| |
| |
| |
In het ‘British Museum’
door J. de Gruyter (Vervolg).
Het middenrijk. De XIIde dynastie.
Wij voelen ons nu verplicht een grooten sprong te maken. Van de tusschenliggende dynastieën valt voor het doel van dit opstel weinig mee te deelen, maar die van de Usurtsens en Amenemhats, een geslacht dat heerschte van ± 2500 tot 1600 vóór onze jaartelling, schijnt zich niet ongunstig te hebben onderscheiden van de rest.
een ambtenaar en zijn vrouw. xviii de dynastie. uitg. british museum. foto fine arts publishing comp. ltd.
Er wordt van meegedeeld, dat deze vorsten hun energie en beschikbare middelen, niet als veel vroegere koningen besteedden aan het opstapelen van onvergankelijke monumenten, die ‘tot den hemel reikten’, gewijd aan eigen grootheid, maar dat zij zich beijverden in het graven van putten en reservoirs, het aanleggen van wegen, het aanmoedigen van den handel, en de ontginning van de rijkdommen, die de vruchtbare gronden van het Nijldal in zoo ruime mate aanboden. Maar zij verwaarloosden ook den arbeid van meer geestelijk gehalte niet. Meer dan in graftomben stelden zij hun eer in den bouw van tempels, die zij niet alleen met reliefs en standbeelden versierden, maar vóór welker emplacement zij ook dien nieuwen architekturalen vorm, de obelisk, de met gekleurde hierogliefen en metalen kap getooide obelisk, aanbrachten, op zoo bizondere wijze zich aanpassend bij het Egyptisch landschap.
Speciaal verdienen hier vermelding Usurtsen I, die den grooten tempel van de Zon te Heliopolis construëeren deed, waarvan helaas niets overgebleven is dan de obelisk, de slanke gedenknaald van rooskleurig graniet, die den reiziger, Egypte uit het Oosten binnenkomend, een eerste proeve geeft van haar vreemde en geheimzinnige wonderen.
Usurtsen III was een vechtersbaas en hij ging er trotsch op. Zoo zegt hij in een
| |
| |
door hem opgerichte gedenkplaat van de Zwartjes van de Soedan: ‘Ik heb ze gezien, ik vergiste mij niet in hen, ik maakte mij meester van hun vrouwen, ik sleepte hun mannen en vrouwen met mij weg van de putten, ik doodde hun stieren, ik vernielde hun graan, ik stak hun huizen in brand.’
standbeeld van de godin sekhmet. xviii de dynastie uitg. british museum. foto fine arts publishing comp. ltd.
Maar wie interesseert zich nog voor de heldendaden van dezen Usurtsen. Belangrijker is, dat er drie grijsgranieten statuen van hem gevonden zijn, die, wat volkomenheid van uitvoering aangaat, tot het beste behooren dat de periode voortgebracht heeft.
Amenemhat III is vooral bekend als de schepper van het meer Moeris, een enorm reservoir voor tijden van droogte, en wordt ook gezegd het zoogenaamd Labyrint te hebben doen bouwen, dat Herodotus zoozeer in bewondering bracht en dat mogelijk als mausoleum voor de heilige krokodillen gediend heeft.
| |
Egypte's groote tijd het nieuwe rijk.
Wij moeten thans eenige oogenblikken verwijlen bij de uit algemeen- en kunstoogpunt meest schitterende periode in de Egyptische geschiedenis, die van de Achttiende en Negentiende Dynastieën, welker regeering valt tusschen de jaren 1600 en 1200 vóór Christus. Tot hen behoort koningin Hatshepset, die een tempel te Tel-el-Bahiri bouwde door haar versierd met gekleurde bas-reliefs, de voornaamste tooneelen weergevend van eene expeditie naar het land Punt. Zij bevatten voorstellingen van zeeschepen - de oudste voorstellingen daarvan in de geschiedenis der wereld - van scheepsvolk, van de bestuurshoofden en de koningen van het land, van de inboorlingen en allerlei produkten, daaruit meegebracht. Weinig gebeurtenissen uit de Oude Geschiedenis zijn zoo overvloedig geïllu- | |
| |
streerd als deze expeditie uit de regeering van Koningin Hatshepset.
seti ii merenptah. xix de dynastie. uitg. british museum. foto fine arts publishing comp. ltd.
