Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30
(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 73]
| |
[Nummer 8]
matthias grünewald. - madonna in den besloten hof. maria-schnee-altaar in de domkerk te aschaffenburg. ± 1517-1519. stuppach.
| |
[pagina 73]
| |
Matthias Grünewald,
| |
1. De Verzoening.Geen gebeurtenis in de geschiedenis van den heiligen oorlog voor de vrijwording van den menschelijken geest, heeft zoo ingrijpend het leven der volkeren vernieuwd, als de kruisdood van Jezus. Geen daad heeft zulk een schaar menschen geïnspireerd tot zelfopoffering, heldenmoed en grootschen arbeid. Koningen, krijgers, burgers, geestelijken, kunstenaars, mannen zoowel als vrouwen van hooge geboorte of lagen stand hebben zich, opziende in gebed tot den Kruischristus, vorstelijk gedragen. Na anderhalf duizend jaar is er een geestelijke cultuur in het herboren Europa ontwikkeld, die in onmeetlijk aantal werken van hooge kunst getuigenis geeft van den onuitputtelijken rijkdom van het levend geloof in den gekruisten Wereldvernieuwer. Als het pure symbool-kristal van de vrome zielsverlangens der Middeleeuwsche Christenheid naar het Koninkrijk der hemelen verschijnt de edele Gothische kathedraal, die in het epos van zijn zinrijke architectuur de overwinning zingt van de hemelsche Almacht op het donker geweld van het ongeloof. Dat glorieuze Godshuis, waarin op hoogtijden de menschwording en opstanding van den Verlosser luisterrijk werden gevierd, terwijl de engelenmuziek van den Gregoriaanschen kerkzang onder de heilige kruisbogen ruischte, was veleeeuwen het centrum van het machtigst intellectueele leven en de mystieke vroomheid der devote zielen. De dom was de roem der worstelende burgerij van elke Middeleeuwsche stad, haar burcht tegen het geweld van den heerschenden adel en haar hoog vertrek in de branding der tijden, waar het gemarteld hart den godsvrede werd ingeleid en de voorsmaak genoot van de rust der zaligen. Daar ging voor den geloovige het woord in vervulling, dat er geen verdoemenis is voor degenen, die, in Christus Jezus verkoren zijnde, niet naar | |
[pagina 74]
| |
het vleesch wandelen, maar naar den Geest. Hij stond daar als een stad, gebouwd op een berg, waar alle wegen des lands van uitgaan en wederom in terugwenden, gansch de wereld rondom beheerschend door haar oppermachtigen wil en leven uitstortend in de verste uithoeken gelijk het kloppend hart, dat door 't voortgestuwde bloed het organisme opbouwt en hernieuwt.
linkervleugel van het isenheimer altaar. st. antonius. colmar.
In dat heilig Huis stond het Altaar als de Troon der genade, waar de aanbiddende ziel God ontmoette in het zoenoffer van zijn Zoon Jezus, die in zijn vleesch en bloed het brood en den wijn voortbracht, waardoor ieder, die in het geloof zijn hemelgave aannam, eeuwig zou leven. Die Christus, door wien het Woord der Verzoening werd gegrondvest, is door Matthias Grünewald verheerlijkt in zijn Isenheimer schepping. Met zulk realistisch geweld als deze schilder het Kruislijden van den Man van smarten verbeeldde, werd nimmer de Passie veraanschouwelijkt. Toch, ondanks de vreeselijke werkelijkheid van Grünewald's Golgotha, is de levende schildering van zoo hooge wijding en rijke schoonheid, dat het altaarwerk in zijn brandend en lichtend koloriet van Veronicablauw, robijnrood, topaasgeel en de vurige schijningen van den smaragd, amethist en de andere gloedkaatsende edelkristallen een harmonisch geheel vormt met de verheven pracht van de kathedraal. Want deze menschbeelder, die de ziel in d' oogen doet leven en een smartdrama vermag te schilderen in een gevouwen handenpaar, is een schoonheidszoeker van den hoogsten adel en als kunstenaar bovenal groepeerder en componist. Hoewel de onderdeelen van zijn schilderij met zorgvuldigheid werden bewerkt, is zijn polyptiek als een eenheid groot gezien en in samenstemming gedacht met den interieurtoon van het Gothisch kerkgebouw. Grünewald voelt de majesteit van de Gothiek en bemint de muziek van haar goddelijke architectuur. Zijn arbeid moet beschouwd worden bij den polychromen brand der glasschilderingen | |
[pagina 75]
| |
van de hoogrijzende kerkramen en bij het stille gestraal der talrijke kaarsvlammen.Ga naar voetnoot*) Hij is de intense voeler van de kathedraal-mystiek en de machtige stemmingskunstenaar, die het geheim van de religieuze emoties in zijn schildering verzinnelijkt. Grünewald is een organiseerend genie, die de harmonie der eeuwigheid zoekt.
rechtervleugel van het isenheimer altaar. st. sebastiaan. (zelfportret van grünewald.) colmar.
En midden in die ruischende sferen ziet hij den Gekruiste. In de verbeelding van het Kruisdrama toont hij echter niet den lijdenden Jezus. Er hangt het Christuslichaam aan den paal, nadat alles geleden en volbracht werd: het hoofd buigende, gaf hij den geest. Maar hoeveel en hoe zwaar hij leed, dat staat bloedig geteekend in het gewonde en verwrongen lijf. Met welk een vreeselijk schrift liet God het arglistig hart zelf zijn zonde openbaren in dien geteisterden Christus! Heel de vernedering van de stonde, dat Pilatus den Koning der Joden overgeeft aan de baldadigheid van zijn brooddronken bende en de woeste soldaten den naakten, weerloozen Gegeeselde hoonen en spuwen en op het bloedbedropen hoofd met het doornenvlechtsel slaan, tot het oogenblik, dat Jezus om drinken roept en sterft, werd in zijn misvormd lichaam gemerkt. Hij is overdekt met doornwondjes. Splinters van de geeselroeden boren in het gezwollen vleesch, ‘naaldfijne steken als de beten van insecten.’ Geen plek, of hij werd er geschonden. Zelfs de lendedoek werd door de vlijmende stekels gescheurd en opengereten. Wijd zijn de uitgepijnde armen weerszijds van het slaphangend hoofd met de wilde | |
[pagina 76]
| |
kroon op den doorbuigenden dwarsbalk gespannen. De zware nagels zitten tot den kop in de handpalmen gedreven. Afschuwelijke wondsmarten hebben de vingers krampig gespreid. De weeën van moordende pijn en wanhoop gillen in deze Jezushanden de vangodverlatenheid uit, die den goddelijken Dulder het Eloï, Eloï, lamma sabachtani? op de dorre lippen stuwde. En dan het drama der voeten! De rechter op den linker, staan zij doorspijkerd op het kruisvoetstuk. In de krimping van het door den Dood geschokte lichaam zijn ze van het steunblok opgetrokken tot den nagelkop en vormen een ruw verminkten klomp met gezwollen teenen, die ‘zich woedend krommen, als wilden zij met hun blauwe nagels den rooden bodem der aarde openscheuren.’ Het wee van de kermende Jezushanden en de wanhoop van zijn verschrompelde voeten, heel de jammer van dit uitgeteerde menschenlijf wordt geconcentreerd in het Christushoofd met den smartmond, die door den sterfkreet van den Strijder schijnt opengebarsten. Slap ligt het moede hoofd onder het nest van de langdoornige kroontakken op den rechterschouder. Maar deze gebogen Jodenkop is niet van een stumper, die zonder verzet zich liet overweldigen door de vurige vlagen van den Dood. Dit menschelijk wrak, verbrijzeld op de vlijmpuntige rots van den priesterhaat, beeldt den dapperen zielestrijd uit van een sterken Man, een kerel, die, met sterke roeping en tranen gebeden en smeekingen offerend tot Dengene, welke hem uit den dood kon verlossen, niettemin als een jonge leeuw vocht en in zijn gestorvenheid nog nahijgt van zijn bovenmenschelijke Daad. Dit is de schoonheid van den Grünewald-Christus op het kruisjuk in den doodsnacht, de werkelijkheid van Jezus' goddelijken Arbeid. Door het beeldend genie van den kunstenaar werd in de heerlijke vreeslijkheid van zijn schepping de vreeslijke Heerlijkheid van den Golgotha-Zoendood gerealiseerd. Zoo verpletterend een smart, lichaamswee en zielepijn heeft de Christus durven doorstaan, opdat te schooner in het hart der verzonken menschheid de Zon van het geloof zou rijzen. In dezen Jezus werd Gods almogende Liefde geopenbaard, toen hij in de doorspijkering zijn spuwende beschimpers in de hemelsche hoede aanbeval met het woord: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen.
