| |
| |
[pagina t.o. 145]
[p. t.o. 145] | |
[Nummer 9]
JAN MANKES - ZILVERWYANDOTTE
OORSPRONKELIJKE HOUTGRAVURE
| |
| |
| |
Jan Mankes, 1889-1920,
door R.W.P. de Vries Jr.
Hoe gaarne had ik dit artikeltje, dat helaas een ‘in memoriam’ moet zijn, voor den jongen kunstenaar zelf geschreven. Hoewel het hem in zijn kort leven niet aan appreciatie van zijn werk ontbroken heeft, zoo zou een blijk van waardeering den zieken kunstenaar wellicht niet onwelkom geweest zijn; maar vooral voor mijzelf had ik al eerder vast willen leggen, den indruk die zijn werk op mij gemaakt heeft.
jan mankes.
zelfportret (schilderij).
(eigendom van m.j. tifle den haag).
Juist in dezen tijd van troebele verwarring, van reclame-zucht en aanstellerij, van onmacht en manierisme geeft het zoo'n zeldzaam genot eens een klaren geest te ontmoeten, die, als wars van alles wat er om hem heen gebeurt, stil en kalm zijn eigen weg gaat. Iemand te zien, die zich niet laat beïnvloeden door de stroomingen des tijds, maar als een devoot kloosterling slechts de schoonheid puurt uit het leven dat hem omringt. En zoo als deze kunstenaar zelf de menschen, de dieren, de planten, de levenlooze voorwerpen om hem heen zag, met een blik vol liefde en toewijding, zoo hing er ook als 't ware een atmosfeer van reine vroomheid om zijn werk.
Zijn liefde voor wat geschapen was, sprak uit zijn kunst: uit zijn vogels, uit zijn paarden en geiten, uit zijn muizen, konijnen, ezels en wat niet al. Het waren voor den schilder niet objecten van lijn of kleur, maar de dieren zelf, wier zieleleven, uit houding en blik merkbaar was. Het Haagsche museum heeft onlangs - om Mankes' werk in de verzameling van hedendaagsche kunst te vertegenwoordigen - diens ‘droomende geit’ aangekocht.
Het is één dier witte-geiten-schilderijen, waarbij de expressie der oogen schier wonderbaarlijk menschelijk is. Dr. H.E. van Gelder schrijft er over in de Mededeelingen van den dienst van Kunsten- en Wetenschappen:
‘Zie de stille witte geit daar staan met iets van haast vermakelijke droefheid in zijn onzeker kijkende oogen, een droefheid, welke in het strakke, ouwelijke staan, niet minder duidelijk tot uiting komt. En rond om hem, - achter het witte hekje van zijn tuin - groeit, in nevelen half gehuld, de wondere boschwereld, als de onbegrepen begrenzing van de povere dier-gedachten. Vandaar komen de geluiden, die bij den ouden witten
| |
| |
droomer onduidelijke herinneringen wakker roepen, daarin vervagen de klanken, die hem gemeenzaam zijn, naar onzekere verten, wier bestaan hem halfbewust is. Heel die sfeer van onzekere gevoelens en vage diergedachten komt tot ons uit dit kleine, schuchter, maar toch met zekerheid en meesterschap geschilderde doek
Het is van een droefheid die niet schrijnt; die veeleer bekoort en den toeschouwer stemt tot dien stillen weemoed, welke ook somwijlen bij het beschouwen van sobere primitieven over ons komen kan.’
jan mankes.
portret van mijn vader (schilderij).
En waar Mankes zelf waarschijnlijk niet geaard was naar uitbundige vroolijkheid, daar waren hem de dieren die in stille mijmering stonden of in droef gepeins nederzaten het liefst. Niet dat hij opzettelijk zocht naar tragische momenten, het was slechts de rust die hij beminde, de vredigheid die hij vond in het landschap, in het interieur, in zijn stillevens en ook in zijn dieren.
En deze rust, deze weldadige kalmte is het die ook wij weder ondergaan bij het zien van zijn werk. Het is er als 't ware mede gedrenkt. Niet alleen 't onderwerp brengt deze stemming, noch de lijnen der compositie, noch zelfs de kleur alleen, hoewel deze bij Mankes een zeer groote factor is, maar de harmonie van 't geheel. Alles bij elkaar werkt er toe samen, onopzettelijk, omdat de kunstenaar zelf het leven om hem heen zóó aanvoelde.