Deze zeer ondernemende koningin, wier zwakheid schijnt geweest te zijn dat zij als een man wenschte beschouwd te worden, een mannelijk gewaad en een kunstmatigen baard droeg, deed ook twee prachtige obelisken van rood graniet oprichten, onovertroffen in vorm, kleur en schoonheid van het daarop aangebracht graveerwerk door eenig ander monument van deze soort. Hun top bestaat uit een kleine piramide ‘van zuiver goud, ontnomen aan de hoofden van naties,’ zoodat zij tot op een afstand van vele mijlen zichtbaar zijn. ‘Boven- en Beneden-Egypte baden zich in hun pracht.’
Maar de grootste Pharaohs der geheele Achttiende Dynastie zijn geweest Thothmes III en Amenhetep III.
| |
Thothmes III.
Thothmes III was een groot veroveraar, of moet ik zeggen plunderaar, want van een organisatie der veroverde landen schijnt geen sprake geweest te zijn. Van zijn jaarlijksche strooptochten in Azië keerde hij gewoonlijk met enormen buit huiswaarts. Somtijds zijn troepen op de vloot inschepend, landde hij onverwachts op de kust van Syrië en richtte daar even groote en wreede verwoestingen aan als de Noormannen in de Middeleeuwen.
Hij hakte de vruchtboomen om, voerde het graan uit de voorraadschuren mee, legde beslag op alles wat vervoerbaar was en keerde naar Egypte terug met een grooten voorraad aan goud en zilver, edelgesteenten, vazen van zilver of brons, koren, wijn, wierook, honig, lood of andere waardevolle dingen, en mannelijke en vrouwelijke slaven. In andere jaren marcheerde hij over land, en belegerde de meer in het binnenland gelegen steden, dwong hen eenige hunner aanzienlijken in zijn handen te geven, eischte zware oorlogsschattingen, en met paarden en wagens, kudden hoornvee en schapen, in het
| |
| |
gevolg zijns legers, ondernam hij de terugreis.
Deze strooptochten vergunden hem zich een edelmoedig vriend van de priesterschap te betoonen, vele tempels te herstellen, te herbouwen of te vergrooten en ook nieuwe heiligdommen op te richten voor de goden van Egypte.
Wat het algemeen plan van de tempels uit de Derde en Vierde Dynastieën aangaat, verkeeren wij nog in het onzekere. Het is duidelijk dat zekere elementen van een latere periode, zooals de eigenaardige kroonlijst, de gargouilles van uitstekende demi-leeuwen, de vierkante zuilen, de palm- en lotuskolommen reeds daarin aanwezig waren. Daarentegen schijnen eenige karakteristieken van een latere periode als b.v. de pylons, dat geprononceerd Egyptisch bestanddeel van den tempel, ontbroken te hebben. De architektuur dier oudste tijden bereikte in het algemeen haar effekt zonder bijkomstige hulpmiddelen, uitsluitend zich steunend op zuiverheid van lijn en juistheid van proporties. De brokken graniet en alabaster, voor haar opstelling gebruikt, waren van een volmaakte afwerking en samenvoeging.
| |
De tempel van Karnak.
Zooals wij zeiden, Thothmes III was een groot bouwer. Zijn voornaamste werk is de kolonnade die hij bouwde in den aan Ammon gewijden tempel te Karnak, een kolonnade van 150 voet lang en 50 voet breed.
Deze tempel van Karnak is eigenlijk gezegd niet één tempel, maar een samenstel van tempels en voorraadschuren in 't wilde saamgebracht. Het is geen normaal schepsel, voortgebracht volgens een weloverlegd plan maar een wonderbaarlijk monster, welks leden op toevallige wijze op het oorspronkelijk lichaam geënt zijn, zonder logiek en symmetrie. In detail genomen noemt Maspero de deelen dikwijls bewonderenswaardig van uitvoering; maar ze trachtend te coördineeren, vindt hij het onmogelijk er een éénheid van te maken.
