Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30
(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
matthias grünewald. tauberbischofsheimer kruisiging. ± 1520-1523. karlsruhe.
| |
[pagina 33]
| |
I.
| |
1. De Onbekende.
matthias grünewald in den tijd der schepping van het isenheimer altaar (1509-1511). gravure uit sandrart's ‘teutschen akademie’.
Hoewel er in deze eeuw elk jaar een bijdrage tot de Grünewald-studie in zijn vaderland verscheen en het standaardwerk van Heinrich Alfred Schmid de grondige beschouwing geeft van al de altaarstukken en teekeningen, welke het scherpzinnig onderzoek der kunsthistorici na jarenlange vorsching aan den Meester kon toekennen, zoo bleef de mensch Matthaeus von Aschaffenburg verborgen in het duistere geheim van het Verleden. Terwijl het leven van zijn land- en tijdgenoot Albrecht Dürer nauwkeurig gekend wordt, weet niemand van den Schepper van het Isenheimer Altaar, waar noch wanneer hij werd geboren. Het jaar van zijn dood staat niet vermeld, de plaats zijner rust kan niet worden aangewezen. Leonardo en Dürer schreven over kunst vorstelijke gedachten en hun brieven vormen een autobiografie, waar na eeuwen de levende stem nog in door klinkt. Van Grünewald bleef geen woord bewaard. Was hij een zwijger, die zich zelden met menschen inliet en stil zijn eenzaam pad door den donkeren tijd liep? Ondanks de uitgebreide Grünewald-literatuurGa naar voetnoot*) blijft de kunstenaar de groote Onbekende, die in den aanvang van de Hervormingseeuw in het stroomgebied van den Rijn verscheen, zijn machtige altaarkunst schiep, en zonder ander spoor achter te laten, verzwond. De volgende eeuwen kennen hem ternauwernood bij name. Zijn werken worden van hun hooge plaats gerukt en voor arbeid van Dürer, Cranach of Baldung gehouden. Eerst in de tweede helft der XIXde eeuw wordt Grünewald ontdekt en uit het graf der miskenning opgeroepen. Na 1800 verschijnen geregeld studies van Duitsche kunstgeleerden, waar de schilder in genoemd, beschreven, gewaardeerd wordt. Doch eerst | |
[pagina 34]
| |
in 1862 durft G.F. Waagen hem naast Dürer en Holbein stellen. Ruim tien jaar later erkent A. Woltmann hem als schepper van het Isenheimer AltaarGa naar voetnoot*). In 1876 wijst W. Schmid hem de ‘Erasmus und Mauritius’ toe. Langzamerhand krijgt de Grünewald-Frage door het onvermoeide pogen der scherpzinnige spoorzoekers vasten vorm. Men voelt grond onder de voeten. En al worden er geen levensberichten opgediept, toch kan er tenslotte een beeld van zijn kunst en haar ontplooiing worden ontworpen en geconstrueerd. De ontdekking door H. Thoma en O. Eisenmann der Kruisiging van Tauberbischofsheim is de doorbreking van den morgen. 't Gloort. Van boven tot beneden scheurt het nachtgordijn, dat eeuwenlang den kunstenaar verhulde, de schemeringsnevels worden door den frisschen ochtendwind verstrooid en stralend rijst over het berglandschap de Grünewalddag. Het is glorieus, als de ‘Opstanding’ van zijn Antoniusaltaar. Als scheppend werker leeft hij naast de Allergrootsten der eeuwen. J.K. Huysmans wijdt in zijn Là Bas (1891) eenige fonkelende bladzijden aan de bewonderende beschrijving van de Tauberbischofsheimer Kruisiging en roemt in Les trois Primitifs de tien schilderijen van het Isenheimer Altaar te Colmar in het museum Unterlinden als een wonderwerk der Kerkelijke kunst. In 1907 komt de ‘Stuppacher Madonna’ in het licht, een paar jaren later wordt de ‘Verspottung’ te München voor een Grünewald erkend. Ook worden zijn teekeningen in verschillende verzamelingen na vergelijkend onderzoek op zijn naam gesteld. Terwijl de kunsthistorici hun nasporingen onverpoosd voortzetten en hun ontdekkingen openbaren in de vaktijdschriften, durven verschillende Verlegers de bezorging aan van rijk verluchte Grünewalduitgaven. Zoo doet Max J. Friedlander bij Bruckman te München in 1908 het Isenheimer Altaar verschijnen in prachtige kleurreproducties, die een uitmuntend denkbeeld geven van het vuurvlammig koloriet, waarin het origineel volgens de getuigenis van kunstzinnige bezoekers van het Museum te Colmar wonderlijk gloeit, zoodat de taal te arm aan woorden blijkt, om de schoonheid