Hij zag de dingen als 't ware onstoffelijk en toch ontging hem niet de schoonheid der kleur; maar hij had een voorliefde, in den beginne vooral, voor lichte, teere kleuren. Hij hield ervan witte dieren: konijnen, muizen, kippen te schilderen, om de fijne tonen in het wit, en voortdroomende in dit witte gamma werden het sprookjes-verschijningen. Het werden dieren uit een vriendelijken aangenamen droom, waarbij men zich in een andere wereld waant, een wereld van kalmte en rust, waar men schier fluisterend spreekt.
In dit verband zou men Jan Mankes kunnen vergelijken met dien kostelijken droomer Thijs Maris, wiens irreeële beelden ook alle materie schijnen te missen. En toch zijn het geen geestverschijningen, noch hallucinaties, zijn z'n beelden niet voos.
Neen zij zijn, laat ons het noemen veridealiseerd door een mensch wiens zacht gemoed er beelden van schiep die niet meer van deze wereld schenen te zijn. Deze mensch beschouwe men echter niet als een dwaas die steeds in hooger sfeeren leefde, het was 't leven zelf, dat hij anders zag dan de meesten zijner tijdgenooten.
Wanneer wij dan ook zijn zelfportretten, hij heeft er verschillende gemaakt, aandachtig beschouwen, dan treft ons bovenal
| |
| |
de ernstig peinzende uitdrukking der oogen.
Zeker, het is een portret, gezien door een schilder-teekenaar, die de lichte krommingen van een neusrug scherp zag tegen de schaduw in den ooghoek, die de fijne welving der opeengesloten lippen accentueerde, die de lijnen van het eigenaardig gevormde oor markeerde. Maar aan dezen kunstenaar die zich zelf naar het uiterlijk zoo nauwkeurig bespiedde, ontging het eigen innerlijk ook niet, en de blik dier schouwende, peinzende oogen, zij is die van een, die meer ziet dan de stoffelijke vormen, die doordringt in de levensraadselen, die de diepste geheimen der natuur tracht te ontsluieren.
jan mankes.
portret van mevr. a. mankes-zernike. (schilderij).
Deze zelfportretten, waarvan wij een der markantste hier afbeelden, zij doen ons den kunstenaar Mankes kennen niet alleen als den mensch met de spitse kin, de scherpe kaak, de diepliggende oogkassen, maar meer nog als den spiritueelen kunstenaar wiens geest tot in de ziel der dingen trachtte te lezen.
Na zijn eersten tijd waarin hij zoo gaarne in lichte, zacht witte kleuren schilderde, volgde een periode waarin hij meer den stoffelijken vorm en kleur ging benaderen, al bleef daarbij de rust en de stilte, ook in de kleur, hem bovenal lief. Zelden zal men dan ook een schilderij van hem gezien hebben, dat òf sterk van kleur was òf waarin een klinkende schelle noot de harmonie verbrak.
Met een porcelein-achtigen glans, acheveert hij nu zijn schilderijen, tot de pluimage der vogels, tot de vachten der dieren, tot het perkament en leder der boekbanden, of de materie van een vogelschedel, ons voldoende duidelijk worden. En hij doet dat met een zorg en liefde van een zeventiende-eeuwschen stilleven-schilder, alleen is zijn aard minder uitbundig en blijven de toonen in zachte mineur.
Het zijn enkele kleuren waar hij een voorliefde voor heeft, naast een roomwit en teergrijs, is het een groenachtig blauw, dat even aan Dürer en Holbein doet denken. Het is misschien een toeval, maar ook in zijn portretten; zijn zelfportretten hebben dit heel sterk; zien wij iets dat die zestiende-eeuwsche Duitschers typeert.
Het zijn de strakke, rake, en vaste lijnen, de fijne dunne schildering, de wijze van waarnemen, de compositie zelfs. Mankes zag de vormen scherp en teekenachtig, voor hem ging de lijn nog boven de kleur uit, en dat, wij komen hier later op terug, maakte hem ook bij uitstek aangewezen voor grafisch werk.
Had hij de picturalistische neigingen gehad, van een rasschilder, die graag breed en vet de verf op doek brengt, hij zou ons nooit verrast hebben met fijne houtsneden als zijn parelhoen, zijn jonge spreeuw, zijn kraai en meer anderen. Dit alles volgde geheel uit zijn scherpe wijze van waarnemen, van het zien der dingen, want al schouwde hij als 't ware door het uiterlijk heen, toch hielden de rake omtreklijnen die den vorm bepaalden, het beeld vast. Dit verklaart ook de waarde die hij aan een silhouet hechtte. Beschou- | |
| |
wen wij, in dit verband even het hierbij afgebeelde portret van zijn vrouw, dan treft ons allereerst het persoonlijke in de compositie, waaraan wij duidelijk Mankes' werk herkennen, en ook even die verwantschap met Dürer. Het meest opvallende is wel de stand van dit portret, waarbij het lichaam van voren geplaatst is en het hoofd naar rechts gedraaid zoodat wij het gelaat zuiver en profil zien.
jan mankes.
witte geit (schilderij).
