Ottaviano Nelli en Antonio da Ferrara, omstreeks 1435-40 in de St. Francesco geschilderd, zouden hebben, waar nog eenige fragmenten zichtbaar zijn en in een kapel een Noli me Tangere is afgebeeld van eenigszins lateren datum. Vasari beweert dat een ‘bad-scène’ door Jan van Eyck geschilderd aan Federigo werd gezonden maar dit berust op een vergissing. Timoteo delle Vite een bekwame schilder van Urbino, schijnt eerst na den dood van Federigo werkzaam te zijn geweest; hem willen wij daarom hier niet behandelen.
Behalve de makers van het decoratief beeldhouwwerk, vinden wij ook sporen van de tegenwoordigheid te Urbino van eenige der beste Florentijnsche meesters. Het Nationale Museum - Bargello - te Florence bezit een prachtige marmeren buste van Battista Sforza, Federigo's tweede gemalin, uitgevoerd door Francesco Laurana, een Dalmatiër, als zijn naamgenoot de architect, maar tot de school van Florence behoorend. De vorstin heeft hier een etherisch uiterlijk hetwelk deze afbeelding van andere portretten onderscheidt. Van Battista Sforza op rijperen leeftijd en haar gemaal bestaan marmeren reliefportretten in het museum van Pesaro, gelijkenis toonend met de paneelen van Piero. Het portret van den hertog wordt soms voor een latere copie gehouden en in elk geval werd het na Battista's overlijden gemaakt als het monogram F (edericus) Dx) (u bewijst. Desederio da Settignano, een volbloed Florentijn, wiens beeldhouwwerken onder de lieflijkste voortbrengselen der Arno-stad kunnen gerekend worden, maakte het portret van een prinses, hetwelk uit Urbino stamt, zonder dat men met zekerheid heeft kunnen zeggen wie het voorstelt. Men neemt echter aan, dat de buste, welke zich nu in het museum van Berlijn bevindt, een afbeeldsel is van een der dochters van den hertog. | |
[pagina 381]
| |
anonieme meester uit urbino. architectuurstudie met geboorte van de maagd maria. barberini gallery, rome. (foto anderson).
| |
[pagina 382]
| |
Domenico Rossello, geboren in 1439 te Pistoia was van meer beteekenis voor de verfraaiïng van het paleis van Urbino. Na geruimen tijd in Florence gewerkt te hebben ging hij omstreeks 1471-73 naar Pesaro, van waar hij zich naar het hof van hertog Federigo begaf. Hier werkte hij te zamen met Ambrogio da Milano en vervaardigde naar alle waarschijnlijkheid de rijkst versierde schoorsteenmantels, zooals die welke zich in de groote zaal bevinden. Zeker is van Rossello's hand die met een fries van dansende engelen versierd, waar bovenop twee engelenbeeldjes staan, kandelaars vasthoudende. In den binnenhof van het paleis bevindt zich het grafmonument van Calapatrissa Santucci, hier gestorven in 1478. Het werd door Domenico Rossello gebeeldhouwd, welke reeds voor deze familie was werkzaam geweest. In de groote kapel van het paleis - del Perdono genaamd - bevindt zich een marmer relief van een beeldhouwer wiens naam ons niet bekend is, maar dien men den ‘Madonnen Meister’ heeft genoemd. Het stelt een gratievol halffiguur van de Moeder-Maagd voor, het kind vasthoudend. Van den zelfden kunstenaar, dien men onder de latere Donatello-volgers mag rangschikken, bevinden zich nog andere dergelijke werken in het museum van Urbino, in en rond Florence en te Pistoia. Een werk van Luca della Robbia versiert den ingang van de San Domenico kerk, het stelt een halffiguur van de Madonna met het kind Jezus voor tusschen St. Domenicus, St. Peter de Martelaar, St. Thomas en de gelukzalige Alberti. Dit halfrond in de voor Luca gebruikelijke wit en blauwe kleuren, werd waarschijnlijk omstreeks 1450 vervaardigd toen Maso de Bartolomeo, genaamd Masaccio de gratie volle deurlijst vervaardigde. Van de bronsgieters welke den kunstlievenden vorst ten dienste stonden vinden wij Francesco di Giorgio als dusdanig in de rijmkroniek van Giovanni Santi vermeld, maar er bestaat geen enkel dergelijk werk wat hem kan worden toegeschreven. Bertoldo, een der beste bronsgieters van de, school van Donatello, met wien hij samenwerkte, maakte een prachtig realistische ‘Pieta onder het Kruis’ op welke Federigo als adorateur voorkomt, gevolgd door een mannelijk familielid, terwijl voor hem een knaapje knielt, ongetwijfeld Guidobaldo, hier vier of vijf jaar oud, hetgeen de datum van het relief aangeeftGa naar voetnoot*). Op mij onbekende wijze is dit schoone brons van Urbino in de Carmine kerk van Venetië terecht gekomen. Er bestaan, voor zoover mij bekend is, zes gedenkpenningen Federigo voorstellend. De eerste toont ons de jeugdigste afbeelding welke wij van den hertog bezitten, en werd in 1450 door Paolo da Ragusa vervaardigd bij gelegenheid van Federigo's bezoek aan koning Ferdinand van Napels. Op een penning in 1467 door Clemens Urbinos geslagen, leest men om het borstbeeld van den vorst een inscriptie welke hem onoverwinnelijk noemt. Een andere penning herdenkt Federigo's verheffing tot hertog, terwijl de Venetiaan Sperandio een prachtstuk maakte toen de Paus hem de waardigheid van ‘Gonfaloniere’ (vaandrig) der kerk verleende; hier is hij op de eene zijde in halffiguur afgebeeld, op de andere geharnast te paard. Een bijzonder groote penning toont ons aan den eenen kant den hertog met een in gothische letters gesteld onderschrift en aan de keerzijde den Adelaar van Montefeltre, en ten slotte bezitten wij nog afdrukken van een verloren penning op den band van een manuscript, hetwelk eens Federigo toebehoorde, maar zich nu in het Vaticaan bevindt. Behalve zijn portret ziet men er een ridder een krijger verslaande. Van een aan Pisanello toegeschreven penning heb ik slechts een vage vermelding gevonden. Prachtig bronswerk schijnt Maso di Bartolomeo te hebben uitgevoerd, die ook het portaal der San Domenico kerk ontwierp. Hij vervaardigde eenige pronkwapens, welke | |
[pagina 383]
| |
justus van gent (?) de muziek. national gallery, londen. (foto anderson).
