| |
| |
[pagina t.o. 289]
[p. t.o. 289] | |
[Nummer 11]
cornelis bega.
interieur (ets).
| |
| |
| |
Het etswerk van Cornelis Bega, (1620-1664)
door J. Knoef.
Men kan niet spreken over Bega zonder zich Ostade te herinneren. Voortgekomen uit diens school toont hij genoeg overeenkomst om, met de kunst des meesters en zijn kring tot achtergrond, behandeld te worden als een der hunnen, terwijl daartegenover dieper reikende verschillen dien achtergrond noodzakelijk maken om er te sprekender tegen naar voren te kunnen brengen: het afwijkende, het eigene dat hem dan wel geen aanspraak mag doen maken op een plaats als Ostade zich heeft verworven, maar hem toch meer doet zijn dan bloot een volger in het betreden spoor.
cornelis bega.
lachende boer.
Zij allen waren de conterfeiters van het landelijk leven hunner dagen, zij het dan ook in hoofdzaak slechts omvattend wat de uren van rust en ontspanning aan onderwerpen boden. Wat hun hierin, in dit leven en in deze menschen, aantrok was slechts ten deele het karakteristieke der verschijning; hun belangstelling gold noch geheel het individu, noch geheel zijn omgeving om wat daarin anders was dan elders, maar richtte zich in het beste van hun werk allermeest op den geest die uitging van de eenheid dier elementen, de gemoedelijke poëzie van het geheel, die eigenaardige vermenging van rustieke bekoringen met een noot van naiviteit en licht-komische werking, zooals die voor den niet-dorpeling onafscheidelijk aan dit leven verbonden is; en de volkomen uitdrukking van deze niet breede maar toch wel gevoelde en oprechte wijze van zien kon in haar eigenlijkste karakter slechts aan warmte en echtheid verliezen wanneer dit alles minder innig was versmolten tot een onverbrekelijk geheel.
Want het komt voor, en hij is de minste niet bij wien we het zien gebeuren, dat, terwijl het gewicht der voorstelling verlegd wordt naar het figurale deel, het anecdotische bijna wegvalt en de geestelijke waarde van het beeld, - waarbij het dan ook meer of minder inboet van wat de wezenlijkste eigenschappen van het genre zijn, - rijst tot die hoogere volkomenheid waar we geen boeren meer doch menschen zien, zoogoed als daarnaast in ander werk valt waar te nemen, hoe de omraming van het tafereel, het interieur of de landelijke entourage een belang wordt toegekend, waarbij de nadruk steeds meer wordt verschoven naar het uitspreken van de zuivere stemming slechts. Mocht den kunstenaar altijd nog het verhalende element, belichaamd in de figuren en hun handelingen en voor den argeloozen toeschouwer immer nog het voornaamste deel van het werk, onmisbaar lijken, daarboven uit ging de intimiteit der ruimte, waarin die menschen vertoefden of, mocht het toeval hen buiten hebben verplaatst, de mildheid van den avond, de gemoedelijkheid van het dorpshoekje.
Het verklaart waarom Ostade interieurs kon teekenen met geen ander doel dan nauwlettend te noteeren, wat er het bewoond-zijn aanduidt, het versleten-zijn door lang gebruik, die dingen juist welke van een ruimte meer maken dan een nuchter
| |
| |
spel van lijnen en vlakken, haar geven de bekoring van een stemming; en wanneer de schilder straks het vertrek gaat vullen met zijn dorpelingen, hoe ruwe gasten in de schemerige hoeken hun glas ook leegen, hoe rauwe taal men spreekt, mogen de tronies er iets van doen vermoeden, de genoeglijke vertrouwdheid van de ruimte omvat hen allen en we zullen nauwelijks weten wie hier hun toevlucht zochten. Zoo zou de schilderswerkplaats even zeker van den verdroomden middag spreken, wanneer niet de stille schilder er zijn verven tipte op het paneel en elders raakt de figuur zoo op den achtergrond, dat het werk het zuivere landschap nadert.