* * *
Op dezen smartgedrenkten bodem van den dood bouwt Grünewald zijn Verbeelding van het leven. Om de waarheid van zijn ontroering met groote kracht te verkondigen, overdrijft de kunstenaar. Maar deze overdrijving is wel overwogen en zonder exaltatie. Ondanks het ongestuime geweld van zijn bruisend temperament, overlegt hij zorgvuldig, hoe de beeldende vormen moeten werken in hun onderlinge verhouding. Dit overleg arbeidt nochtans intuïtief en wordt met tastend gevoel toegepast. Grünewald tracht niet naar de exacte nauwkeurigheid, die de denker Dürer bestreeft. Wel neemt hij de natuur en de menschen van zijn omgeving waar, doch zijn waarneming wordt immer omspeeld door de trilling van zijn schoonheidsontroering. Werkelijkheidsafbeelding is zijn doel niet. Zijn kunst is ideëel. Ze wil een verheven Gedachte in schoonheid openbaren. Als de Christus geboren is, komt een engel tot de herders in hun nachtwacht bij het vee en, staande naast de ontstelde mannen in het veld, spreekt hij hun bewogen gemoed tot rust en verkondigt den eenvoudigen zielen de groote blijdschap, die de wereld zal vervullen. En zie, mèt den bode des Heeren is daar ‘een menigte des hemelschen heirlegers’ en de kuddehoeders hooren het Gloria van Gods ‘welbehagen in de menschen.’ Zulk een goddelijke gebeurtenis, die vrees en vreugd de menschelijke ziel instort, is de realiteit van Grünewald's verbeelding. Dat visioen op de onvergankelijke dingen kan door het denk- | |
[pagina 77]
| |
vermogen niet begrepen worden. Alleen de mystieke werking van het geloof maakt de geest bekwaam, dat groote Gezicht te aanvaarden. Zoo wil Matthaeus door zijn Golgotha niet ontstellen, maar het Heilsfeit der wereldverlossing openbaren. Gelijk Bernard van Clairvaux de bewogen menschheid in haar vrees, dat de wereld zou vergaan, toeriep, dat de Christus niet gekomen was, om te verdoemen, maar een zwijgend kindje was geworden, opdat hij het verlorene zou behouden en het afgedrevene terugvoeren, zoo gaat er ook van Grünewald's kruisschildering een groot geluid van vertroosting uit. Zijn Jezus is de Noach, die het arme menschdom, dat in het zweet zijns aanschijns het dagelijksch brood eet, troosten kan over zijn werk en de smart zijner handen en binnenbrengen door de ark van zijn Levenswoord in de haven der hemelsche rust. Dit is het wonder van Christus' kruisdaad, dat zij eeuwige blijdschap uit tijdelijke smart doet oogsten. Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
het isenheimer altaar. 1509-1511. kruisiging. colmar. museum unterlinden.
Doch, opdat de onvergankelijke Vreugd, ‘die alle zoetheid gaat te boven,’ werkelijkheid worde, moet het wee reëel doorleefd zijn. Het tarwegraan moet in de aarde vallen en sterven, wil het niet alleen blijven en veel vrucht voortbrengen. Zoo schept dan | |
[pagina 78]
| |
Grünewald de Christussmart in haar schrikkelijk geweld. Tegenover de omgevende figuren is de Gekruiste een reusachtig man. Veel te groot! Matthias hangt hem niet hoog in de lucht, zooals Dürer deed op de kruishoutsnede van zijn Groszen Passion, waar de voeten een manslengte boven den grond in den spijker staan. Grunewald's Jezus staat geklonken op een steunblok, dat zich een paar handbreedten boven den bodem verheft. Toch komen de beide Johannessen hem ternauwernood tot de borst. Zijn hoofd in de hoogte is bijna tweemaal zoo groot als dat van den Dooper en den Discipel, ‘dien Jezus liefhad.’ Bij de voeten zijn de verhoudingen even buitensporig. De doornenkroon... is geen kroon, maar een woeste struik. Het kruis is een ruwe stam van een paar manslengten, waar een platte voorkant aan werd geschaafd, zoo, dat het bovendeel in het vlak van het paneel ligt, terwijl het benedenstuk met de voeten den Dooper links is toegewend. Ook de zeer lange dwarsbalk, hoog achterzijds aangeslagen, is een stuk natuurhout, waarvan de schaaf aan de einden en in het midden alleen de schors wegsleep. Blijkbaar hebben de werklieden weinig omslag behoeven te maken bij het in elkaar timmeren van het marteltuig. Welke Hercules heeft dit gevaarte op Golgotha's top gesleept! Wat handjes heffen de beide Maria's opwaarts vergeleken bij de enorme spookhanden, waarmee Christus zijn kruisgebed bad! Toch schept deze grootsche willekeur geen wanverhoudingen. Als geheel gezien, werken de deelen zoo harmonisch, dat de voorstelling natuurgetrouw aandoet en in den beschouwer het gevoelen wekt, of hij de kruisgebeurtenis bijwoont en de ontsteltenisontroering van Johannes en de liefdevrouwen beleeft. In dat doen-beleven van een machtige, geestelijke bewogenheid, waarin het lichaam functioneert als organisme, dat de zielsbewegingen vertolkt in gelaatsexpressie, de acteering der handen en den levenden stand van den ontroerden mensch, openbaart zich het beeldend vermogen van Grünewald als de geniale Intuïtie van een eersterang-dramaturg. Vincent schreef, dat Millet en l'Hermitte daarom voor hem de ware schilders waren, omdat zij de dingen niet schilderden, ‘zooals ze zijn, droog analyseerend nagespeurd, doch zooals zij ze voelen’ en dat het zijn groot verlangen was, zulke onjuistheden te leeren maken, omwerkingen van het aanschouwbare, ‘dat het mochten worden: - nu ja! leugens, als men wil, maar - waarder dan de letterlijke waarde.’ Dat is het beginsel van de levende kunst, hetwelk de Barbizonner Meester omschreef met het vorstelijk woord, dat de ware kracht van den kunstenaar bestond in de dienstbaarmaking van het alledaagsche geval tot de verbeelding van het Verhevene. Dit goddelijk principe is ook van Grünewald's altaarwerk de hoeksteen. Gelijk voor Millet in den herder van Chailly de patriarch van het Oude Testament verscheen, zoo zag Matthias in den eenvoudigen man, die in de Middelrijnsche laagvlakte en de Vogezen bij het vee waakte of het land bewerkte, den visscher van het meer Gennésaret, die den Christus volgde en als apostel zijn Levensleer verkondigde. Zijn Johannes en Moeder Gods zijn geen koningskinderen. De evangelist van de Karlsruher Kruisiging is een ruige zwerver, Maria een vrouw uit het volk. Eveneens de Mater dolorosa en Maria Magdalena van de Isenheimer Beweening. Zijn Christus kan hij gevonden hebben onder de gewonde en van zweren aangevreten ellendigen, die op de ziekenkamer door de Antoniusmonniken van het klooster te Isenheim werden verpleegd. Paulus van Thebais is een arm man, oud en vervallen, 't mager lijf gehuld in een primitief vlechtsel van palmbladeren, terwijl Johannes de Dooper met zijn Milletkop ondanks den zwier van den gloeiend-rooden mantel, die over het bruine kemelshairen kleed plooit, een struische bergbewoner schijnt, gebronsd door het leven bij de kudde in weer en wind. In zijn Sebastiaan geeft hij een jongen man, die 't harde leven kent | |
[pagina 79]
| |
van den mensch, die voor zijn brood zwoegt. In zijn zielvolle oogen doolt de eindelooze droefheid van een groot hart. 't Is Matthias zelf.Ga naar voetnoot*) De Duitsche natuur inspireert hem tot de schepping van zijn prachtige berg-en vlaktelandschappen. Grünewald vindt de dingen voor de werkelijkheidsmotieven zijner schilderijen vlakbij. Maar door zijn Christuskijk op dat alledaagsche schept zijn goddelijk genie de stoffelijke realiteit van het tijdelijke om tot de geestelijke verbeelding van de hemelsche werkelijkheid der gewijde Liefde. * * *
Door de overmatige grootte van Grünewald's Christus, is hij, al werd zijn lichaam ontluisterd, de centrale figuur, waarvan de krachten uitstralen, die de grootsche altaarschildering dragen. Hij is de Kathedraalkoning, die de gebogen zielen tot zich trekt en vertroosting schenkt bij de aanschouwing van zijn doorgestreden ellende. In zijn smartdood beheerscht hij alle nevenfiguren in haar zielsuitingen. Christus leeft in die menschen. In dit rijk van den dood doorstroomt een machtige ontroering de zielen der getuigen van Jezus' kruisiging, die hun door de goddelijke Liefde is ingestort. Wijl zijn kruisstrijd zoo hevig-werkelijk werd verbeeld, wordt ook het mee-lijden van de beide Maria's en Johannes leven en waarheid. Die drie samenhoorige menschen openbaren een smartelijke bewogenheid, waarin hun lichaamsbestaan teloor ging. Zij werden met den Beminde meegekruist. De moeder van Jezus, rein in het wit van sluier en mantel ‘une merveilleuse orchidée poussée dans une flore de terrain vague’, bezwijmt. Johannes behoedt haar. Samen buigen zij van het kruis af, terwijl aan hun voet in de wanhopig-de-handen-opheffende Maria Magdalena de figurengroep tot Jezus wordt teruggevoerd. 't Christushoofd is dezen drie smartmenschen toegewend, maar zij kunnen den aanblik niet verdragen. Als getroffen stort de Moeder Gods in de armen van den discipel. Zijn greep om haar linkerarm is vast, doch eerbiedig, de omvanging van haar lendenen teeder. Hij wendt het gelaat van Jezus af en schouwt haar verbleekt gezicht met de geloken oogen in zorgvolle ontzetting aan. Schoon is hier het woord van den Gekruiste: Zie, uw Moeder vermenschelijkt. In den evangelist heeft Grünewald het meest zuiver de smartontroering gedramatiseerd. Maria in haar blinkend nonnegewaad is een prachtige gestalte, doch meer maagd dan moeder. Zij kon een bruid wezen bij haar gestorven bruidegom. Tegenover den man-uit-het-volk, die haar opvangt, is zij te veel de jonkvrouwGa naar voetnoot*). De vergelijking met de figuren der ‘Beweening’ maakt die tegenstelling nog meer sprekend. Daar zijn de treurenden, die naast den verslagen Jezus en zijn grafput weenend knielen, eenvoudige lieden, allen van den stand der laaggeborenen. Zij vouwen handen, waarin naar de getuigenis van Eusebius omtrent de nabestaanden van Christus door den gedurigen arbeid voor het dagelijksch brood eelt is gegroeid. Maria is er de vrouw van den ambachtsman. Zij wordt door smart overstort, doch is nochtans volkomen bij kennis en daardoor van meer ontroerende menschelijkheid dan de witte non in den arm van Johannes, die bezwijmt.... en gevoelloos wordt. In dat flauwvallen schijnt Maria meer de tragedienne, die een doodelijke emotie ‘mooi’ besterft, dan een moeder, die om haar zoon roept. Bij de twee Magdalena's valt hetzelfde | |
[pagina 80]
| |
wezensverschil op te merken. Die van de ‘Beweening’ is minder heftig doch inniger in haar droefnisuiting dan de rijkgekleede maagd der ‘Kruisiging’ in den gouden mantel van haar weelderige, losgestorte haren. De beide vrouwfiguren van de predella openbaren intens diepe, menschelijke smart, die nog verhevener is weergegeven in de vrome Moeder van de Karlsruher Golgotha. Na de periode van hartstochtelijke uitbundigheid rijpt Grünewald's talent en, vermijdend de schildering van de luidruchtige sensatie, schept hij in de bezonnenheid van zijn ingetogen kunstenaarsgevoel de verbeelding van het stillevend sentiment der geheiligde Liefdesmart.
het isenheimer altaar. de verkondiging. colmar.
