als in deining, ligt ze tegen een groene glooiing aangevlijd, ze mijmert; één arm, sierlijk als een zwanehals gebogen, steunt het hoofd. Het portret van graaf Français, door David in galarok geschilderd, fonkelt u tegen. Het lijkt gisteren geschilderd.
Nu de stukken uit de lage landen bij de zee. Een Ruysdael vol poëzie en atmosfeer, de bouwval van het kasteel der Brederode's. Een stoere en theatrale van Dyck; de tijd, die Amor kortwiekt. Het portret van graaf de Pena verblijdt inniger. Rijk en sober in zijn ietwat schuwe welgedaanheid is die andere Vlaamsche magistraat. Van Rubens hangt hier de beeltenis van een Vlaamsch paar, meesterlijk, maar zonder de geestelijk-zinnelijke, de waarlijk magische vervoering, die het geestelijke en het zinnelijke beide te boven gaat, die ze versmelt tot een eenheid, waarin het troebele en stoffelijke wordt verklaard en die, bezielend tot een meesterlijk schilderij, het boven het technische van het handwerk uitheft, welke vervoering Rembrandt heeft verzinnelijkt in Christus' verschijnen voor de Emausgangers. Een kegel van licht, scherp het schoon profiel, de geloofsheld zonder leerstelligheid, het louter en edel menschelijke, de apostel enkel krachtens eigen overtuiging, door het besef der roeping voortgestuwd, zelf veruiterlijking van dit innerlijks. In het vlagend licht houdt hij biddend de handen gevouwen, het hoofd, heel het lichaam helt iets achterover. Zie het gezicht van den ander, een en al verbouwereerde schrik, een brok ruig realisme op zich zelf. De derde is in de schaduw naast de tafel neergeploft. In een aangrenzend vertrek bereddert een vrouw wat bij een kaarsje. Zij merkt niets, Christus schijnt niets te merken. Hij is de Godsgezant, het werktuig in de handen van den Vader, uit hem straalt het licht, dat verblindt.
Ook is er een portret van Saskia, maar vooral die schuwe schoonheid in knoestigen en oprechten eenvoud: het portret van dokter Arnold Tholinx. Schuwheid is er ook in Murillo's konterfeitsel van een Franciskaner, maar overigens wat verschil! ‘Manneportret’; met die aanduiding volstaat de catalogus voor het stuk van Frans Hals. Geen naam, geen nadere aanduiding, niets bizonders kenschetst dezen kop. Toch kennen we hem, kennen we heel den man, voor ons is hij hiermee geidentificeerd. Grijsblauw is de toon, prachtig het sprankelende om oogen en mond.
De Italiaansche beeldhouwer Buggiano blijkt den maker van het Manneken te Brussel al voor te zijn geweest. Volkomen modern dunkt ons het bas-relief van een jongen en onbekenden held in klassieke rusting door Desiderio da Settignano, iets als een Hamlet. Uit de school van Sienna verrast het uit hout gesneden beeld van een meisje vóór wie men het kind-Jezus moet denken, dat zij aanbidt. Het is louter innigheid en devotie.
Ziedaar een korte bloemlezing zonder pretentie van volledigheid uit dezen weeldetuin.