Van deze stroomingen is bij Bega weinig te bespeuren. Wat met betrekking tot het hiervoor geschetste een uiterlijke afwijking in zijn arbeid kon lijken, is inderdaad een der bestemmende factoren bij het zoeken naar den geest waarin hij zijn onderwerpen heeft opgevat. Hij mocht ze kiezen als de anderen, van de figuren die hij in den kring zijner waarneming betrok als zij afbeelden slechts enkele aspecten, hij liet die onderwerpen een plaats vinden, die menschen vertoeven niet in de met zooveel zorg afgebeelde interieurs dier anderen, noch buiten het vertrek in het landelijke der dorpsomgeving, maar in nauwelijks aangegeven ruimten, als achtte hij het niet de moeite waard naast zijn figuren ons nog iets te zeggen over andere dingen. Wat voor de anderen zoo belangrijk was, het stemmingvol milieu waarin het menschelijk element, in wisselenden toon, zijn stem kon doen weerklinken, doch soms zelfs meer bijzaak was dan hoofdzaak, is hier verwaarloosd of hoogstens in uiterste soberheid aangeduid. Hij onthoudt zich van hun omstandig vertellen. Het landschap ontbreekt geheel en waar hij ons te raden geeft dat we binnenkamers zijn, volstaat hij meestal met een neutralen achtergrond van effen tint, een kalen muur doorgaans, waarvan de strakheid soms wordt gebroken door een schematisch aangegeven meubel, of wel een massale donkerte die geen lichtschijn vermag te doordringen doet vermoeden een verdieping van den achtergrond, alsof de figuren in een kelderachtige ruimte zich bevonden, zonder dat wij iets naders leeren over haar bouw en eigenaardigheden. Zoo, in een kras zwart of wit, niet of nauwelijks verbroken geeft Bega wat hem noodig en voldoende dunkt voor de omraming van zijn figuren.
Het verschil in werkwijze is te opmerkelijk dan dat het teruggebracht zou kunnen worden tot een nuanceering slechts, een individueele eigenaardigheid die haar beteekenis heeft in het kader van de school maar daarbuiten dan ook ophoudt van belang te zijn. Integendeel, het verraadt voor wie verder ziet, hoe hier een zelfstandig een geheel eigene geaardheid zich uit, die, onverschillig voor dien geest der kleine bekoringen en knus-genoeglijke stemmingen, waardoor de overige beoefenaars van het genre zich tot dat leven voelden aangetrokken, zich ontdoet van wat hun zoo belangrijk was, de mise-en-scène, die relief gaf aan wat zij zochten uit te drukken, maar die hem een belemmering zou zijn bij het verwezenlijken van wat hij wilde. Hem beheerschte het gevoel voor den vorm en wat hier aan den dag treedt is nog slechts een eerste en negatieve aanwijzing van het wezenlijkste dat hem van de anderen scheidde.
Doch met onloochenbare duidelijkheid zeggen ons zijn figuren wat hij werkelijk bestreefde. Wanneer, om den eerste onder allen te noemen, wanneer Ostade, waar hij niet vóór al de stemming zocht, ons boeit door het echt en warm gevoel dat hij zijn menschen meedeelt, waardoor zijn huiselijke tafereelen soms van een innigheid zijn, die ons zoo recht doet beseffen, hoe ook het armelijkste onderwerp en het simpelste kunnen nog hun ontroeringen bereiden als in den kunstenaar slechts liefde is, daar wekken de menschen bij Bega zeker onze belangstelling niet doordat we in hen herkennen menschen wier eigenschappen de onze konden zijn, wier vreugden wij konden deelen. We
| |
| |
zien in hen slechts wat zij voor den meester waren: motieven voor een zuivere en klemmende vormbepaling - dat het boeren waren is een ironische speling van het lot, die alleen het land en de tijd zijner geboorte konden veroorzaken - om ze daarna in breeder aangelegde prenten te vereenigen tot groepen van een geslotenheid en zekeren opbouw, die geheel andere idealen in de gedachte roepen dan die de meer realistische stroomingen van de kunst zijns tijds bewogen. Van het menschelijke van Ostade hebben zijn figuren dan al zeer weinig. Hij vindt het nauwelijks noodig een kleine intrige te verzinnen, om zijn menschen naar ieders aard en mate van gemoed aandeel daarin te laten nemen. Het behoeft ook niet. Een kleine verschikking, een even veranderde opstelling zijn voldoende om een nieuw motief te doen ontstaan, waaraan weder te bestudeeren is hoe krachtiger den vorm te vereenvoudigen, te herleiden tot rustiger vlakken om ze, neven elkaar geschikt, tot het hechtst geheel te voegen. Wat kon het den meester dan beteekenen hoe de gasten der waardin zich vermaakten, of ze den beker leegden of op hun wijze zochten den minnegod te dienen?
cornelis bega.
boerin.