Met deze beschouwing stemt overeen, hetgeen H.A. Schmid meldt over de orde, waarin vermoedelijk de tien schilderijen van het Isenheimer Altaar zijn ontstaan. Eerst werdde ‘Kruisiging’ gemaakt; den voorkant van zijn triptiek liet Grünewald toen voorloopig rusten en, de deuren omkeerend, schiep | |
[pagina 81]
| |
hij links de ‘Verkondiging’ en rechts de ‘Opstanding’.
het isenheimer altaar. opstanding. colmar.
Daar tusschen plaatste hij twee nieuwe luiken, waar de ‘Onbevlekte ontvangenis’ en de ‘Madonna in den rozentuin’ op verschenen. Het binnentriptiek der ‘Menschwording’ was daarmee voltooid. Toen schilderde hij voor de vaststaande vleugels van het eerste plan den ‘Antonius’ en den ‘Sebastiaan’. Tegelijkertijd maakte hij de vier heiligenfiguren van het Helleraltaar te Frankfort. Daarna legde hij de laatste hand aan zijn levenswerk voor het klooster te Isenheim en schiep op den achterkant van de ‘Verkondiging’ en de ‘Opstanding’ de Vogezenlandschappen met de episoden der Antoniuslegende. Bij de opstelling bleef tusschen deze beide vleugels plaats voor het beeldhouwwerk van het altaar: de figuur van den tronenden Antonius als patroon van het klooster, geflankeerd door de statuen van Augustinus en Hieronymus en van rijk lofwerk bekroond. Onder deze drie kerkheiligen werd de geestelijke beteekenis van het outer verzinnelijkt in Christus met de Twaalf | |
[pagina 82]
| |
aan het Avondmaal en geopenbaard in het woord: Ego sum panis vivus, qui de caelo descendiGa naar voetnoot*), welke predella door twee paneelen werd bedekt. Hierop nu schilderde Grünewald zijn ‘Beweening’ als sluitstuk der polyptiek. Sinds de schepping van de ‘Kruisiging’ waren drie jaar verloopen. Welke innerlijke gebeurtenis in verband met wijzigingen in zijn maatschappelijke omstandigheden in Grünewald heeft plaatsgegrepen, waardoor hij vaardig werd, om de Smart in de bedroefde harten van de ‘Beweening’ met meer ontroerende tragiek te verbeelden dan in de met heftiger gebaar zich uitende figuren van de ‘Kruisiging’, weet niemand. In hoever het ‘uebel-verheuratet’-zijn-geweest van invloed was op het gemoedsleven van den Uitbundige, die tot een ‘eingezogenen, melancholischen man’ werd getemd, evenmin. Grünewald's vulkanische natuur, doorsmàrt van baringsweeën, kan oorzaak geweest zijn van de mislukking van zijn huwelijk. Deze Geweldige, wiens gemoed door een eeuwige rouwschaduw werd verdonkerd, was geroepen in het woest gebergte van het menschenwee het bloedspoor van den Gekruiste te zoeken en over het puntige zijn weg te tasten naar de Godsrust. Dat grootsch verlangen naar den heiligen vrede wordt openbaar in de harmonie, die de bindende sfeer is van de vier schilderijen van het eerste plan. De ‘Antonius’ en de ‘Sebastiaan’ weerszijds van de ‘Kruisiging’ en de ‘Beweening’ er onder zijn in den plechtigen toon van het hoofdschilderij gecomponeerd. Zoozeer zijn de vier werken als een Eenheid begrepen, dat elk stuk afzonderlijk een detail schijnt; de synthetische geest van Grünewald maakte de figuren in hun persoonlijke gesten ondergeschikt aan de uitdrukking van één beginsel: het Godswee in den gekruisten Christus. Hij bereikt zijn hoog doel vooreerst door de eenheid van toon. De gestalte der compositie wordt geconstrueerd in een lijnenstelsel van diagonalen, horizontalen en vertikalen, die zich buiten het middenplan voortzetten over de vleugels en de predella, waardoor de tien figuren gegroepeerd worden rondom den Gekruiste. Zoo daalt er een diagonaal langs de linkerzijde van den Evangelist over de achterwaartshellende Magdalenagestalte en buigt zich naar de predella tot de knielende Maria, om langs het bovenlichaam van den liggenden Doode, dat door Johannes moeizaam onder de armoksels wordt opgebeurd, te rijzen in de figuur van den Dooper, wiens opgeheven arm met de wijzende hand overeenstemt met de bidhouding der armen van den smarten-duldenden Sebastiaan. Voorts weet Grünewald de smartontroering zoo te hanteeren, dat zij in een machtigvolgehouden beweging alle zielen der meelevende getuigen doorstroomt, die persoonlijk reageeren en individueel hun bewogenheid openbaren. Als schilder, die in tegenstelling met Dürer niet door de scheppende lijn maar door het levend koloriet zijn aandoening veraanschouwelijkt, versterkt hij de harmonie der compositie door krachtige, gloedvolle kleuren, die niet als versiering binnen geteekende omtrekken worden ingevuld, maar als lichtwaarden elkander tegenovergesteld in wisselende nuanceering. De kleur is Grünewald's materiaal. Hij is geheel en al schilder. Zijn muzikaal temperament verwerkt het koloriet gelijk de symphoniedichter de instrumentale tonen. Hij is de orchestrale voeler van de kleuren in haar samenstemming en tegenstelling. Bij wijze van gelijkenis zou er gezegd kunnen worden, dat zijn Golgotha-symphonie gehóórd kan worden. Hoewel Matthias zich openbaart als een machtig landschapschilder, is toch zijn altaarwerk niet landschappelijk, maar figuratief. Hij was gebonden aan de eischen van de kathedraalkunst. God moest gediend, verheerlijkt en aangebeden. De ontroering, die van zijn schildering behoorde uit te golven, moest het religieus sentiment der ge- | |
[pagina 83]
| |
loovigen verlevendigen en diende opgelost te worden in de priesterlijke altaarbediening en de gewijde stemming van het kerkinterieur. Ondanks zijn bruisend gemoedsleven is Grünewald een schilder met religieuze tendenz. Zijn altaarwerk is niet naturalistisch, doch spiritueel. Een goddelijk mysterie is de inhoud van zijn schildering. Zijn kunst zet de traditie voort der Primitieven. Hij is Middeleeuwer en dienaar der Katholieke kerk. Hij onderwerpt zich aan de kerkelijke tucht, kleurensymboliek en vereering der heiligen. Door zijn vrijmachtig kunstenaarschap echter en zijn smartbeeldend vermogen is het woord van den canon in hem vléésch geworden en in dat vleesch deed Matthias Grünewald zijn bloed stroomen, zijn zenuwen trillen en de goddelijke adem van zijn scheppende ziel blies er het leven in. | |
2. De Menschwording.Als Dante het einde nadert van zijn opklimming in het Paradijs, zoo voert Beatrice hem in àl hooger sferen en spreekt den Hemelzoeker Van geest'lijk licht, vol liefde, nooit te dooven,
Van liefde in God, die louter vreugd moet baren,