van die symfonische kleurorchestratie te vertolken. In kleiner formaat verscheen in 1913 bij Seemann te Leipzig een soortgelijke map. Beide uitgaven worden door Schmid gewaardeerd in zijn ‘Die Gemälde und Zeichnungen des Matthias Grünewald’, waarin het geheele bekende oeuvre van den schilder wordt beschreven tot in onderdeelen en in zeer verzorgde prenten gereproduceerd. Deze kostelijke werken stellen iederen belangstellende in staat door aandacht en overgave zich de machtige Grünewaldkunst in te leven. Echter zal de prijs voor velen een bezwaar zijn. Daarin is echter voorzien door het boekje van H.H. Josten in de Künstler-Monographiën van Knackfusz (1913) en een Kunstwart-Mappe (1907). In 1919 kwamen nog twee belangrijke bijdragen uit. In hoever het verlies van Colmar voor Duitschland en het moeten afstaan van het Isenheimer Altaar aan Frankrijk hiermede verband houdt, kan ik niet beoordeelen, hoewel het mij aannemelijk lijkt, dat het tijdelijk verblijf van het heerlijke werk in de pinakotheek de Münchener Delphin- en Piper & Co. Verlag heeft aangedreven ondanks de verschrikking der tijden de uitgave van August L. Mayer's en Dr. Oskar Hagen's ‘Matthias Grünewald’ te wagen. Door den gemeenschappelijken arbeid van de Duitsche kunstgeleerden en bewonderaars van Grünewald's genie werd het Altaarwerk van Mathis tot geestelijk nationaal bezit gemaakt en deze schat kan noch door een bolsjewistischen storm vernietigd, noch door een vernederende dwangvredesvoorwaarde worden geroofd | |
[pagina 35]
| |
2. Leven en Werken.Wie Grünewald zegt, noemt Christus. Zijn kunstenaarsloopbaan wordt bepaald door zijn vier Kruisigingen. Het tragische Golgothadrama is zijn leven lang het onderwerp van zijn scheppende verbeelding. Jezus' Offerdood is voor Matthaeus dè werkelijkheid. De goddelijke Daad, die aan het Consummatum estGa naar voetnoot*) voorafging, heeft de liefdesterke belangstelling van zijn hartstochtelijk kunstenaarsgemoed. De realiteit van het Christuslijden is het grondwoord van Grünewald's Altaarkunst. Op den poortmuur van zijn ‘Kreuztragung’ (Karlsruhe) staat geschreven: Er. ist. vmb. vnser. svnd. willen. gesclagen. In dit woord van het Messiaskapittel bij Jesaja (LIII:5) wordt het goddelijk principe zijner kerkschilderijen geopenbaard. Het mystieke Lam van het Isenheimer Altaar, wiens bloed uit de geopende borst in den heiligen Kelk stort, is voor Grünewald meer dan symbool van een dogma. De geloofswaarheden van de Christelijke Leer zijn in hem vleesch en bloed, geest en leven geworden, wijl hij de Jezussmart dag bij dag in eigen hartewee bloedig beleefde. In dat doorleven van het Kruisleed, dat doodt en in die lichaamsvernietiging toch het wonder van de Levendmaking der ziel bewerkt, ligt de vèrstrekkende beteekenis van Matthias Grünewald voor de eeuwen. Niet zijn onderwerp maakt hem groot, maar hij hief de gewijde Overlevering van de verzoenende Christusdaad in het Licht van Gods genade en schiep daardoor de historie om tot leven en werkelijkheid. In zijn ontroerde Verbeelding was de smadelijke ondergang van Jezus in bloedige duisternis een Feit, dat niet in het gister van het verleden maar in het nu van het tegenwoordige de aarde scheurde, den hemel zijn glans deed intrekken en den mensch wierp in de woestijn der wanhoop. Met de andere geloovigen volgde hij aanbiddend de handeling van den Mispriester en sloeg zijn kruis op het hooge oogenblik der Consecratie, maar het Hoc est enim corpus meumGa naar voetnoot*) wekte in zijn ontvankelijke ziel onvergelijkelijk veel heviger ontroering dan in de gemoederen der mede-aanbidders. Zij gingen na de zegenspreking en het verdwijnen van den celebrant aan hun werk voor het dagelijksch brood, in hém echter gloeiden de epistel- en evangeliewoorden als levende vonken uit de Rots der eeuwen geslagen. Gelijk de Prediker roept, dat der Wijzen spreuken als prikkelen en nagelen zijn, diep ingeslagen door de Meesters der verzamelingen en gegeven van den eenigen Herder, zoo schoten door de kristallijnen vensters van het outeroffersymbool de vlammen des Heeren hem de peinzende vraagoogen in en, staande in het gevuur van den Eeuwige, kromp Mathis