Maar met een scherpen blik en vastheid van wil toog hij aan het werk en, vreemd blijvend voor wat zij aan gevoel vertolkten, bezag hij hen naar het uiterlijk en zette, in simpele lijnen, doch zoo sterk sprekend als hem mogelijk was, die figuren neer, rechtafgaand op het wezenlijkste van den vorm, noteerend wat er opmerkelijk aan was in weinige doch markante trekken, kort en des te krachtiger samenvattend ieders eigenaardigheden. Zooals het menschbeeld zich voordeed in zijn physieke eigenschappen, zooals het gekarakteriseerd werd door houding, kleeding en gebaar, zooals het verscheen in het bijzondere, het afwijkende van ieders wezen, dat legde hij vast, onbewogen, en accentueerde het, onmerkbaar bijna en toch juist genoeg, om onbarmhartiger nog deze menschen in hun voorkomen van drankzuchtigheid, met hun trekken van botheid, hun verloopen tronies der wereld prijs te geven. Wat ook Ostade wel gaf in enkele studiekoppen en losse figuren, completer - menschelijker ook - en met oneindig meer détail, loste Bega op in drastische vereenvoudiging tot een, op zijn best, waarlijk snijdende directheid. Wat aan subtieler schakeeringen hierbij teloor gaat, wint hij aldus aan kracht van uitdrukking. Hij gelijkt hierin sommigen dier knappe Duitsche teekenaars van onzen tijd, die in hun bijtende ironie ons boeien en weten te vermaken, doch zelden te verteederen voor hun sujetten. Een schier caricaturale manier als deze veronderstelt een levendigen geest, een vlotte waarneming en een ruime mate van handigheid en kunnen, waarvoor de vaderlandsche geest meestal iets te traag was, zooals hij tevens ook te nuchter en tegelijk te gevoelig was om zijn onderwer- | |
| |
pen zoo, op een afstand gezien, spottend en meedoogenloos te kunnen afbeelden.
cornelis bega.
herberg tafereel.
Toch lag het niet op den weg van Bega zijn gaven te ontwikkelen op dit zoo weinig betreden gebied. De zin voor bondigheid van expressie die in het menschbeeld zoo krachtig tot uiting drong zocht in alles zich te openbaren. In sobere, klemmende vormen en lijnen gaf hij wat anderen met een veelheid van onbeteekenende details slechts meenden te kunnen weergeven en waarvan de volmaakte overbodigheid blijkt naast zijn zoo eenvoudigen en toch alleszeggenden teekentrant. De murwe lijnen, de rondende vormen van Ostade, verraden ze ook goedmoedigheid en verteedering, worden, elk voor zich gezien, slap van krachteloosheid en halfheid bij de kloeke en vaste lijnen van Bega. Wie zoekt als hij naar de bij uitnemendheid karakteriseerende lijn, naar het preciseeren van den vorm, naar zuivere bepaling van omtrek, moet zijn figuren zien in een koel en klaar licht of in een uiterste van hellen schijn. Hem zijn de verfijningen der tonalistisch werkende kunstenaars ontzegd gelijk het halflicht van hun schemerige vertrekken, hun stemmingsvolle grijzen, hun versluierde overgangen waarin allengs zijn lijfelijke menschen zouden vervagen tot minder dan schimmen. Toch weet hij licht en donker te benutten op zijn wijze en naar zijn inzichten. Wanneer hij zijn figuren bijeen geschikt heeft en de breede, ongebroken vlakken van hun vormen opbouwt en, op even schijnbaar eenvoudige wijze als heel zijn manier van werken is, een indruk van massaliteit en geslotenheid bereikt, waarbij het geheel met luttele lijnen is in te sluiten, blijkt bij nadere beschouwing hoe spelingen van licht en schaduw een wezenlijken rol vervuld hebben,
| |
| |
niet minder dan de welberaden overweging in het samenvoegen der verschillende deelen.
cornelis bega.
herberg tafereel.