Van vreugd, die alle zoetheid gaat te boven.Ga naar voetnoot*)
Door de hernieuwde rede der Geliefde boven eigen kracht verheven, ontgloeit in hem het gezichtsvermogen, dat Dante in staat stelt, zijn beveiligd oog ‘het levend licht’ toe te wenden. Als een rivier ziet hij het hemelgoud luisterrijk uitstroomen ....hel door weerlichtglanzen, tusschen boorden
Met wonderbare Lentepracht bemaald.Ga naar voetnoot†)
Dit Commedia-visioen gaat u open, wanneer de vier schilderijen der Menschwording van Grünewald's Antoniusaltaar in hun lichtpracht gezien worden. Gelijk het landschap in gloriënde schoonheid straalt bij scheuring van het zwerk, zoo verschijnt na de splijting van de kruisduisternis de fonkelende verbeelding van de Mariavreugde. De tegenstelling is overweldigend. Ge staart, verblind. De verrukkelijke indruk wordt gewekt, of ge na de overklimming van een somber gebergte in huilende eenzaamheid een bloeiende vlakte in de tooverweelde van het voorjaar onder lazuren hemelen aanschouwt. Langzamerhand went het verheerlijkt oog aan den feestelijken rijkdom en onderscheidt de dingen van dit Paradijs. In contrast met de Kruisiging staat hier in het midden.... een wiegje. Rechts zit de Madonna in de besloten rozengaarde, links is de badkuip - een houten waschtobbe - klaargezet. Maria lacht haar Eerstgeboorne moedergelukkig toe en heft het naakte Jezusje in de gescheurde luier op, om hem in het bad te dompelen en daarna in het teederbereide wiegje te leggen. Haar oog liefkoost het mollig jonkske streelekijkend. Zijn kopje ondersteunt zij zorgzaam met de rechterhand onder het behoedzaam opbeuren van het spartelend menschje. Haar gelaat straalt verheerlijkt. Om den éven-open mond speelt een geluksglimlach. Het gebaar van haar neigend hoofd onder den maagdentooi van haar stroomend harengoud en de innige omvatting van haar handen openbaren de zaligende liefde van het ontroerde moederhart. De groep van moeder en kind lijkt zeer huishoudelijk naast de dagelijksche voorwerpen van menschelijk leven. Hier zijn de motieven, die honderd jaar later toegepast zullen worden door de Hollandsche genreschilders in hun veelvoudig gevarieerde interieurs met burgelijke tafreeltjes en een paar eeuwen daarna Millet inspireeren tot de verheven poëzie-verbeelding van het landelijk bestaan. Grünewald bedoelde niet een vriendelijk geval te schilderen uit het jeugdleven van | |
[pagina 84]
| |
het isenheimer altaar. de onbevlekte ontvangenis. colmar.
| |
[pagina 85]
| |
het isenheimer altaar. madonna in den rozenhof. colmar.
| |
[pagina 86]
| |
Jezus en zijn hanteering van het onderwerp verschilt wezenlijk van het metier van A. van Ostade, Dou, Steen, Terborch en Pieter de Hoogh, die het daggedoe van hun omgeving dienstbaar maakten aan de verzinnelijking van hun schoonheidsontroering. Ook Dürer werkte in de houtsneden van zijn Marienleben volgens een ander plan dan de schepper van het Isenheimer Altaar in zijn Madonna-verbeelding. Dürer predikte door zijn kernige lijnkunst voor het volk. Hij bracht het Evangelie in de krachtige taal zijner prenten den woningen der Duitsche burgers en handwerkslieden binnen. Het intieme leven der eenvoudige menschen bezielde hem, om het verhaal van de Christus-Incarnatie, gelijk dat in het Nieuwe Testament en de gewijde Legenden stond beschreven, te verbeelden in schoonheid, die door het volk kon genoten worden en het gemoed bewoog. Dürer's lijnkunst is democratisch. In de geweldige prenten van zijn Apokalypsis stormt de profetie van de verdoeming der wereld, gelijk Savonarola het oordeel in zijn donderend woord over Florence had verkondigd, en openbaart zich de Geest der Hervorming, die een twintig jaar later in Luther zijn vlammenden woordvoerder kreeg. De altaarkunst van Grünewald echter gaat niet uit tot de binnenkamer, maar roept de zielen op uit de aardsche woningen naar het Huis Gods, om te verheerlijken en te aanbidden. Zij is deel van den altaardienst en behoort aanschouwd te worden in den regenbooggloed van het robijn-, saffier- en smaragdvurig kerkramenlicht, terwijl het hoogheilig Te Deum de gewijde gewelven vervult met lofgezang tot eer van de Drievuldigheid. De Madonna van Grünewald naast de wieg en kuip, die de vernedering van den mensch-geworden God uitbeelden en het waarlijk bestaan van het Woord in het vleesch realiseeren, moet men in verband met de drie andere schilderijen der Menschwording beschouwen. In tegenstelling met de Kruisiging, waar de smart tot God roept uit wanhoopsdiepten, schalt in de verbeelding van de Christus-Vleeschwording de zilveren bazuin van den hemelschen jubel. Er spartelt en trappelt een gezond kind, wiens hooge geboorte bezongen wordt door een heir van aanwemelende engelen. Gods luister straalt uit in den nacht en op de met goddelijk Licht versierde aarde zweven de heilige boden tot de verrukte herders, om hun de zalige blijdschap te verkondigen Stil, plechtig, komt het Vreugdemotief op in de schildering der Verkondiging. Er waart verwachting om in den middagschemer van de kapel, waar de biddende Maagd in heilige ontsteltenis deinst bij de verschijning van den snellijk neerzwevenden Gabriël in gouden dos en het gewuif van zijn purperen mantel. Over Maria komt de Heilige Geest in de gedaante van een aanvleugelende duif. 'tVreugdegeluid zwelt aan in de feestelijke couleuring van de vedelende Engelen in de rijke hemelpoort, waar de Hemelkoningin in schitterenden lichtkring uittreedt. Dan vermenschelijkt zich de blijdschap in het moedergeluk van de Madonna in den stillen hof. Maar boven haar, daar boven breekt de hemeljubel los! God zelf verschijnt in het midden van zijn snel heir en over de kristallen bergen schallen de paradijsbazuinen, terwijl de dalen het juichend Gloria weerkaatsen. Nog eenmaal verplechtigt zich de stemming. 't Is nacht. Stil. De aarde slaapt. De sterren schitteren in de hemelhal. De wachters bij Jezus' graf sluimeren. Plots worden zij door een heftige aandoening bewogen. Zij tuimelen, 't gelaat den schokkenden bodem toegewend. Hun rustingen kletteren.... Maar heerlijk, heilig, hemelsch rijst de Verrezene, de handen zegenend geheven in de zonnende gloriool: Christus' opstanding, machtige apotheose van Grünewald's symfonische verbeelding der Menschwording en de Hergeesting van het gekruiste vleesch.