(eigendom van mevr. a. van beuningen te kerk-avezaath).
Een ander kunstenaar had allicht de geheele figuur profiel geplaatst, maar voor het evenwicht van het geheel vond Mankes het waarschijnlijk verkieselijker onderaan de volle breedte der schouders te geven. In het gelaat zelf heeft hem ongetwijfeld het profiel, het beloop van voorhoofd en neusrug, de lichte welving der lippen en de ronding der kin het sterkst getroffen. Hieruit sprak voor hem 't karakter der geportretteerde het meest. Het is of wij Jean Gaspard Lavater lezen in zijn Essai sur la physiognomie: ‘Peut-être le contour seul du visage leur suffiroit-il pour déterminer la forme, l'élasticité, la vivacité, l'énergie, la mobilité du nez, de la bouché, des veux, - peut-être jugeroient-ils par ces parties, de l'ensemble du caractère, des passions réelles et possibles, peut-être trouveront-ils l'homme physique et moral dans la simple silhouette.’
Was niet Lavater een der eersten, die weten schappelijk de waarde van de silhouet trachtte vast te stellen: Une silhouette exacte dit
| |
| |
plus que le portrait.’ Deze gelaatskenner verdeelde het profiel in negen markante gedeelten: 1re l'arc du sommet de la tête jusqu'à la racine des cheveux, 2me. le contour du front jusqu'au sourcil, 3me. l'intervalle entre le sourcil et la racine du nez, 4me. le nez jusqu'au commencement de la lèvre, 5me. la lèvre supérieure, 6me. les deux lèvres proprement dites, 7me le haut et 8me. le bas dumenton, 9me le cou; et puis encore le derriere de la tête et la nuque du cou.’
jan mankes.
de geit (schilderij).
(eigendom van a.a.m. pauwels, den haag).
Al zal nu geen enkele schilder, en Mankes dus evenmin, langs theoretischen weg, de waarde en de vormen van 't profiel zijner portretten bepalen, toch is de kennis der gelaatkunde voor hen schier onmisbaar; zoo zij zich deze niet wetenschappelijk eigen maken steunen zij op hun geoefende opmerkingsgave, die hun als bij intuïtie de juiste lijnen doet vinden.
Enkelen slechts - wij noemen Leonardo da Vinci, en in dezen tijd misschien Van Konijnenburg - zullen de waarde der anatomische kennis voor het bepalen der uiterlijke vormen zoozeer naar voren schuiven, dat zij afzonderlijke en zeer uitgebreide studie dezer hulpwetenschap voor hunne artistieke vorming onontbeerlijk achten. Ik weet niet in hoeverre Mankes deze meeningen was toegedaan, maar een feit is, zijn werk bewijst het, dat hij meer dan gewone waarde voor het karakter zijner portretten, zijner sujetten aan het profiel, aan het silhouet toekende.
Waar het bij een portretschilder als Dr. Jan Veth een enkele maal voorkomt dat hij de geportretteerde en profil schildert, om- | |
| |
dat hij het (als Prof. W. Stoeder) een eersterangs-profiel vindt; daar is het bij Mankes geen van 't toeval afhankelijk feit, maar een vooropgezette meening: om bij voorkeur 't karakteristieke zijner personagiën in hun voorhoofds- en neuslijn te zoeken en weer te geven.
De teekenachtige lijn waarmede hij zijn witte geit tegen den blauwen achtergrond laat uitkomen is feitelijk hetzelfde. Hier is de contour van niet minder waarde dan de kleurtegenstelling, de stemming van 't geheel.
En bij de contour, bij de juiste en rake teekening sluit zich zoo wondergoed zijn vaste wijze van schilderen aan. Hij is, zooals wij reeds zeiden, geen ras-schilder, belust op werken in de vette verf, op forsche, malsche streek; maar veeleer een voorzichtig penseelvoerder die de olieverf zoo dun opzet, als behandelde hij een transparante aquarel. De nerf van 't linnen, de kleur zelfs, is dan ook in vele van zijn schilderijen nog zichtbaar; maar 't is geen nonchalance, veeleer een opzettelijkheid, een kleurnoot, die in 't gamma van 't geheel past. Want ieder schilderij van Mankes is als een kleursymfonie op zich zelf. Waar hij de directe weergave der realiteit schuwt, de natuur als in een ijle sfeer aanschouwt, daar is ook zijn kleurengamma gestemd in een zeer zachten, schier melankolieken toonaard. En met deze harmonie van kleur is ook de wijze van behandeling in volkomen overeenstemming.
