Verloving,
door Willy Corsari.
De klok sloeg juist negen tinkelende slagen in de avondstille kamer, toen de meid aanklopte.
‘Meneer van der Werf laat vragen of er belet is?’
De krant ritselde hevig in Jan z'n handen.
‘Wel allemachtig! Laat dadelijk binnen.’
Geagiteerd heesch hij zich op uit z'n luie leeshouding en liep de kamer door, den bezoeker tegemoet die in de deur verscheen.
‘Wel heb je ooit, lééf jij nog? Sinds wanneer laat jij je zoo plechtig aandienen? Of er belet is, Wat zeg je ervan Mary? Eerst maandenlang wegblijven en dan vragen of er belet is! We hadden je al opgegeven, niet, Mary?’
De jonge vrouw had haar borduurwerk neergelegd, en stond langzaam op. Door de kamer heen omvatte de bezoeker met één blik haar heele gezicht. Hij zag, met 'n vage glimlach voor 't handen drukken en welkom heeten van z'n vriend, in dat ééne moment ieder lijntje en trekje, het zachte golven der blonde haren, de klare openheid van de blauwe oogen, en een moedervlekje bij den mooien mond, waarnaar hij zoo dikwijls had zitten kijken tersluiks onder 't gesprek. Het stond zoo grappig en lief op het wat koele gelaat, als een klein pikant avontuurtje in 'n vlekloos-deugdzaam leven.
‘Dag Mary.’
‘Dag Hans.’
Ze stak haar hand uit, maar trok dadelijk weer haar vingers uit de zijne, wendde zich af en ging weer zitten. Haar man schoof een fauteuil aan.
‘Hier kerel, maak 't je makkelijk. Wel, wel, dat is een verrassing. En biecht nou 'es op, wat heb je uitgevoerd? Zeker 'es flink geboemeld hé? Geen tijd voor 'n fatsoenlijk kopje thee bij ouwe vrinden. En ik die je altijd zoo solide noemde! Had me ook 'es meegenomen jong!’
Hij knipoogde naar z'n vrouw, die haar werk weer had opgenomen.
‘Nee, 'k heb 't erg druk gehad,’ zei Hans langs den ander kijkende.
‘Nou ja, druk. Zóó erg zal 't toch niet geweest zijn dat je ons daarom zoo moest verwaarloozen. Ik wed....’ Hij wachtte even, en vorschte in het gezicht van den ander, 'n ondeugend lachje in z'n mondhoeken.
‘Ik wed, dat er nog wat anders achter zit. Geloof jij ook niet, Mary?’
‘Waarom zou Hans ons voorjokken,’ antwoordde zij rustig.
‘Nou, heelemaal mis heb je 't niet,’ praatte Hans en lachte nerveus. ‘'k Heb 't wel druk gehad, maar eh, 'k was ook veel bij m'n meisje. Volgende week wordt 't publiek.’
‘Hè!’ zei Jan luid-verbaasd. ‘Je meisje?’ En dan z'n verwonderd gezicht ontspannend in gulle blijdschap: ‘Wel kerel, daar kijk 'k van op. Van harte hoor. Mary, wat zeg je dáárvan? Zoo'n stiekemerd, daar had 'k nou toch heelemaal geen idee op. En wie, met wie?’
‘Met de jongste dochter van Dr. Ewald. Je kent 'r wel - Hetty.’
‘Hetty Ewald? Ja, waarachtig. Dat kleine bruine ding met haar mooie snuitje? Nou jij weet ook wel wat je doet. Allemachtig jongen, wat doet 't me een plezier. 'k Heb zoo dikwijls tegen Mary gezegd: de jongen moest trouwen, zoo'n vrijgezellenleven is op den duur toch niks voor hem, daar is ie veel te huiselijk en te degelijk voor. Mary, je hebt 'em nog niet eens gefeliciteerd. Kerel, daar zullen we een fijne flesch op drinken.’
‘Och doe dat nou niet,’ weerstreefde Hans. ‘Maak geen drukte.’
‘Wâblief? Als m'n beste vrind zich verlooft, zal ik 'r geen fijne flesch voor open maken? Wacht maar es even. Tusschen twee haakjes, je ziet er slecht uit.’