* * *
Welk een wereld van geheiligde schoonheid | |
[pagina 87]
| |
heeft Matthaeus in deze herschepping van historie en legende der goddelijke Kerstmis-Geboorte door zijn orchestrale schildering gewrocht! Er zou geen eind komen aan het schrijven, wilde men weergeven door het woord de overvloedige indrukken, die de ziel worden ingestort bij het zich verdiepend beschouwen van dit grandioos Paradijsvisioen. En tot welk een al breeder zich uitzettende studie geeft dit kunstwerk aanleiding! Grünewald staat op den drempel van den Nieuwen Tijd der Renaissance en Hervorming in de Germaansche landen en zijn kunst spant een brug tusschen de Primitieven der Middeleeuwen en de tonalisten der XVIIe eeuw, tusschen de Italiaansche en Hollandsche scholen. Hij is prachtlievend en dramatisch als een Romaan, doch blijft ondanks zijn visionairen geest en intuïtief-scheppende Verbeelding in merg en been Germaan, die het Duitsche landschap mint. Hij beleeft den altaardienst in zijn gouden symboliek en diepzinnige liturgie met de devotie van een Ave-biddenden Katholiek, die Maria aanroept om haar voorbidding, maar, zich omwendend nà de plechtigheid, om huiswaarts te keeren, verblijdt zijn ziel zich in het aanschouwen van het zonnig landschap in den boog van het open kerkportaal. Hij vereert de Maagd als de goddelijke Vrouwe vol van genade, doch schildert in zijn Madonna geen geïdealiseerde godin doch een blonde Germaansche, gelijk hij die op het plein en in de straten voorbij zag schrijden bij het gaan ter markt of naar de kerk. Zij spreekt Grünewald's landstaal en onder haar vorstelijke kleedage klopt een menschelijk hart. De schilder houdt zich aan de opdracht van zijn lastgever, maar schept de kerkelijke symbolen om tot de levende motieven van zijn verbeeldingsdroom en de zinrijke kleuren van de christelijke ikonografie doet zijn scheppend penseel vlammen, nù in de regenboogpracht van een avondhemel in den tooverschijn van het doovend zonnegoud, dàn in de parelmoer-gloeiingen van den bloeienden dageraad. Godsverheerlijking en natuurliefde zijn in zijn ziel onnaspeurlijk gemengeld en zijn mystische kunstenaarshand verzinnelijkt de kruisende gevoelens van zijn dichterlijk gemoed in de grootsche rythmen van zijn stroomend koloriet en lenige lijnenwenteling. Onder zijn scheppenden adem wordt de verf vergeestelijkt en doortrilt zijn schildering goddelijk leven. Als schilder staat Grünewald voor niets, wat hij gezien en doorvoeld heeft, kan hij verbeelden, rijk, levend, prachtig. Het symbool der Immaculata, waardoor de onbevlekte maagdelijkheid van Maria wordt veraanschouwelijkt, geeft hij in de delicate penseeling van een nobel Venetiaansch glas met een goudlichtende vloeistof, edel en voornaam gelijk de bocalen van onze koninklijke stillevenschilders Pieter Claesz, Kalff en Abraham van Beyeren. Heel de Middeleeuwen door golden de Openbaring van Johannes en het Hooglied van Salomo als twee der meest gewaardeerde Bijbelboeken. De overvloedige metaphoren van die dichterlijke Geschriften waren een manna voor de verbeelding der mystieken, terwijl de scholastieken er een schitterend materiaal in vonden voor hun theologische stelsels. De Katholieke zinnebeelden zijn ontleend aan Salomo's Lied der Liefde en het wonderboek der Gezichten van den visionnair van Patmos. De litanie van Loreto rijgt Hoogliedparels als haar schoonste kralen aan heur bidsnoer en het Agnus Dei, ‘staande als geslacht’, werd door de kerkelijke kunst uit de Apokalypsis genomen. De vuurvlammige extase nu van het Lied der liederen in zijn sanguïnische beeldenvolheid en het onstuimig-visionnaire van de Patmos-onthulling, schoon, verheven en mysterierijk als de nachthemel in heiligen sterrenbloei, heeft ook Grünewald geïnspireerd. Hij voelde intuïtief het goddelijke in het kunstenaarschap der Hebreeuwsche scheppers van het Bruidslied der geloovige ziel en de schilderende Openbaring van het einde der Oude waereld en | |
[pagina 88]
| |
de glorieuze nederdaling uit den hemel van het Nieuwe Jeruzalem, de Heilige Stad Gods van zuiver goud, van welke de fundamenten edelgesteenten zijn, de poorten parels en die geen tempel heeft, noch zon en maan behoeft, omdat God zelf bij de menschen woont en het Lam is hun kaars.
het isenheimer altaar. de kluizenaars. antonius (portret van den kloosterabt guido guersi) en paulus van thebais. colmar.
Gelijk hun tropen levend opbloeiden in hunne gouddoorlichte Verbeelding, als bloemen bij het naken van den zangtijd, wanneer de stem der tortelduif wordt gehoord en de natuur van scheppingsweelde vervuld is, in diezelfde heerlijkheid praalden ook in Grünewald de symbolen, waarin zijn kerk de goddelijke hemelgeheimen weerspiegelde. - Kostelijk is 't, zijn geniale schildering der heilige attributen te genieten! De roos van Saron, onder welk beeld de Sulammith haar geringheid tegenover de koninklijken Minnaar zedig voorstelt, werd in de Middeleeuwen het symbool van MariaGa naar voetnoot*). Zie, | |
[pagina 89]
| |
hoe Grünewald die dichterlijke figuur van de zuivere Liefde als een levende plant in den Hof doet groeien en in bloei zet! De schoonste lofzang tot Gods eer is voor hem de stem van het Leven.
het isenheimer altaar. de verzoeking van st. antonius. colmar.