in het schuldbesef, dat Maria's Zoon voor hém handen en voeten op het vreeselijke Hout van den Doodskopheuvel had laten doorspijkeren. Dan schroeide in zijn leden de sterfpijn en als de felle ploeg de klei zoo sneed de kruiskrampkreet van het Vangodverlatenzijn door zijn arme ziel. Hoe werd hij bewogen, als op Hooge dagen het lijden van Jezus en zijn Heilige Moeder herdacht werd en door de tempelgewelven het Stabat mater dolorosa ruischte, waarvan de smarttonen de sensatie wekten, of heete droppelen uit den verduisterden hemel weenden. Dan verschenen hem de blanke koorknapen in hun af- en aanzweving rond den celebreerenden priester als dienende Serafs en, opgenomen door den aanvleugelenden Geest, werd heel het vroom gebeuren der aanbiddende Gemeente vergoddelijkt en zag hij in den spiegel van den altaardienst de Zaligen cirkelen om den troon van God. Zoo kon de religieuze handeling Mathis neerstooten in de woeste duisternissen van de gierende hel en dadelijk daarna zijn roepende ziel opvoeren in de zingende sferen van het lich- | |
[pagina 36]
| |
tende Christusrijk. Hierdoor staat deze Dante der Schilderkunst als de groote Eenzame in de wereld der krachtmenschen van de Renaissance en is hij meer dan de humanisten Dürer en Holbein een vreemdeling op aarde. Met den droeven Prediker erkende Grünewald noch het genot noch de kennis maar God als het hoogste Goed en het gebruik der hemelsche gaven in Zijn hoogen dienst als het ware Geluk. Wat kon de menschelijke wijsheid stellen tegenover het aanbiddelijk Wonder van het Lam Gods -? Hoe woestijnleeg was haar wetenschap bij de paradijsrijke Altaargeheimenissen! Als in de elevatie het Lichaam des Heeren eerst en vervolgens de heilige Kelk werd opgeheven ter aanbidding, symboliseerde de priester in die vrome offerande de verhooging van den Zoon des menschen en in hun adoratie werden de geloovigen genezen van de venijnbeten der zonde gelijk het Volk Gods van zijn doodelijke serpentwonden bij het om-redding-roepend aanschouwen van de koperen Mozesslang. Het Miserere nobisGa naar voetnoot*) was de kreet van Bar-Timeüs, den blinde, die, staande in het vreeselijk duister van zijn geloken oogen en met gescherpt gehoor vernemend, dat Jezus van Nazareth voorbijschreed, in heilig geloof den Zone Davids aanriep en, volhardend in zijn kreet om verlossing, het licht op den afgrond zag verschijnen in de aanzweving van Gods Geest op de wateren zijner ziel. Zoo rees Matthias Grünewald, hoewel zijn hart hem bloedend in de borst hing, wanneer zich in zijn Verbeelding het lijflijk lijden van Jezus realiseerde, door zijn Geloof in de verzoenende kracht van het goddelijk Kruissterven wederom op uit zijn verslagenheid en zaligde hij in den wonderen vrede, dien God doet sneeuwen over een gebroken geest. Gelijk voor den Schepper van de diviene Commedia waren ook voor Grünewald hemel en hel werkelijkheden en moest de menschelijke ziel over de verheven baan van het vleeschgeworden Woord door de vuren der zonde-uitbrandende loutering heen schrijden, om het Salem der eeuwige rust in te gaan. Ondanks het barre realisme van zijn honderdwondigen Christus met de vreeselijke smarthanden en gescheurde bloedvoeten, is de kunstenaar Matthias de goddelijke Dichter der onsterflijke Liefde. Dat heeft J.K. Huysmans fijn gevoeld, toen hij den uitbeelder van den ‘God der Armen’ idealist noemde. Dit Grünewald-Idealisme is het geloof van den Christen, die het lijden van het aardsche leven gering acht tegenover de heerlijkheid, welke God aan zijn kinderen zal openbaren. Het is de stervensmoed der Heiligen, die standvastig de bittere vervolging der wereld verdroegen, wijl zij, hopend de dingen, die hun sterflijke oogen niet konden zien, innerlijk verzekerd waren, de kroon des levens te zullen ontvangen uit de hand Desgenen, die in zijn kruisdood hun getoond had hoeveel leed om zijn Naam doorstreden moest worden. Zoo verschijnt Matthias Grünewald in zijn altaarkunst als de dichter van den geloofsstrijd, die het Epos schept van de Heroën der Christelijke Kerk en zijn kleurvurende schilderijenpolyfonie doet aanlichten in de zonnende heerlijkheid van het Koninkrijk der hemelen.