Hoewel ik aanneem dat het geheel met Mankes aard en aanleg strookte om meer beschouwend, dan uitbundig te zijn, dat vorm en detailleering hem meer zeiden dan de impressie, zoo is het toch niet onwaarschijnlijk, dat zijn tijd als glasschilder, op het kunstzinnig atelier van Schouten te Delft doorgebracht, daarop van invloed zijn geweest. Geboren den 15en Augustus 1889 te Meppel, verhuisde hij reeds op zijn 15e jaar met zijn ouders naar Delft, waar de jonge Mankes al spoedig op de glasschilderfabriek kwam. Al had hij behalve gewone teekenlessen geen extra schilderlessen, toch rijpte in dit kunstzinnig milieu al spoedig de lust om geheel schilder te worden. De weinige vrije uren werden dan ook angstvallig voor schilderen benut, en de lust werd zoo groot dat, mede op aanmoediging van enkele schilders, onder anderen van de toen te Delft wonende Derkzen van Angeren, hij reeds vóór zijn 19e jaar de fabriek verliet om de vrije schilderkunst in te gaan.
Ondanks dit kort verblijf in het atelier der glasschilderkunst wil het mij toch toeschijnen, dat juist het zuivere contoureeren, het invullen met vlakke transparante kleuren, misschien onbewust, van zeer veel invloed op Mankes' vrije schilderkunst is geweest, dat hij daardoor meer een teekenende schilder dan een volbloed picturalist geworden is.
In 1909 verhuisde Mankes met zijn familie naar Friesland en kwam daar plots midden in het buitenleven, waar hij de vogels kon bespieden en ook het landschap kon beturen. In dien tijd maakte hij de stillevens met boekjes, de schilderijen met jonge eksters, met jonge spreeuwen, waar hij mede naar den Haag trok en al gauw koopers voor vond. Zijn werk was dan ook van dien aard dat menigeen er den rustigen, aangenamen toon van ondervond. Het was geen uitbundige kunst die slechts tot een enkele sprak en waarvan anderen langzamerhand onder de bekoring moesten komen, maar een fijne, beschaafde, delicate uiting, ietwat droefgeestig, met toch een zeer eigen cachet. Men zou Mankes' werk dadelijk kunnen onderkennen, (wat mij steeds een goede kant van een kunstwerk lijkt), het is persoonlijk, de maker heeft een eigen kijk op de dingen gehad en u die op zijne wijze doen zien.
Er bestaat plan een prachtuitgave te doen verschijnen met zoo veel mogelijk goede reproducties naar Mankes' werk. Van harte hopen wij, dat deze uitgave moge slagen en velen in de gelegenheid stellen, met zijn werk vertrouwd te geraken.
Na zijn eerste succes was het in 1910 dat de Haagsche kunstkooper, die vroeger ook schilder geweest was, Schüller, zich voor Man-
| |
| |
jan mankes.
oude tuinman (teekening, studie voor een schilderij).
| |
| |
kes' werk ging interesseeren, en hem hierdoor in de gelegenheid stelde rustig in Friesland te blijven schilderen.
Hoewel het volle buitenleven hem bekoorde, waren het toch meer de details die hem boeiden dan het geheel.
jan mankes.
witte haan (schilderij).
(eigendom van m.j. tiele, den haag).
Wij zien dit heel zijn werk door. Het zijn de kleine dingen, de onderdeelen zelfs, die zijn liefdevolle aandacht hebben. Daarom voelt hij ook meer om zoo te zeggen, voor een enkelen boom dan voor het heele landschap, voor een bloeiend takje dan voor een boom; al zijn daar enkele zeer complete landschapjes die deze stelling schier logenstraffen. Als hij echter zijn dieren schildert: zijn witte geiten, zijn ganzen, zijn uilen en andere roofvogels, is het telkenmale om de beesten begonnen. Niet de beesten in het landschap, maar de beesten ‘an sich’, waar achter dan wel een klein silhouet van weide of boschrand, de entourage vormt. Het zijn voornamelijk de vogels en enkele viervoeters, die zijn voorliefde hebben en die hij iederen keer opnieuw schildert. Van zijn witte geit bestaan zeker wel een tiental variaties, waarbij hem naast het ietwat melankolieke dat het dier in de uitdrukking der oogen heeft, toch voornamelijk de bouw, en het silhouet gefrappeerd hebben. Juist de hoekige lijn van rug en pooten is het, zooals die zich afteekent tegen de blauw-groene lucht, tegen de spiegelende vijver, tegen het groen in een ouden tuin; telkens opnieuw zien wij dit prachtige witte dier zóó tegen den achtergrond uitkomen, dat men voelt dat het hierom alleen, in eerste instantie, begonnen is. Hij maakte vele schilderijen en een voortreffelijke houtsnede van die geit, in dikwijls nagenoeg den zelfden stand, maar telkens toch weer anders.