| |
[pagina 384]
| |
men als volmaakte kunstvoorwerpen prees. Het zij nog vermeld dat de later zoo zeer bloeiende Majolica industrie voor omstreeks het jaar 1520 nog niet bestond. Wel is waar bezit het museum van Pesaro een te Urbino gemaakt bord met den datum 1459, maar dit wordt nu algemeen als een 18e-eeuwsche vervalsching erkend. Hoewel deze opsomming den lezer reeds lang moge schijnen, toch staat het vast dat slechts een klein deel van de kunstschatten, welke hertog Federigo toebehoorde, tot ons kwam. Toen Cesar Borgia in 1507 Urbino innam verbood hij zijn troepen ten strengste te plunderen; het was alleen opdat hij, wel wetende welke waarden het paleis bevatte, zelf deze buit wilde machtig worden. Naar men zegt roofde hij al wat met mogelijkheid kon worden meegenomen. Voor het midden der 17e eeuw stierf het geslacht der hertogen van Urbino uit, een deel hunner nalatenschap kwam aan de familie Medicis, terwijl de bibliotheek welke aan de stad vermaakt was, later naar het Vaticaan werd overgebracht. Trouwens na den dood van hertog Federigo was Urbino's rol als groot kunstcentrum geeindigd. Guidobaldo was toen eerst 10 jaren oud en hoewel goed geneigd en later de zelfde kunstenaars als zijn vader gebruikende - Francesco di Giorgio, Baccio Pontelli - is het duidelijk dat hij niet den zelfden zekeren smaak of liefde voor de kunsten en wetenschappen bezat. Wanneer men nu te Urbino voor het heerlijke paleis staat, in welks zalen de schilderijen galerij van de stad iets van de oude pracht doet herleven, en men tracht zich dan een beeld te vormen van het hof van den wijzen, goeden, prachtlievenden en kunstzinnigen vorst, zoo vindt men als 't ware Apollo's voorzienigheid in deze voorbereiding van een waardige atmosfeer voor de geboorte van een der grootste genieën der schilderkunst, van Raphael. Perugia, Januari. 1920.
Behalve werken van algemeenen inhoud zijn de voornaamste bronnen voor onze kennis voor de kunst aan het hof van Federigo: Arnold, Der herzögl. Palast v. Urbino, Leipz. 1857. Baldi, Descrizione del Palazzo Ducale de Urbino, Roma 1724, Baldi, Fatti di Federigo de Montefeltre Duca di Urbino, 3 dln, nieuwe uitgave, Rome 1824. W. Bombe. Justus van Gent in Urbino. Mitt. des kunsthist. Inst. in Flor. 1909, p. 111, W. Bombe. Die kunst am Hofe Federigo's von Urbino. Monatsh. f. Kunstw. 1911 p 455: Budenick, Il Palazzo Ducale di Urbino, Triest 1904. E. Calzini, Urbino ei suoi Monumenti, Firense 1899. A de Ceuleneer, Juste de Gand; Bruxelles 1911. Dennistoun, Memoirs of the Dukes of Urbino (1851), nieuwe uitgave, 3 dln. London & N. York 1908. Th. Hofmann, Bauten des Herzogs Federigo de Montefeltre als Ertswerke der Hochrenaissance, 1905. Pungileoni, Elogio Storico di Giov. Santi, Urbino 1822. C. Ricci, Melozzo da Forli, Rome 1911. Rolfs, Franz. Laurana, Berlin 1907. G. Santi, Federigo di Montefeltre, Stuttgart 1893 A. Schmarzow, Melozzo da Forli, Berlin 1886. A. Schmarzow, Giov. Santi der Vater Raphael's, Berlin 1887. A. Venturi. Il luogo de nascita de Bramante, L'arte 1918 p. 210. L. Venturi Studii sul palazzo ducale di Urbino. L'Arte 1914 p. 415. Waters, Piero della Francesca, London 1901. Witting, Piero dei Franceschi, Strassburg 1898. (beide onvoldoende). A Venturi, L'atmosfera artistica umbra all arrivo di Raffaello a Perugia, L'Arte 1918, p. 93. |
|