* * *
Grünewald kwam uit de omgeving van AschaffenburgGa naar voetnoot*). Zijn ouders zijn niet bekend, maar met grond wordt verondersteld, dat zij eenvoudige lieden waren gelijk die van Rembrandt en Millet. Sandrart | |
[pagina 37]
| |
meldt in zijn ‘Teutschen Academie’ den familienaam; maar hij werd gewoonlijk Meister Mathes genoemd. Zoo duidt ook Melanchton hem aan in zijn ‘Rhetorik’; het oordeel echter: ‘Mathias quasi mediocritatem servabat’; d.i. ‘Mathias hield het midden in zeker opzicht’ (tusschen Dürer en Cranach) werd in onzen tijd gelogenstraft. Er wordt niet geweten, waar Grünewald zijn vak leerde noch wie zijn leermeester was. 't Vermoeden ligt voor de hand, dat deze een Aschaffenburger of Mainzer was, hoewel Holbein de Oude ook wel wordt genoemd. De mogelijkheid, dat hij in 1500 een reis naar Italië ondernam, is niet uitgesloten. Toen toch trok zich Heinrich Reitzmann, kanunnik te Aschaffenburg, het lot van zijn genialen landgenoot aan. Deze kan den jongen schilder meegenomen hebben ter bedevaart in het jubeljaar naar Rome. 't Vroegste Grünewaldwerk is de ‘Kreuzigung’ te Bazel, evenals de ‘Verspottung Christi’ te München in den aanvang der XVIde eeuw in de buurt van Frankfort gemaakt. Vrij groote zekerheid bestaat er, dat Mathes een tiental jaren in deze stad woonde en er zijn atelier had. Daar toch bleef de herinnering aan den meester het minst verbleekt bewaard. Ruim honderd jaar na zijn dood ontmoette Sandrart er Philipp Uffenbach, die gewerkt had bij Grünewald's leerling Hans GrimmerGa naar voetnoot*). Men droeg in Frankfort kennis van de Isenheimer Schepping en de werken door Meister Mathes in vele plaatsen van het Rijn-Maingebied uitgevoerd. In Sandrart's dagen was er in de kerk der Dominikanen de ‘Verklärung Christi auf dem Berge Tabor.’ De voorstudies tot dit werk, twee teekeningen te Dresden van de ontroerde Petrus en Jacobus, die ontzet worden bij het hooren van de Stem uit de luchtige wolk, welke hen overschaduwt, wettigen het oordeel, dat ook in deze ‘Verklärung’ de kunstenaar, evenals in al zijn groot dramatisch werk, zijn beeldend vermogen concentreerde op de emotievolle weergaaf van een geestelijke gebeurtenis, die ziel en zinnen der menschen geweldig beweegt, gelijk een vulkanische werking de aarde, en in uiterste zenuwspanning hen een bovennatuurlijk bestaan doet beleven. Daarom kan de Frankforter schildersbiograaf onvoorwaardelijk worden geloofd in zijn beschrijving van Grünewald's aquarel ‘worinnen zuvorderst eine verwunderlich-schöne Wolke, darinnen Moyses und Elias erscheinen samt denen auf der Erden knienden Apostlen, von Invention, Colorit und allen Zierlichkeiten so fürtrefflich gebildet, dasz es Selzamkeit halber von nichts übertroffen wird, ja es ist in Manier und Eigenschaft unvergleichlich und eine Mutter aller Gratien.’ Was de roem van Grünewald reeds tot Colmar doorgedrongen, dat de abt Guido Guersi te Isenheim hem opdroeg, de altaarschildering voor zijn kloosterkerk te volbrengen? Of werd hij aanbevolen door de monniken der Antoniusorde te Frankfort? Hoe 't zij, in de jaren 1508-'11 werd het tiendeelig Polyptiek voltooid en door den kunstenaar zelf opgesteld. Meermalen moet hij in de omgeving van het Isenheimer klooster gezworven hebben blijkens de landschappen in den achtergrond van sommige paneelen, die gelijkenis toonen met berggezichten van de Vogezen. Kort voor of gedurende de schepping van dit altaar maakte hij vier heiligenfiguren voor het Hellerouter van Dürer te Frankfort, waarvan de Cyriacus en Laurentius in het Historisch museum aldaar nog te zien zijn. Omsteeks 1513 droeg domheer Reitzmann hem twee altaarwerken op, waarvan het eerste verdween, terwijl het andere slechts gedeeltelijk bewaard bleef. Oorspronkelijk geplaatst in de Maria-Schnee-Kapelle, gesticht door de gebroeders Georg en Kaspar Schanz en tegen de kathedraal aangebouwd, is van Meister Mathes' arbeid te Aschaffenburg niets meer te zien. De Madonna kwam in de dorpskerk te Stuppach | |
[pagina 38]
| |