Ook hier in Friesland ontstonden de portretten zijner ouders en van enkele typen uit zijn omgeving, die hem frappeerden.
In deze portretten evenals in zijn verschillende zelfportretten preciseert hij vorm en contour nog scherper, omlijnt hij oog en neus om die lichte welving, de gevoelige kromming te accentueeren. En ook hier is het niet de mensch in zijn milieu wat hij ziet; maar figuur, de kop alleen op zichzelf, en als zoodanig plaatst hij ze ook op het doek met luttel achtergrond, als noodig alleen om den omtreklijn vooral strak te houden.
Zien wij slechts even naar 't portret van zijn vader, dan voelen wij in de uitdrukking van 't oog, in de lijnen om den gesloten mond, in den lichte welving der lippen niet alleen het uiterlijk aspect, maar heel het innerlijk karakter van dezen mensch.
| |
| |
De kleur, de achtergrond, de teekenachtige wijze van opzet, de dunne schildering, dit alles typeert Mankes en hierin toont hij zich zooals wij zeiden even verwant aan enkele portretten van Dürer of Holbein.
jan mankes.
interieur (schilderij).
(eigendom b. schoenmaker, den haag).
Het was dan ook de kunst dier tijden die hem aantrok, en de veronderstelling dat hij in Friesland geheel geïsoleerd was, en op zich zelf alleen aangewezen, is wel eenigszins een verdichtsel; want behalve zijn Haagsche relatie met Schüller, bleef hij geregeld op de hoogte van de tentoonstellingen in Holland die hem aantrokken, en vooral het werk van Thijs Maris en de Spanjaarden had zijn liefde.
Naast het afzonderlijke sujet, hetzij het menschbeeld of dier, was het in dien tijd ook het landschap en 't interieur dat hem interesseerde. En in beide zien wij dan als een zeer persoonlijk element weder dat geheel-dóór-dringen in de sfeer van zijn onderwerp.
Het interieur waarvan wij hier een afbeelding geven: het kleine vertrek met het vrouwenfiguur, schilders moeder, is meer dan een spel van kleur, van licht en donker. Het is de intimiteit van dit hoeksche uit het ouder lijk huis, dat de schilder zóó aanvoelde. Geen impressie, geen reëel beeld zelfs heeft hij gegeven, maar een visie van een schoon geheel.
Zoo ook zag hij de natuur, het landschap. Voor hem was het, naast een visioen van de werkelijkheid - want daartoe waren zijn voorstudies in potlood te zorgvuldig - een harmonie in kleur en lijn.
Er bestaat een klein schilderijtje van hem, het ouderlijk huis in Friesland, waarbij het silhouet van dak en boomengroep bij hoogen horizon zich scherp afteekent tegen een lichte lucht; terwijl het voorplein met den weg, die dwars te midden der velden op het huisje toeloopt een teere nuanceering van bruin en groen is, rustig en stil gehouden, als om de aandacht te concentreeren op het eigenlijke onderwerp.
Gevoelig als hij was voor kleurwaarde, hij schilderde stillevens van voorwerpen die slechts in kleine gradaties van kleur verschilden, had ook de stemming van het landschap als geheel, voor hem een zekere bekoring. Zoo schilderde hij wintertjes om de
| |
| |
grijze lucht tegen de lichte sneeuw, hoewel hij het donkere silhouet van hooiberg, hek en boomen toch voldoende accentueerde.
jan mankes.
jonge eksters (schilderij).
De zucht om van alles een mooi kleurgeheel te geven, om in het lijnencomplex een schoone contour te behouden, dit kenmerkt zijn werk wel heel sterk.
De Japansche kunst die hij in het Leidsche Ethnografisch museum leerde kennen is dan ook zeer zeker wel van invloed op zijn werk geweest. Juist de vaste lijn der Japanners, men denke eens even aan Outamaro, en hun liefde voor ieder detail waren eigenschappen die geheel in de zienswijze van Mankes pasten.