Voor dezen tempel van Karnak bouwde Thothmes als een volmaakt nieuw element drie pylons. Eveneens deed hij twee enorme pylons op den weg naar Luxor opstellen, waaraan Heroe-em-heb kort daarna twee andere toevoegde. Thothmes IV en Amenophus III richtten een nog massiever pylon op vóór den meest westelijken, waaraan Rameses I wederom eene van nog reusachtiger afmetingen deed voorafgaan. Tusschen deze twee bouwde hij de beroemde zaal, welker versiering door Seti I, Rameses II en den Rameses van de Twintigste Dynastie beëindigd werd.
| |
De Egyptische tempel
Het schijnt mij niet misplaatst hier een korte beschrijving in te lasschen van den Egyptischen tempel, zooals deze zich in het algemeen vertoonde. Een breed pad bracht den tempelganger naar de poort in den muur, die het gebied van den tempel omsloot; aan elken kant van het pad was een rij sfinxen of rammen geplaatst, die als beschermgeesten van het gebouw fungeerden. Deze poort doorgaande, bereikte hij de voornaamste pylon die uit een massieven ingang en twee torens bestond. Bij feestelijke gelegenheden werden op geregelde afstanden lange geschilderde stokken, die gekleurde wimpels droegen, in den voorgevel van de pylon bevestigd. Aan beide zijden van den ingang stond een kolossaal standbeeld van den koning en standbeelden van den Koning waren ook dikwijls op zekere afstanden vóór de geheele lengte van de pylon geplaatst. Op eenigen afstand vóór de pylon stonden gewoonlijk een paar obelisken en somtijds een paar sfinxen of heilige dieren. De oorspronkelijke beteekenis van de obelisken is onbekend; waarschijnlijk staat zij in verband met de aanbidding van de zon of mogelijk ook met een eeredienst van phallischen aard.
Achter de groote pylon bevond zich een open hof met een zuilengang, die gebruikt
| |
| |
rameses ii, een offertafel houdend. xixde dynastie. uitg. british museum. foto fine arts publishing comp. ltd.
| |
| |
werd als een soort bazaar waar gewijde voorwerpen, amuletten en het voor offeranden benoodigde door het publiek gekocht kon worden. Hier werden ook de zieken geplaatst, opdat het publiek hen met aalmoezen zou steunen, en hier verzamelden zich de bedelaars van alle soorten, evenals in een moderne moskee. Een tweede pylon doorgaande, kwam men in de zaal der Zuilen, waarin de priesters hun processies hielden en de offeranden der geloovigen in ontvangst namen. Verder dan deze zaal was het den leek niet geoorloofd den tempel binnen te dringen. De overige ruimten daarvan vormden het heiligdom van den god. De kleinere kamers in dit gedeelte bevatten de bibliotheek van den tempel en de kleedingstukken, het juwelierswerk en andere bezittingen van den god of de goden, die in den tempel aanbeden werden. Aan het uiterste eind van den tempel was het altaar van den god en zoover mocht niemand gaan als de Koning en de priesters; een heilige boot of ark, een beeld of symbool van den god of van eenig hem gewijd dier bevonden zich in dit heiligdom.
algemeen aanzicht van den tempel van medinet abor. foto bonfils.