terecht en de ‘Gründung van Sa. Maria Maggiore in Rom’ te Freiburg. Aan de verstrooiing van middenbeeld en vleugels van het Maria-Schnee-tryptiek worden de onverschilligheid en vijandschap kenbaar, waarmee in de stormende godsdienstoorlogen de altaarkunst van Grünewald werd bejegend. Zoo roofden de Zweden uit den Dom te Mainz drie werken, waarvan het drieluik met een blinden kluizenaar, die, over den bevroren Rijn gaande, door twee moordenaars wordt aangevallen en neergeslagen, bijzonder geprezen wordt bij Sandrart. Deze altaarstukken, die verloren gingen door schipbreuk, toen zij over de Oostzee weggevoerd zouden worden, had Grünewald in opdracht van Albrecht van Brandenburg gemaakt. Deze kerkvorst werd omstreeks 1517 zijn beschermer en verhief hem tot zijn hofschilder. Voor de stadskerk van TauberbischofsheimGa naar voetnoot*) schiep hij in de jaren 1520-23 de Kruisiging, die na veel gezwerf en verwaarloozing eindelijk in het museum te Karlsruhe werd ondergebracht (1899). Het paneel bleek bij de restauratie van 1883 ommekants de ‘Kreuzschleppung’ te toonen. Met de verheffing van Albrecht tot kardinaal en primaat van Duitschland werd Halle a/d Saale de residentie, waar de kerkvorst bij voorkeur vertoefde. Voor de domkerk aldaar schiep Matthias in 1523/24 de ‘Unterredung des hl. Mauritius mit dem hl. Erasmus.’ Dit werk, zoo dicht in de buurt van Wittenberg geschilderd, moest in later dagen bij de terreinwinning der Reformatieleer van Albrecht's vurigen tegenstander naar Aschaffenburg in veiligheid worden gebracht en is thans de glorie van de Münchener Pinakotheek. In de figuur van den phlegmatischen Erasmus, die koel luistert naar de vlammende taal van den temperamentvollen Moor, werd de kardinaal in de schitterende pracht van zijn vorstelijken staat verbeeld. Als laatste schepping van Grünewald wordt de ‘Beweinung Christi’ in de kathedraal te Aschaffenburg vermeld. Dit is het eenige werk, dat op de oorspronkelijke plaats bleef.
* * *
Volgens Sandrart zou de kunstenaar te Mainz meestal verblijf hebben gehouden. Voor zijn altaarwerk zal hij echter menigmaal te Halle of in de andere steden van zijn Maecenas vertoefd hebben. Of hij te Mainz overleed of in een andere plaats van Midden-Duitschland is niet bekend. Men houdt 1529 voor zijn sterfjaar. Uit zijn laatste levensdagen dagteekent het zelfportret van de universiteitsbibliotheek te Erlangen, dat in de ‘Teutschen Academie’ als gravure wordt gereproduceerdGa naar voetnoot*). De bijgaande vermelding van Sandrart, ‘dasz er ein eingezogenes, melancholisches Leben geführt und uebel verheuratet gewesen’, stemt wonderwel over een met de zwaarmoedige uitdrukking van het droevig opstarend kunstenaarsgelaat. Zoo heeft Vincent van Gogh zich geschilderd, zittend voor den ezel, 't palet in de hand en de oogen vervuld van onuitsprekelijk, eindeloos wee. Ondanks zijn arbeid onder de hooge gunst van den Duitschen primaat is Matthias Grünewald een arm, eenzaam man, die nochtans onmeetlijke rijkdommen bezit in zijn goddelijke Liefde en van uit de mysterieuze grot van zijn verdoken zielsleven zijn Verbeeldingslicht over het heiligdom van het Roomsche altaar uitstraalt. Zijn Priesterschap is Melchizedekiaansch: gelijk de koning van Salem in zijn uittreding tot den zegevierenden krijgsheld Abram met de voortbrenging van brood en wijn de offerande Christi vóórbeeldde, zoo komt | |
[pagina 39]
| |
ook Matthaeus van Aschaffenburg zonder geslachtsrekening voort uit de Eeuwigheid om te getuigen in de kerk van het Hoogepriesterschap van den Zoon Gods, waardoor de Levietische bediening der sterfelijke menschen te niet wordt gedaan. In waarheid, hetgeen Luther in zijn wereldherscheppende Daad te Worms verrichtte, toen hij tegenover de aardsche macht van Keizer Karel en kardinaal Albrecht zijn agitatorische geschriften handhaafde, zich beroepend op de wet en de getuigenis van den Bijbel, en met het bliksemend Hier staik de persoonlijke verhouding van den mensch tot God, gelijk die geopenbaard was in het leven van Abram en Job, als het wezen van een lévend Christendom verkondigde, dat deed Grünewald in de Daad van zijn Kruischristusschepping, waardoor de ziel gericht wordt op het onvergankelijke Priesterschap van den gekruisten Nazarener, die na het bloedig zich-zelf-offeren door de hemelen is doorgegaan en altijd leeft, om te bidden voor degenen, die door hem tot den Troon der genade komenGa naar voetnoot*). De Katholieke kerk schijnt de Altaarkunst van Matthaeus harer niet waardig te hebben geacht. Zij heeft geen hand uitgestoken, om