Zijn meer teekenachtig dan coloristisch talent voelde hier misschien eenige verwantschap, maar deed hem ook zijn bij uitstek grafische kwaliteiten aan zich zelf kennen.
Die Japansche prenten toch zijn hem een aanleiding geweest tot het maken van houtsneden, gesneden geheel op de wijze der Japanners met een mesje en gudsje in een plankje peeren- of kersenhout.
De eerste uit dien tijd (1913) vertoonen ook zeer zuiver de eigenaardige wijze van snijden met een mesje, meer het wegsnijden, het snijden dus van opene vlakken, dan het laten staan van lijnen.
Eerst later, toen hij voor het graveeren in koper de burijn leerde kennen, ging hij geheel uit eigen beweging deze ook voor het hout gebruiken. Toen kwamen de in palm-kopshout gegraveerde kruisspin, parelhoen, egel, e.a.
Deze houtgravuren ontstonden in Eerbeek omstreeks 1917 en '18, waar hij, na zijn huwelijk in 1915 en na een kort verblijf in Scheveningen, om gezondheidsredenen heen gegaan was.
Op deze eerste houtgravuren die opmerkelijk strakker van bouw zijn dan de hout- | |
| |
sneden, volgde een zilverwyandotte, die in twee tinten, grijs en zwart, dus van twee plankjes, gedrukt is.
jan mankes.
winterlandschap (schilderij).
(eigendom van m.j. tiele, den haag).
In Eerbeek begon het grafische werk een belangrijke plaats in te nemen. Daar schiep hij die fijne kleine etsen, als ‘Muizen’ en ‘Tuintje’, daar maakte hij zijn latere houtgravuren als ‘nestkuiken’, en zijn ‘kraaien’.
En hoe goed zijn deze uitingen van grafische kunst, van techniek zoowel als van observatie. Mankes kende de eigenaardigheden van zijn sujetten zoo door en door. Juist hij, de kleinmeister, wist de finesses, die het kenmerkende zijn van zijn vogels en kleine viervoeters; want evenals bij zijn ander werk stelde hij zich niet tevreden met een indruk, maar verzorgde nauwkeurig alle details.
Vergelijken wij dan ook eens even Mesquita's houtsneden van vogels en andere dieren met die van Mankes, dan zien wij hoe beider visie uiteen loopt. Mesquita verstyleert min of meer het karakter, terwijl Mankes óók het kenmerkende geeft, maar met de eigenaardige bekoring der details, die hij als een dekoratieven tooi der vogels weet te waardeeren. En toch maakt hij er geen vlakversieringen, geen ornamentaties van; het blijven picturale voorstellingen maar gezien met de oogen van een grafisch kunstenaar, wiens opvatting van grafiek hem juist weet te leiden tusschen het gewild primitieve en de nagesneden teekening.
Hierin bewijst Mankes voor mij, hoe juist hij de waarde van iedere techniek wist te schatten. Zijn eerste houtsneden zijn
| |
| |
van een geheel andere struktuur dan zijn latere houtgravuren en beiden zijn, men kan het aan het werk zien, gegroeid, ontstaan, geboren, al werkende.
jan mankes.
parelhoen (houtgravure).
De steekjes en stipjes, de lijntjes en kruisjes, ze zijn niet geteekend, ze waren in den opzet wel gedacht, en misschien even aangeduid, maar de manier waarop ze nu in de houtsnede staan, waarop ze zijn neergezet, is absoluut een gevolg van vorm, houding, stand en hanteeren van guds, of burijn.
Gelukkig komt er onder de jongeren weer meer belangstelling voor de zuivere beoefening der grafische technieken en is men over het stadium heen dat grafiek alleen een reproductie-middel is. Nu echter vervalt men dikwijls in een ander uiterste en gaat opzettelijk primitief, als de eerste de beste krullenjongen, in het hout kerven. Zonder de techniek te overschatten moet men haar ook niet minachten, en juist zij, die haar geheel beheerschen, kunnen haar waarde volkomen beseffen, en voelen ook als bij intuïtie tot hoever zij gaan kunnen en mogen, zonder aan het karakter der techniek te kort te doen.
Tot dezulken nu behoorde Jan Mankes. Is zijn schilderwerk van een gaafheid en een raffinement, die den vakman verraadt voor wie het métier geen geheimen meer heeft, zijn grafische arbeid, en inzonderheid zijn houtsneden en kleinere etsen doen hem kennen als den man, die niet tevreden was met iets dat den naam van houtsnede of ets droeg zonder het in alle opzichten te zijn.