In de meest effectvolle contrasten, waarbij het helste wit noodzakelijk en abrupt de diepste schaduw naast zich brengt, doet hij het licht zijn composities binden met hier als een centraal punt een fel uitschietend wit, daar een plotseling terugvallen van achtergrond en ondergeschikte deelen in een volstrekt duister. Forsch, als de lijn zelve, op het grove af, zijn de contrasten in de aangewende krachten. Ware het anders, het zou het karakter van het werk aantasten, zijn hechten bouw in gevaar brengen. Hier, in uitersten toegepast, van onmiddellijke en treffende werking, versterken ze het decoratieve element dat, meer of minder stellig uitgesproken, in al dit werk aanwezig is. Fraaier voorbeelden dan de hier afgebeelde interieurs (zie ook bl. 294) zijn in zijn werk wel niet te vinden. Regelmatig en rustig, tegen elkaar opgewogen in massa en intensiteit van kleur, rijen zich de vlakken aaneen; hoe klinkt hij van grijzen en zwarten de loome krachten samen tot we in dit kelderdonker, waar het licht zoo grillig speelt over groteske tronies, iets als benauwenis voelen, duister en vol onrust. Hij heeft hier zijn begaafdheid in haar schoonste eigenschappen ten toon gespreid en wie zich over den meester wenschte in te lichten zou hem hieruit reeds ruim voldoende kennen. Niet slechts voor de opvatting van het onderwerp alleen, maar ook om tot een oordeel te komen over het technisch kunnen en het voor hem kenmerkende daarin, zijn kwalijk beter stalen te kiezen. Men ziet ook hier hoe, in 't algemeen, de geëtste lijn grof en krachtig is en men zoekt vergeefs de bekoring van het handwerk, waaraan men zich, afgescheiden van alle andere overwegingen, zoo gaarne overgeeft bij de voerders
| |
| |
van een soepeler techniek. Doch zich voor te stellen hoe hun raffinementen zouden passen bij het summiere van zijn trant doet tegelijk inzien hoe ook hier opvatting en uitvoering haar onverbrekelijke eenheid vormen. Toch beschikt hij soms, al blijft hij krachtig, over een fijner lijn, wanneer hij, met een behagen in kleine sierlijkheden, den plooienval van een vrouwenrok of een stilleven van de meest verscheiden zaken, achteloos in een hoek, beknopt, als steeds, maar liefdevol weergeeft. Wanneer dit niet zoo duidelijk sprak, men zou zijn manier bijna academisch noemen in de precisie en de keurigheid waarmee hij hier te werk gaat. Het is echter niet het correcte-zonder-meer dat het academische zoo zeker laat herkennen. Licht en toch stellig, met juist genoeg tint om niet vlak te blijven en zonder ook te vervallen in het moeizaam pogen naar een bedrieglijk-getrouwe, als stoffelijke reproductie, geen lijn te min en stellig niet te veel waarbij men voelt, dat elk haar eenigjuiste plaats heeft in het geheel, zoo is hij hier en elders. Hoe virtuoos, want hoe eenvoudig in dezen zelfden geest, zijn die stillevens. Ze zijn, bij de zeldzaamheid van het genre in de etskunst, dubbel waard opgemerkt te worden. Ook hier die indruk van volledigheid bij toch zoo sober een gegeven. Men zie hoe uiteenloopende dingen als een Raerensche kruik, een vuurtest, een bezem, de nerf van het hout der planken, het gladder hout van een ton telkens in het meest kenmerkende van hun eigenheid zijn getroffen en men lette op hoe hij in het herberginterieur links, nauwelijks opvallend in den duisteren hoek, bij de beperktheid der schakeeringen die hier konden worden toegelaten, nog zooveel heeft bereikt in lichtverdeeling. Hier is liefde voor het werk en welgevallen in de vaardigheid van hand die zoo ongedwongen en, in allen eenvoud, zoo raak wist uit te beelden. Het doet deze lijnenspelingen bescheiden sieren den strengeren bouw van het geheel en ze voltooien dien op de gelukkigste
wijze.
cornelis bega.
interieur.