de machtigste verbeeldingen van de Christussmart voor haar dienst te behouden. Voelde zij intuïtief het beginsel van ketterij en reformatie in dien Man van smarten? In geen enkel Godshuis is een gaaf altaarwerk van Grünewald gebleven. Voor den eeredienst van zijn kerk is Mathes' kunst dood. In musea en bibliotheken worden de overblijfselen zijner geestelijke nalatenschap bewaard en in de hoogste eer gehouden. Niet de bedienaren van het altaar, maar de kunstgevoelige navorschers hebben zich zijner ontfermd. Door zijn schoonheidsarbeid zijn ziel uitstortend in den dood, zal de verworpen Meester van Aschaffenburg leven, eeuwig en altoos. | |
3. De Gekruiste.‘Wie ein roten Faden durchläuft das Thema der Kreuzigung des Herrn hinfort das Gewebe, in dem der Meister sein Lebenswerk schafft.’ Zoo schrijft Dr. Oskar Hagen. Niemand heeft zoo ets-fel de psyche van dien Grünewald-Christus het woord ingebeten als J.K. Huysmans. ‘O, zeker! Van dit bloedige Golgotha tot de zachte en zoete passieschildering sedert de Renaissance - een heele schrede. Deze Christus in doodskramp is niet de Galileesche Adonis der rijken, de blondgelokte, de wereldgenietende jongeling, de mooie man met de welgesneden baard en de nietszeggende uitdrukking, tot wien de geloovigen sedert vierhonderd jaar bidden. Die daar is de Christus van den heiligen Justinus, Cyrillus, Tertulianus, de Jezus van den eersten Christelijken tijd, de leelijke Christus, die zwaar moest lijden, wijl hij den zondenlast der wereld op zich nam. De God der armen....’Ga naar voetnoot*) Daar is nog een meerdere lof dan de roem, den Christus van de martelaren der Algemeene Kerk te hebben uitgebeeld. Grünewald's Gekruiste is de Heiland van den Bijbel. Van het Johannes-Evangelie en de Jesaja-Profetie. In zijn eenzaamheid heeft deze schilder zijn troost geput uit het levend water der onvergankelijke woorden van de Hebreeuwsche Dichters, zooals zij eerst de toekomst van den Messias profeteerden en na de omwandeling van den Zoon des menschen op aarde zijn leven en werken beschreven en | |
[pagina 40]
| |
zijn levensleer verkondigden in hun vurige brieven aan de gemeenten uit de Joden en Heidenen beide. De Verlossersbelofte van den troost-troost-mijn-volk-roependen Ben-Amoz zag Grünewald vervuld in den Hooge en Verhevene, die tot Johannes kwam aan de oevers van den Jordaan te Beth-Abara en van wien de woestijnprediker in het kemelsharenkleed getuigde, dat Hij vóór hem geworden was. Ook de Dooper zelf was door Jesaja geprofeteerd als Degene, die recht in de wildernis een baan voor den Jehovah zou maken en zoo heeft Matthaeus in zijn Isenheimer Altaar in zijn ruigen Getuiger onder den linker kruisarm den Vox clamantis in desertoGa naar voetnoot*) met de stormende kracht van het Jesajawoord levend en geweldig verbeeld. Waarlijk, dit is de Boetgezant, die na zijn gezwerf in de woeste eenzaamheden van Judea de huichelende sjacheraars van Jerusalem met de geesels van zijn niemand-verschoonende waarheidsprediking terugzweepte in de giftige holen van hun woekerbedrijf. Deze onverzettelijke Mensch wordt niet als het wuivend riet ginds en her geschud door de rukkende vlagen van den twijfel, maar eikvast staat zijn overtuiging geworteld, dat hij zelf af moet nemen en de Christus wàssen. Met zijn linkerhand omklemt de Man Gods het breed-openliggend Boek, terwijl in lenig-levendig gebaar de bloote rechterarm uit het harig kleed wordt geheven om met nadrukkelijk uitgestoken vinger het bloedend Kruisoffer te toonen. Het getuigend woord uit den Bijbel, waarmee Johannes de heerlijkheid van het Evangelie boven eigen zending waardeert en het Goddelijke boven het menschelijke prees, staat bij de wijzende hand in duidelijk schrift: Illum oportet crescere me autem minuiGa naar voetnoot†); tevens wordt in het kruisdragend Lam aan 's Doopers rechtervoet het Ecce agnus DeiGa naar voetnoot*) veraanschouwelijkt, door Johannes geroepen, toen hij Jezus overzijds zag naderen; in welk getuigenis de geestelijke beduidenis van het Pascha en de goddelijke Eenheid tusschen het Oud en Nieuw Verbond werd geopenbaard. In de Kelk, die het stortende bloed opvangt van het Lam, dat ‘voor den scherende den mond niet opent en wegneemt de zonden der wereld’, wordt de Algemeene Kerk afgeschaduwd