Zoo moesten de afdrukken van zijn werk volkomen zijn, zonder toevalligheden, of lichtere plekken, die soms aardig aandoen, maar buiten het zuivere karakter van het werk staan. Een tijdlang drukte hij dan ook zelf zijn etsen en houtsneden, om toch maar zeker te zijn dat de open gestoken lijntjes in het houtblok goed wit stonden tegen de diepzwarte fond, dat de kleur egaal bleef, dat de fijnste etslijntjes niet volliepen, kortom dat zijn werk
| |
| |
zoo eerlijk en gaaf werd als maar mogelijk was.
jan mankes.
witte geit (houtgravure).
Angstvallig waakte hij er dan ook voor, dat er geen slechte afdrukken in omloop zouden komen.
Naast deze zuiver technische zijde der graphiek, was hij niet minder nauwgezet op wat wij den essentieelen kant, het karakter der zwart-en-wit-kunst zouden kunnen noemen.
Steeds zocht hij, die etste, en graveerde, den steen beteekende en in het hout sneedt, iedere werkwijze in overeenstemming te brengen met het onderwerp dat hij behandelde, of liever hij bepaalde zijn uitdrukkingswijze in verband met het sujet.
Nu eens sneed hij wit in het zwart, bij een donkere kraai, waar de massa overwegen moest, dan weer een dunne lijn waar het om de contour hoofdzakelijk was. En bij zijn muisjes en bloemetjes waar de fijne lijntjes van de etsnaald nog beter bij pasten dan die van den burijn of guds, daar groefde hij zijn diertjes in het koper. Zoo wist hij partij te trekken van iedere eigendommelijkheid der verschillende werkwijzen, wat wij aan onze jonge kunstenaars in dezen tijd nog wel eens ter overweging willen geven.
Hoe velen toch teekenen op steen zonder voldoende technische kennis te bezitten, en maken een lithografie die evengoed, misschien nog beter, een zinco zou kunnen zijn. En denk eens aan Van Hoytema, wat deze virtuoos op den steen door wasschen, teekenen, schrapen er uit wist te halen.
Wilt gij een voorbeeld van een houtsnijder, ik zou u August Lepère willen noemen, of Edward Pellens, beiden doorkneede vaklieden, die de geheimen kennen, maar artist genoeg zijn om daarvan bij hun werk te profiteeren. Lepère zal u een aquarel zoo noodig kunnen nasnijden of liever interpre- | |
| |
teeren, maar ook met een ‘Suzanna’ of een ‘Les remparts au Dimanche’, en vele andere moderne houtsneden bewijzen leveren, dat hem als grafisch kunstenaar in de eerste rangen een plaats toekomt.
Beschouwt men het werk dezer kunstenaars en eveneens dat van een zoo serieus en nauwgezet werker als Jan Mankes, dan valt het te meer op hoe veel er in het hout gespeeld wordt (het houtsneenummer van Wendingen toonde dit volkomen) dat men den naam van houtsneden durft geven. En het ligt niet aan het hout, of dit langs- dan wel kopshout, peeren- dan wel palm- is, zelfs linoleum zou ik als drukmateriaal onder mijn bescherming willen nemen, - maar wij moeten de fouten zoeken bij hen die een vak willen beoefenen zonder het métier door en door te kennen.
Gaan wij het grafisch oeuvre van Jan Mankes nog even na dan zien wij hoe hij bij iedere opgave naar de meest juiste werkwijze streefde.
Zijn eerste houtsneden: een zelfportret, een melkster en een stoel, gesneden in langshout, met mes en guds, zijn misschien nog wat primitief, wat leeg ook van zwart- en witverdeeling. Dat de kunstenaar dit zelf ook gevoeld heeft blijkt wel uit enkele proeven om hier en daar die leegte door een tweede kleur aan te vullen.
In het hardere palm-kopshout met de scherpe burijn groeft hij dan voornamelijk witte lijnen in den donkeren fond, en de onderwerpen die hij hiervoor neemt, zij zijn er als voor aangewezen. Met fijne stipjes punteert hij als 't ware een spinneweb; met scherpe haaltjes krast hij de pennen van een egel; de parelhoen is schier uit lichte oogjes opgebouwd en slechts de pooten en de fijne haaltjes aan hals en kop doen de burijn herkennen.
Wat breeder van behandeling is het nestkuiken, en het witte geitje, dat scherp tegen den donkeren fond afsteekt, evenals de beide grootere houtsneden: de schreeuwende kraai, en den zilver-wyandotte.