In deze neiging naar weloverwogen samenstelling, naar een vasten en gesloten ophouw herinnert hij aan Brouwer en Jan Steen komt in onze gedachte; en het kan niet toevallig zijn, dat onder zijn etsen een weergave voorkomt naar een van Brouwers werken, zij het dan een dat zeker niet het sterkst diens begaafdheid in deze richting laat blijken. Maar van beider beweeglijkheid heeft hij niets. Het heftige en bewogene schijnt hem vreemd te zijn geweest. Het felle flitsen van het kwetsende woord dat den twist doet ontbranden beroert de gemoederen niet; de slagen van een pootige vuist vallen niet op de ruggen en koppen der vrienden van daareven, noch is hier iets van uitgelaten drinkfestijnen en wilde gelagen. Deze menschen hebben het woestongebondene van een vroeger geslacht afgelegd, doch het onbezorgde en vroolijk-losse van een welvarender volk nog niet verworven. Zij zitten stil bijeen en mompelen meer dan spreken, zou men denken, en verstaan elkaar, beter dan door woorden, met een blik, een knipoog of een lichte grijns. In een levendiger verbeelding zou het vermoeden geboren kunnen worden dat achter deze onbewogenheid dreiging van heimelijk gesmede plannen broeit, dat deze luguberdonkere ruimten de obscure kroegen en dievenholen zijn van een anderen tijd, deze
| |
| |
lieden hun duistere bewoners. Wie echter nader treedt, dien blijkt hun onschadelijkheid. Wat zou de jonge vrouw, zoo bot van uiterlijk, wier beeltenis men op verscheidene prenten tegenkomt, anders zijn dan een Hollandsche boerin, die zich onderhoudt met vrienden en bekenden? Van de schaarsche gratie die haar geslacht in dien tijd scheen te sieren, mist zij wel alles. Ze moge jong zijn, ze is reeds plomp als de matrones van Ostade, terwijl die andere schoonheid, die der ouderdom of van het moederschap, de hare nog niet is. De jonge vrouw op een andere prent is teederder gezien. Hierin is iets van innigheid van stemming te bespeuren, een uitzondering gelijk het onderwerp zulks eveneens is. In de warmer gestemde donkerte van dit vertrouwelijk hoekje, waar het koele buitenlicht leven brengt in schemerige hoeken, is overtuigend kenbaar gemaakt een geest van intimiteit, gelukkig opgewogen door het gevoel van wijdheid, dat een stukje lucht en wat wuiving van geboomte weten te suggereeren.
Zelfs bij een meester met een zoo krachtig stijlgevoel als deze kan het soms schijnen, dat zijn vaste en zekere hand - en te eerder is men geneigd dit aan te nemen, waar de breede stroom der kunst in zijn dagen in andere richting leidde - het roer ontglipt zou zijn, misschien ook dat hij het welberaden heeft omgegooid om ten slotte slechts te bemerken dat de oude koers het veiligst was en het zekerst voerde naar zijn doel. Dit mag wat vrij gefantazeerd zijn, het is zeker, dat elk kunstenaar zijn zwakten heeft of dat een voorbijgaand ideaal hem meenen doet te kunnen wat hem niet gegeven is. Zoo ontstaat het werk dat men nauwelijks als het zijne zou herkennen, dat men voor het zuivere beeld van zijn kunst eerder als storend voelt dan als een welkom complement, waarvan men, voor het totaal van zijn arbeid, slechts kan zeggen, dat het zoo had kunnen of moeten zijn. Want ook bij Bega ontmoet men werk waarin men plotseling den maker mist of waarin hij slechts ten halve geeft, wat men van hem mocht verwachten. Waar hij, zijn aard ontrouw, de zuivere lijn verlaat en gaat experimenteeren met weeke tinten, schijnt hem de macht over zijn vermogens ontvallen te zijn, de compositie wankelt, de structuur der figuren verraadt in niets hun maker. Uitvoeriger te zijn over dit deel van zijn werk is overbodig. Wie den meester bestudeert zal het, ook zonder uitweidingen, opvallen, en slechts te zuiverder zijn deugden doen zien.
In het met zekere lijnen neergezette, waar alles ineengrijpt, waar een hecht verband der deelen is, geaccentueerd hier door een heller licht, steviger gevoegd daar door een dieper schaduw tot het krachtig geheel, dat wijst op de aesthetische bezinning van den toch niet hartstochtloozen kunstenaar, daar is hij de meester. Niet hartstochtloos, want in het klemmend betonen van den vorm spreekt een drift om dien te doen worden, niet als hij wel ongeveer kon zijn, maar hem te doen verschijnen als hij, Bega, dien zeer precies zag, wars van détail, expressief bij alle soberheid. Dit en zijn keurende overweging voelt men in veel van wat hij maakte. Het doet ons steeds weer naar zijn werk terugkeeren, al missen we er dan het menschelijke in dat ons bij Ostade treft. Hier is het een artistiek probleem dat ons vasthoudt, naar welks oplossing we met een intellectueele belangstelling uitzien. Hij is beperkt, beperkter nog dan de anderen; hij sluit nog nauwer zich op in een voorkeur voor enkele, slechts weinig gevarieerde, onderwerpen. Toch weet hij ons eerder te winnen dan sommige van zijn confraters die, bij grooter verscheidenheid, tevreden met een eens behaalde overwinning, ondergaan in geestlooze herhaling van hun kunnen. Mag het zijn dat de meester meermalen faalde, dat zijn greep niet altijd gelukkig was, de frischheid van den opzet laat de geestkracht onderkennen, die de ware kunstenaarsnatuur altijd en onverbiddelijk naar volmaking streven doet en waarvoor wij niet dan oprechtelijk bewondering kunnen voelen.
|
|