De tempels van Egypte vanaf de XVIIIde Dynastie tot het Romeinsche tijdperk varieeren grootelijks in detail, maar het algemeen plan is altijd hetzelfde. De groote tempels van Karnak, Luxor, Abydos enz. boezemen den toeschouwer ontzag in door hun grootte en majesteit; de kleinere tempels van de Ptolemaïsche en Romeinsche tijdperken zijn minder grootsch, maar rijker van detail, en dikwijls van een meer bevalligen aard. De strengheid van het interieur der oudere gebouwen is getemperd door de reliefs en inscripties, waarmee muren, zuilen, architraven enz. op weelderige wijze bedekt zijn en de heldere kleuren, roode, blauwe, groene en gele, waarin vele van de geschilderde tooneelen uitgevoerd werden, verhoogde ten zeerste het algemeen effekt. De massieve vierkante zuilen werden in later dagen vervangen door zuilen met acht kanten, en het heele karakter van de eenvoudige ronde kolom veranderde, toen haar schacht de gelijkenis kreeg van een papyrus of lotusstengel en aan haar bovenste deel den vorm van de bloem van één dier planten werd gegeven. Zoowel zuilen als pilasters werden somtijds versierd met afbeeldingen van Osiris, in hoog relief op den voorkant aan- | |
| |
gebracht, zooals te Aboe-Simbel, en de kapiteelen werden dikwijl gebeeldhouwd in den vorm van het hoofd van Hathor. Elke tempel had een heiligen vijver op zijn gebied, zooals elk groot huis een tuin bezat met ornamenteelen vijver. Ook was elke tempel omringd door een muur, dikwijls van zeer substantiëelen aard en voorzien van versterkte poorten. De ruimte tusschen dezen muur en de tempelgebouwen werd in beslag genomen door tuinen en eigendommen van de priesters en ten deele ook door woningen van het volk. Zoo kwam deze muur dikwijls een kleine stad te omsluiten, die in tijden van paniek of invasie een algemeen toevluchtsoord werd.
zuilenhal van den tempel van edfof. foto bonfils.
Na deze uitweiding tot Thotmes III terugkeerend, merken wij nog op, dat van zijn tijd twee fraaie obelisken dateeren die als veel Egyptisch beeldhouwwerk hun weg naar Europa gevonden hebben. De zoogenaamde ‘Cleopatra's Needle’ staat op het ‘embankment’ te Londen en een andere, die de grootste van alle bestaande monolieten genoemd wordt, is opgesteld voor het Lateraan te Rome.
| |
Amenhetep III.
Zooals wij zeiden, een ander groot vorst van deze Achttiende Dynastie was Amenhetep III, wiens faam bovenal op de Tweeling Kolossen rust, enorme zittende figuren uit een enkel blok zandsteen gehouwen, die hij had doen opstellen voor den door hem gebouwden tempel, het Memnonium.
Er bestaan lange beschrijvingen, vol enthousiasme, van Harriet Martineau en andere bezoekers van het Nijldal, van deze tempels; zeker is, zooals zij zich daar afteekenen tegen den horizon op de enorme zich naar alle kanten uitbreidende vlakte, dat zij de verbeelding van eenige dichterlijke geesten getroffen hebben als van een geweldig imposanten aard. Over hun artistieke waarde schijnt het echter in hun tegenwoordigen
| |
| |
gemutileerden staat moeilijk een oordeel te vellen.
Tot een anderen tempel, op last van Amen-hetep III gebouwd, behoorden de statuën van Sekhet, een godin van het vuur, waarvan verscheidene mooie exemplaren opgenomen zijn in het Britisch Museum.
mahoe, directeur van publieke werken en zijn vrouw toeat. xixde dynastie. uitg. british museum. foto fine arts. publishing comp. ltd.
Op de achttiende Dynastie volgde de Negentiende en het is onder zulke Pharaohs als Seti I en Rame es II, dat de Egyptische kunst haar geweldigste monumenten schiep. Op bouwkunstig gebied overtreft het werk van deze beide vorsten dat van alle overige Pharaohs en is van een superieure macht en schoonheid, gelijkwaardig, zij het andersoortig, aan dat van de meest grootsche architekturale scheppingen van latere perioden. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden. dat ook deze koningen niet uitmuntten in nederigheid - dat lag niet in den aard van den Pharaoh - het waren, als men ten minste hun eigen woorden of die hunner hovelingen gelooven mag, een soort oppermenschen, vertegenwoordigers van het aristocratisch ideaal. Een triomfzang ter eere van Seti, gewijd aan een overwinning door hem behaald op de Hittieten, prijst hem o.a in de volgende beelden: ‘Pharaoh is een jakhals, die in een stormloop door het land der Hittieten vaart, hij is een grimmige leeuw, die de verborgen wegen van alle streken naspeurt, hij is een machtige stier met scherpgewette hoornen. Hij heeft de Aziaten neergeslagen, hij heeft de Hittieten tegen den grond gesmeten; hij heeft hun vorsten gedood; hij heeft hen verdronken in hun eigen bloed; hij is tusschen hen doorgegaan als een vlam van vuur; hij heeft hen tot niets gebracht.’