Bij de eerste is partij getrokken van het zwarte beest, waarin de witte lijntjes der veeren, de teekening gaven; terwijl bij de tweede de kop licht afteekent tegen den donkeren kraag, waarin de lichte groefjes de richting der halsveeren aanduiden, waarboven de opene vakken de pennen van vleugels, rug en staart doen zien. Dit wit van rug en vleugels is den kunstenaar even te licht geweest tegenover den achtergrond, vandaar dat hij getracht heeft met een ander blok er een donkeren fond achter te drukken; maar het wil mij toeschijnen (een kunstenaar heeft zelf niet immer de meest juisten kijk op zijn werk) dat dit onnoodig geweest is; ten minste de zilver-wyandotte zooals die thans als buitentekstplaat bij dit artikel verschijnt, zonder de tweede tintplaat, lijkt mij van wit- en zwartverdeeling en tegenstelling zeer geslaagd.
Met het parelhoen, en de witte geit, behoort deze zilverwyandotte zeker wel tot Mankes' mooiste en meest complete houtgravuren.
Bracht de aard zijner houtsneden mede dat zij zuiver wit op zwart waren of zwart tegen wit, m.a.w. dat de fijne tusschentinten zooveel mogelijk uitgeschakeld werden, bij de luchtiger behandeling der ets kan Mankes zijn zucht naar teere, droomerige tinten, naar stemmingen beter uitdrukken. Wij zien het aan zijn vergroeide boomen, zijn meertje bij avond, zijn herfsttuintje, zijn muizen in het bosch, hier komen de picturale eigenschappen van den schilder weer boven. Bij zijn geëtst zelfportret is het meer de contour die spreekt, evenals bij 't geitje, daar is de teekenaar aan het werk geweest; maar dan in den grooten witten haan zien wij teekenaar en colorist beiden, die van het eigenaardige karakter van de ets partij hebben weten te trekken. De fijne lijnen der pluimage, de teere tinten van den achtergrond, zij zijn hier tot een zeer harmonisch geheel geworden. Waar hij vellen vol teekende met muisjes, waar hij een zeer fijn etsje maakte van twee witte muisjes, daar is het begrijpelijk dat deze scherpe teekenaar,
| |
| |
jan mankes.
de haan (ets).
| |
| |
ook wel eens direkt in het harde koper zijn lijnen wilde groeven. En juist de fijne haartjes van zoo'n muisje, zij gaven gereede aanleiding ze in kras bij kras in het koper te groeven. Ook een rustend paardje graveerde hij, en zonder twijfel zou hij met zijn doorzettingsvermogen en zijn zuiver gevoel voor wat iedere techniek toekomt, ook in dit procédé nog wel iets meer, iets lenigers gegeven hebben.
jan mankes,
zilverdistels (litho).
Zijn litho's bepalen zich helaas ook tot een tweetal. De eene, een scherp geteekende oude-mannenkop, heeft de kwaliteiten van een goede teekening, zonder dat er nog voldoende van den steen partij is getrokken. Meer reeds zien wij dat in de groote witte distels, daarin heeft Mankes reeds iets bereikt dat heen wijst naar wat van Hoytema zoo voortreffelijk wist te geven.
Betrekkelijk groot was Mankes' grafisch oeuvre reeds, maar het is niet alleen het aantal dat ik, voor de luttele jaren dat hij bezig was, belangrijk acht, meer nog de opvatting die hij ook van dit werk had.
Hij, de teekenachtige colorist beschouwde dit grafisch werk niet als een speelsche tijdverpoozing maar als een niet minder serieuzen en nauwgezetten arbeid dan zijn ander werk. Hij voelde en erkende de waarde van iedere techniek die hij aanvatte.
En hoe droevig wij ook het heengaan van dezen jongen kunstenaar die zoo veel in zijn mars had, in de allereerste plaats voor de zijnen, maar daarbij voor ons allen, mogen vinden, wat hij ons in zijn werk heeft nagelaten blijft als een monument van rustige schoonheid, ons steeds herinneren aan een eerlijk, ernstig werker, die te midden van de tallooze vreemde stroomingen op kunstgebied, kalm zijn eigen weg wist te vinden.
Jan Mankes was een zeer gevoelig en een zeer persoonlijk kunstenaar, die de dingen aanschouwde met een open klaren blik, en die bij de groote waarde die hij hechtte aan vorm, aan kleur, aan stofuitdrukking, toch een geestelijk element in zijn werk wist leggen, waardoor het boven de uiterlijke schoonheid ons de stille ontroering gaf die slechts van een waarachtig kunstwerk kan uitgaan.
Hilversum, Juli 1920.
|
|