Achter Maria en haar Rozengaarde schildert hij een berglandschap, zoo wijd en onmeetlijk in zijn luchtperspektief, dat Théodore Rousseau er zijn Mont-Blanc visioen in zou genieten, terwijl Johannes Bosboom de pracht van de architectuur der Verkondiging - kapel met haar gewijde stemming zou roemen. Dat is het ‘moderne’ in Grünewald! Hij schijnt van ónzen tijd. De gloriolen om de hoofden zijner musiceerende engelen brengen de vuurkringen van Vincent's Sterren in herinnering en er zijn figuren in de groep der vedelaars, | |
[pagina 90]
| |
die aan Gaugin's schildering van exotische typen doen denken. Onder die jubelende schaar zijn.... Indianen ontdekt, gelijk het boek van August Mayer meldt, waarin een detailreproductie voorkomt met een engel, die als een Comanchenopperhoofd is bevederd, terwijl als een wonderlijk gesternte tusschen den grillig-uitgedosten sachem en de krul van zijn instrument de kop van een anderen hemelbode aanlicht, wiens gelaat inderdaad de physionomie van een Roodhuid toont. Welk een heerlijk-uitbundige romantiek in deze levensverbeelding, die prachtig de roeping van álle volken illustreert en de universeele strekking van de Christusboodschap veraanschouwelijkt! 'n Wonder, zooals de lofzangers geschilderd zijn in hun levendige bespeling van hun oude violen! Ge hoort de schoone tonen, die de gouden strijkstokken uit de snaren wekken! En dan die drom hemelingen, die in de diepte van den weelderig-geornamenteerden tabernakel in zijn architectuur van laat-Gothisch bouwsel met gouden zuilen aan komt wemelen in gloriolen van magisch schijnsel, dat in vloeiende zeepbelkleuren en regenboogkoloriet straalt als magnetisch vuur en vlamt in de geheimzinnige gloeiing van het Noorderlicht. Op den drempel van dit hemelportaal treedt een mysterieuze figuur uit, een maagd in zonnend aureool met rooden schitterrand.Ga naar voetnoot*) Zij is zwanger en buigt de armen met aangesloten handen in vrome gebedshouding, als bereidde zij zich voor tot de gehoorzame vervulling van een goddelijke roeping. Zoo heerlijk werd het Jesajawoord van de Onbevlekte Ontvangenis in Grünewald weerspiegeld! Boven deze Oud-Testamentische Almah, wier gouden haar versierd wordt door een vlammenkroon, zweven twee engelen tusschen de glanzende pijlers, dragende vorstelijke kleinnoodiën ter huldiging van de Hemelkoningin, uit wie Immanuël staat geboren te worden. Zoo is in de beide paneelen van de Menschwording evenals in de schildering der Kruisiging de Christus het lichtende centrum, waar Grünewald zijn figuren en symbolen rondom groepeert. Hij houdt ondanks zijn lyrische kleurverrukking de goddelijke beteekenis van het Altaar steeds helder voor oogen. Om Hém, den geboren Wereldverlosser, wordt de hemel boven de Madonna in den Hof der rozen geopend en zweven de Engelen Gods uit van den troon des Allerhoogsten, die zelf verschijnt op de gouden wolken, nu zijn Eeniggeborene op de aarde is neergedaald, om allen, die hem gehoorzaam zijn, een oorzaak te worden der eeuwige zaligheid. De overwinning van Christus viert Matthaeus in zijn schilderij van de Opstanding. Zulk een vergeestelijkte Christus zal vergeefs elders in de beeldende kunst gezocht worden. Noch Fra Angelico, de zalige Dominikaanschilder, noch Dürer, Rembrandt, noch één der Vlaamsche of Italiaansche Primitieven heeft zoo vuurschoon de realiteit van de Verrijzenis als goddelijk wonder, dat alleen door het Christusgeloof kan aanvaard worden als een ondoorgrondelijk mysterie, veraanschouwelijktGa naar voetnoot*). Ook hierin openbaart zich Grünewald's intens gevoel voor beweging, leven, de Daad. Zijn Christus wordt ‘opgenomen.’ Hij rijst. Deze Herrezene is lichamelijk tastbaar en toch zwevend geestelijk. ‘Zijn gedaante is gelijk een bliksem.’ Naast het rotsgraf tuimelen de wachters ter aarde. Prachtig van stofuitbeelding zijn wapens en rustingen geschilderd. De krijgers zelf werden als levende menschen in bestervingsangst verbeeld. Tegenover die brekende stumpers in hun verdwazing is de majesteit van den rij- | |
[pagina 91]
| |
de heilige mauritius en erasmus. ± 1525. münchen.
| |
[pagina 92]
| |
zenden Christus in zijn goddelijke rust de openbaring der glorieuze overwinning van den Geest op de wereld van het geweld. Toch wordt in de tegenstelling met die rumoerende ontsteltenis der bewakers het opstandingswonder te overtuigender gerealiseerd. In het nachtelijk duister gloeit een wonderschoone zon met regenboogkleurigen rand: Christus' appelronde mandorla als symbool van de ‘volheid van het hemellicht’. Dit is de blinkende Morgenster der Johannes-Openbaring. In het midden in het gouden vuurhart van zijn heerlijke Iris, zegepraalt Jezus' Gelaat, zachtaardig, in extatische goddelijkheid. Zijn geheven armen buigen in de gebedshouding van een katakombenorans. De met de palmen den beschouwer toegewende handen zijn geteekend met het kruisspijkermerk evenals de voeten, maar de nagelmoeten missen hier de verschrikking van de wonden der Kruisiging. Zij stralen een electrisch licht uit en vormen een flonkerend lichtpuntenstelsel als de hoofdsterren van den koninklijken Orion aan den winternachthemel. De speersteek aan de rechterzijde is scherp van snede, maar evenmin een bloedige kwetsuur: hij zou door Thomas kunnen betast worden zonder bevlekking van zijn vinger! Ook dit kruisdoodteeken straalt St.-Elmusvuur uit. Heilig gloeit de geestelijke lichtbron in de Christus-gloriool. Die gloed ontspringt niet uit een vuur buiten den Herrijzende, zijn Hoofd is niet voor een gouden schijt geplaatst, maar deze zacht-schijnende nimbe is de zichtbaarwording van Jezus' God-zijn. Hij is de machtige Lichtgever, die majestueus opgaat in den dageraad der eeuwigheid. Vrijwillig legde hij zijn goddelijk leven in den kruisdood af, maar nu heeft Christus het hernomen. Hém kan de Dood niet in het graf binden. De sluitsteen werd afgewenteld en in den blauwig-phosphoresceerenden lijkdoek zweeft het Christuslichaam opwaarts, meevoerend den roodvurigen mantel in zijn vlammige uitwuiving als een lichtende banier. In zijn Immaculata en Transfiguratie schilderde Matthias Grünewald 't hoogste, wat met het penseel te geven is. H.A. Schmid schrijft: ‘Sein weibliches Schönheitsideal ist weniger robust als das Dürers, aber das Gesicht der kleinen, gekrönten Gestalt auf der Geburt Christi in Colmar ist feiner und durchgeistigter als alles, was Dürer geschaffen hat.’Ga naar voetnoot*). Dat woord geldt eveneens voor de schepping van den Isenheimer Opstanding's Christus. Het ‘durchgeistigte’ culmineert in het Gelaat van den Heiland. Het God- en Mensch-zijn is wonderharmonisch in dit Heilig aanschijn verbeeld. In de licht-corona geheven, zèlf licht uitstralend, zont Het in goddelijken vrede, schoon door den glans van zijn hemelsche Liefde. Deze Christus is uit het Gods Rijk neergedaald, om te zoeken, hetgeen was verloren en de arme menschheid te verzoenen met God. Als Verzoener rijst hij nu uit de ingewanden der aarde, zegenend in eindelooze ontferming de tot Hem in liefde-roependen en den Vader biddend om vrede en rust voor hun naar God zuchtende zielen.