en de Avondmaalsgemeenschap der geloovigen, zoodat de goddelijke oorsprong van den verzoenenden Altaardienst ligt blootgelegd. Zoo bouwt Grünewald zijn kunst op het fondament der Profeten en Apostelen, waarvan zijn vreeslijk doorwonden Kruis-Christus de door God zelf ingevoegde Hoeksteen is. Het historisch gegeven maakt hij ondergeschikt aan de religieuze mystiek: hoewel de Zoon van Zacharias en Elizabet reeds in zijn kerker op last van den Viervorst onthoofd was, toen Jezus op Golgotha stierf en de Dooper nimmer een Johannes-Evangelie in handen kan gehad hebben, schept hij ondanks de willekeurige hanteering der geschiedkundige feiten de geestelijke werkelijkheid van den kruisverzoeningsdood door de scheppende Intuïtie van zijn godgewijd kunstenaarschap. De kruisiging te Bazel is het prototype van de andere Grünewald-Golgotha's. In den aanvang houdt hij zich zorgvuldig aan het historisch Schriftgegeven. In soortgelijk getuigende gestalte als de Dooper van het Isenheimer Altaar verheft zich de centurio in zijn stijf-metalen krijgsrusting op het Bazeler stuk. Ook hij staat links van den Gekruiste. Terwijl de linkerhand de rechtstandige speer stut, heft de honderdman de rechter met aangesloten vingers in den ijzeren handschoen opwaarts. Hij zweert. Zijn getuigenis staat evenals dat van Johannes op den achtergrond tusschen zijn geheven arm en het gehelmd hoofd met opgeslagen | |
[pagina 41]
| |
helm: Vere Filius Dei eratisteGa naar voetnoot*). Zoo vond de schilder de bekentenis van den Romein, die met zijn manschappen de terechtstelling leidde en door hem als representant van het wereldlijk recht in de gedaante van een baardigen overste werd uitgebeeld, bewaard in het Mattheus-Evangelie. Maar, hoewel door de openbaring, die de overwinning van den goddelijken Gekruiste in den heidenschen hoofdman werkte, wel de Jesaja-roeping der volkeren in vervulling ging, is zijn getuigenis van Jezus' Zoonschap, in de ontzetting van den Golgothaschrik gewekt, niet vast en krachtig verbeeld. Tegenover den profetischen Ziener van het Isenheimer Altaar in zijn grootsche geloofszekerheid is deze krijgsman.... een houten klaas en zijn gebaar theatraal. Toch openbaart de plastiek van het metalen harnas het geniaal schildervermogen van den jongen Matthias, die aan de krijgslieden, welke hem dagelijks passeerden, nauwkeurig het samenstel hunner rustingen waarnam en observeerde, hoe het lichaam en de ledematen zich in de metaalbedekkingen bewogen. Ruim twintig jaar later zou hij in den Moor Mauritius toonen, hoe volmaakt deze plastische uitbeeldingsgave zich ontplooide en met welk een technisch meesterschap hij een levend veldheer zich vrij en gemakkelijk kon doen bewegen in zijn ijzeren lichaamsbekleeding!Ga naar voetnoot†) De vergelijkende studie van de andere figuren der Bazeler Golgotha in den breeden val der ruime gewaden met de personen van de Kruisverbeeldingen, die Grünewald te Isenheim en Tauberbischofsheim schilderde, zou leiden tot het inzicht in de ontwikkeling van zijn menschscheppend talent. Toch is het grondplan van zijn rijpste verbeelding der geweldige kruisgebeurtenis gegeven in dat vroege werk. Terwijl in dit stuk te Bazel vijf getuigen van den Jezusmoord, twee mannen links en rechts drie vrouwen, naast den vloekpaal zijn gesteld, wordt dat aantal geleidelijk minder doch de actie expressiever. Op de verdwenen Kruisiging, die in Rafael Sadeler's gravure bewaard bleef en de Golgotha van het Isenheimer Altaar, is de derde vrouwelijke smartfiguur verdwenen: alleen Maria Magdalena ligt er in kniegebed naast de doornagelde Christusvoeten. De laatste Kruisiging onderscheidt zich van de drie andere, doordat de Johannes- en Moeder Godsfiguur samen zijn gebracht. Op het altaarpaneel te Karlsruhe is Grünewald tot de oorspronkelijke opvatting van het Bazeler schilderij teruggekeerd en staan de beide arme menschen, die het meest liefdevol met de Jezusziel verinnigd waren, wederom weerzijds van den Gestorvene. Zij zijn alleen met Hem in het geweldige mysterie van den eeuwigheidsnacht, zat van tranen. Bij Maria stort de roode doek, die haar stil smartgelaat omvangt, over de schouders en langs de voor de borst geheven bidhanden met de ingeboorde nagels op het heilig-blauwe gewaad, dat haar zoo geheel