* * *
De beide vleugelschilderijen met de verbeelding der Antoniuslegenden, waarin het geloofsleven der strijdende kerk wordt veraanschouwelijkt, zijn twee klare spiegels, die de Grünewaldziel weerkaatsen met haar diabolieke zondenatuur, doorspookt van huilende angsten, en haar Godsvertrouwen, dat de woestijn van het verslagen hart doet bloeien als een roos, onder de aanlichting van den paradijsvrede. In de schildering van de twee meest beroemde momenten uit het Christuszoekend leven van Antonius, den kluizenaar, geeft Matthias zijn Inferno en Paradiso, zijn kreet uit de diepte en zijn zielsrust. Want die neergerukte grijsaard, wiens hut door de aangonzende duivels- | |
[pagina 93]
| |
horden wordt verwoest en wiens lichaam gerameid, gebeten en geteisterd wordt door het tierend helledom, dat uit de kroften van Satan op den ouden man is losgelaten en in schrikwekkende gedaante van voorwereldlijke diermonsters woest aanstormt; die machtelooze heilige met den prachtigblauwen mantel en den schoonen, witten baard waarin ‘de ouderdom sneeuwt,’ hij is symbool van de Grünewaldziel in de aanvechting van de krachten zijner daemonische natuur, krijtend uit zijn Gethsemanébenauwing om verlossing. In tegenstelling met het duivelsch kabaal van deze Temptatie-scène, waar toch boven den vernielenden storm van het heir der duisternis de hemel wordt geopend en de bergtoppen het licht weerkaatsen van den zonnenden gloed, die de tot redding genakende God in de wolkenpoort uitstraalt, heerscht er gewijde rust in het woestijn-landschap, waar de hinde Antonius tot de rotswoning van Paulus leidde. De oude boomen, druipend van mossmaragd, staan hier in de veilige eenzaamheid der ongerepte natuur. Alles groeit er vrij en heerlijk naar den ingeschapen leefdrang. Hoe zalig-rustig graast tusschen de stammen in de rotspoort, die uitzicht opent op het welig groen van een vredig rivierdal, het edelhert! Paulus, de kluizenaar is deel van dezen hof geworden. Hij hoort bij de ruige boomen en het onnoozel gedierte, dat vol vertrouwen in zijn nabijheid tiert, zonder vrees of eenige schuwheid. Ook in dezen Godzoeker schilderde de groote Eenzame het beeld van eigen zielsheiliging. De mensch Grünewald wordt door deze schepping gezien in zijn heerlijke natuurliefdeGa naar voetnoot*). Een detail-reproductie van den sprookjesvreemden boom met het prachtige mosdruipsel aan de bochtige takken doet denken aan de ets van Herkules Seghers met het wonder van de fantastische lork-verbeelding, meer eeuwigheidsdroom van een geniaal dichter en profetisch ziener dan weergave van een waargenomen werkelijkheid, terwijl het stukje natuur van den voorgrond, de verweerde stam in de kostelijk-wilde woekering van kruiden en planten, waar een hartstochtelijk botanicus bij gaat knielen, overeenstemming toont met Dürer's aquarel in de Albertina, die een weigrondje met grassen, weegbree, paardenbloemen en ander gedoente van kruidsel afbeeldt met zoo argelooze natuurgetrouwheid, dat de sensatie wordt gewekt, of de scheppingsgeuren van de intieme vegetatie versch uit het frisch gepenseelde veldhoekje opwasemen. Toch werken die verbeeldingen van de levende natuur in Grünewald's schilderij anders dan in de Seghers' prentGa naar voetnoot*) en de vlotte waterverfschets van Albrecht van Neurenberg:Ga naar voetnoot†) zij versterken de religieuze stemming. De schepping rondom Antonius en Paulus luistert en ligt in gewijde aandacht verstild. Want, hoe machtig de verbeelding van het Vogezenlandschap met zijn rotskasteelen en bergtorens moge zijn, hier is méér dan natuurmajesteit: Grünewald verzinnelijkt eene goddelijke gebeurtenis! Zie, het oog heffend naar de aanvleugelende raaf, heft Paulus in heilig vertrouwen op God de rechterhand op, om het brood, dat uit den hemel neerdaalt, voor zich en zijn bezoeker te ontvangen. Zoo houdt Matthias zich ook in de schildering | |
[pagina 94]
| |
van deze Antoniuslegende aan de geestelijke beteekenis van het Altaar en bouwt hij onder den boog van het Soli Deo gloria den gouden tabernakel van zijn Christusgewijde kunst tot heil der geloovende zielen.
* * *
Een schilderijencomplex gelijk de tien werken in het museum Unterlinden te Colmar heeft Grünewald niet meer gemaakt. Met de jaren beheerscht de Stormachtige steeds meer zijn extatisch temperament en temt zijn uitbundig gemoedsleven. Door bezinning verdiept zich zijn kleur en wordt het rythme der beweging van zijn Madonna en Kruisverbeeldingen vaster en rustiger. Daardoor kan hij het met minder ruimte doen en toch grootscher zijn Gevoel verzinnelijken. Zijn ‘Maria met het Christuskind’ van het Isenheimer Altaar moet men in het geheel der vier schilderijen der Menschwording zien. Dat is niet het geval met de Stuppacher Madonna. Oorspronkelijk was dit altaarstuk in de Domkerk te Aschaffenburg geplaatst. Een der vleugels ging verloren. De andere met ‘Die Gründung von Sa. Maria Maggiore’ bevindt zich in het museum te Freiburg. ‘Madonna’ en ‘Gründung’ zijn door afronding en concentratie in zich zelf een geheel. Zij toonen den koninklijken opgang van Grünewald's geest. De romantische droom wijkt voor de klare ziening. Het onderwerp blijft onveranderd, maar de verbeelding wordt schooner en weidscher, zijn natuurliefde reiner en vromer. Grünewald leert God's naam spellen uit het Woord zijner Schepping. Er komt innigheid en vertrouwelijkheid in het werk. De hemel is niet meer zóó ver en de aarde niet zoo diep verzonken in den afgrond. De daemonen zijn in de spelonken teruggeslingerd. Nu welft de Noachsboog over Maria en het heilig kind Jezus als het teeken van Elohim's eeuwig Verbond met de geloovigen, die door Christus tot God gaan. De Jacobsladder staat tusschen hemel en aarde, tusschen God en mensch en Jehovah verschijnt in de rustige straling zijner Ontferming. Het Woord wordt geopenbaard: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefdeGa naar voetnoot*) en God doet zijn aanschijn lichten over de Nieuwe Aarde. Vrede, vrede, vrede leeft in heel de schepping. 't Gebloemte bloeit en geurt. Bijen gonzen om. Lenteadem vaart over de wei. Ruischend wuiven de kruinen en met die scheppingsweelde in innige harmonie speelt op den schoot van de Moeder Gods de kleine Zoon des menschen.... De kathedraalklok luidt en zingt zijn bronzen gonzen over 't stedeke in Zondagmorgenwijding. Op het portaalterras treden de eerste kerkgangers aan.............. O, dit alles is schoon en heerlijk en een hemelsche belofte voor de eeuwige rust onzer hopende zielen.
's-Gravenhage, 9 Maart 1920.
het isenheimer altaar. de beweening. colmar.
|
|