omhult, dat geen voet zichtbaar wordt. Het roode kleed van den Evangelist is haveloos en gescheurd. Een gele mantel, die in plooienval overeenkomt met het opperkleed van den Johannes te Bazel, woelt over de rok en schijnt sterk bewogen door de ontroering, die dezen krachtigen Zwaab schokt en zijn ruig gezicht verwringt tot een smartmasker. In harmonie met den onuitsprekelijken ernst van de gebeurtenis gebruikt Grünewald een rustig koloriet. De kleuren, 't matrood, blauwgeel en olijfgroen der kleeding, het blauwig-groen van den hemel, diep wijkend achter de sombere bergen in de ondoorgrondelijke geheimnis van een nachtmeer, zijn met ingetogenheid geschilderd. Hier geen uitbundig koloristisch geweld. In zijn devote couleuring bidt de kunstenaar. Zijn werk is een rouwpsalm in den nacht. Een lied Hammaäloth uit de diepten. De vuur-hevige kolorist van het Isenheimer Altaar buigt zich als de dienaar van den stemmingsschepper, die in den | |
[pagina 42]
| |
godgeheiligden toon van zijn schilderij de tranenlooze smart van de beide stomgeweende menschenkinderen verbeeldt. En tusschen die geheel verslagen moeder van Jezus en den ontzetten Johannes met d'open, tòch stemloozen mond.... de Gekruiste! Wat in het werk te Bazel werd begonnen, is hier volbracht. Ook daar die handen met de gekromde vingers, dat slaphangend hoofd, die misvormde voeten. Maar niet de Strijd van den stervenden Zoon van God. Reeds in de Kruisiging van Isenheim wordt de overwinningskamp geopenbaard. Doch daar is de dramatiek luidruchtiger. Hier stiller, maar meer de ziel indringend en met zacht geweld diep ontroerend. De dwarsbalk van het kruis is op het Bazeler schilderij recht, hier, evenals te Colmar, gebogen, of hij krom getrokken ware door de sterfangstkrampen van den Strijder, die als een schaap zich ter slachting liet leiden, maar als de Leeuw van Juda dapper en zegevierend vocht tegen Satan en Dood.
de discipel jacobus. krijtteekening voor het frankforter altaar: christus-verheerlijking op den berg thabor. dresden.
Deze Heros kon de machten der duisternis in de hel binden en de eeuwige verzoening te weeg brengen tusschen God en mensch. Pas na de uitgroeiing van zijn zielsleven vermocht Grünewald de gelouterde ontroeringen van zijn liefdehart levend te openbaren in het dramatisch geweld zijner menschbeelding en schept hij in zijn smartverstilde Jezusmoeder en den door wanhoop verscheurden Johannes bij het kruis van den uitgeleden Christus het kunstwerk, dat door de verbeelding van de meest teisterende ellende en geheiligde liefde den Mensch Matthias met zijn diepe ziel weerspiegelt. Geen bijbelteksten noch geloofssymbolen | |
[pagina 43]
| |
in de Karlsruher Kruisiging, maar het kloppende leven van een groot-geloovige, die door het kruisdrama verbrijzeld werd en de smarten van den hangenden Jezus op zijn hart golf na golf voelde breken. 't Naakte gevoel van een bewogen ziel bloot voor God. Die de eeuwigheid aandurft. Zoo bloedig leed, dat hij vertrouwd raakte met Jezus' spijkerpijnen en in eigen hartesmarten het stempel van het Christuswee zijn vleesch voelde inschroeien. Gelouterd door zwaar zieleleed, werd hij zich bewust, dat er goddelijke krachten aan de wedergeboorte van zijn hart arbeidden, en voelde hij zich gelijk Paulus met den Nazarener gedoornkroond en genageld aan het kruis der zelfverloochening. De dooding van zijn vleesch, niet door uitwendige kastijding, maar door het reinigende vuur, dat als een Pinkstervlam hem de om-verlossing-roepende ziel werd ingeworpen, was Grünewald's wondende smart van iederen dag, maar ook zijn glorie. Hij ervoer, hoemeer hij zich zelf afstierf, hoe heerlijker het leven van Gods Zoon in hem bloeide. Hij zag zijn bestaan in mystiek verbond met het hoogste geestelijke leven. Soms werden hem in zijn extatische verrukkingen de hemelpoorten ontsloten en verscheen de heerlijkheid des Heeren in de jubileerende omstoeting van de heilige heirscharen. Dan wist Matthaeus van Aschaffenburg zich geroepen profeet, die in dadelijk verkeer met God sprak, en, zijn penseel doopend in de vurige verven van den boog, die door de hemelsche genade in den regen van zijn weening aanschitterde, schilderde Grünewald in zijn smartbewogen menschen de ontroeringen, die zijn hart doorkruisten. (Slot volgt). |
|