Maar wat wij hiervan ook denken mogen, zeker is dat zijne regeering en die van zijn opvolger Rameses II een hoogtepunt in de kunst van Egypte beteekenen.
| |
De zuilenhal van Karnak.
Het voornaamste van Seti's werken - bij wijze van spreken volgen wij de Egyptenaren in hun gewoonte deze machtige scheppingen, die in hun conceptie het werk van vele eeuwen waren en waaraan zooveel duizenden gearbeid hebben, aan den vorst toe te schrijven - is zijne uitbreiding en kompleteering van de Zuilenhal van Karnak, een van de meest indrukwekkende overdekte ruimten die ooit gebouwd zijn. Met haar muren en pylons beslaat deze zaal een oppervlak van 88000 vierkante voeten, dat is een
| |
| |
grooter uitgestrekheid dan de Dom van Keulen, de grootste van alle Kathedralen ten noorden van de Alpen. Het dak wordt gesteund door 164 massieve steenen kolommen, twaalf centrale kolommen van niet minder dan 66 voet hoogte en 33 voet in omtrek, die de grootsche avenue van het midden vormen en tal van kleinere kolommen in regelmatige formatie aan beide kanten. Het is saamgesteld uit solide steenen platen. Evenals in de kleinere zaal van Thothmes III viel het licht in middels een clerestorium. Het dak de zuilen en de muren waren geheel bedekt met geschilderde basreliefs en hierogliefen, die aan het geheel een buitengewone pracht en rijkdom verleenden. Fergusson is één en al opgetogenheid over deze zaal, waarvan afbeeldingen in zijn tegenwoordigen staat slechts een flauw denkbeeld kunnen geven Zoo zegt hij o.a.: ‘De ontzagwekkende staatsie van den centralen zuilengang, waarover het clerestorium een stroom van licht werpt, met de talrijke kleinere zuilen van de zijbeuken, allengs verdwijnend in de donkerte, het is alles zoo gerangschikt en verlicht, dat de gedachte aan een oneindige ruimte in u opwelt; tezelfdertijd spannen de schoonheid en massieve majesteit van de vormen en de schittering van hun gekleurde ornamentatie tesamen om dit tot het grootste van 's menschen bouwkunstige werken te maken, een zoodanig echter, als slechts in dit klimaat en onder deze omstandigheden in den individueelen stijl, waarin het zich aan ons vertoont, voort te brengen ware.’
paneshi, gevolmachtigde voor de soedan. xixde dynastie. uitg. british museum. foto fine arts publishing comp. ltd.
| |
De rotstempel.
Tot de wonderen der Egyptische architektuur behooren ook de rotstempels. Zij kwamen allengs de plaats in te nemen van de pyramiden, maar vereenigden met de functie van mausoleum die van tempel en groeiden in de dagen van Seti en Rameses II aan tot bouwwerken van grootschen en imposanten aard. Zij drongen tot honderden voeten in de rots en elke voorzorg werd genomen om hem, die kwade plannen in den zin had, te misleiden. Van het hypogeum van Seti wordt ons de volgende beschrijving gegeven: ‘Het bevat een opeenvolging van gangen, kamers, trappen en zuilenhallen, steeds
| |
| |
verder zich verwijderend van den ingang. De heele serie appartementen is rijk beschilderd en beeldhouw- en schilderwerk zijn aangebracht om de Ka van den Pharaoh te dienen en te steunen en van al het noodige te voorzien.
Naarmate men verder doordringt, raakt men meer en meer bedrongen en verward in eindelooze processies van goden met den kop van een jakhals, en monsterachtige vormen van goede en slechte geniï, en booten die mummies vervoeren over den heiligen vijver, en mummies op zich zelve, en bovenal, nieteindigende verwikkelingen van slangen in alle mogelijke vormen en houdingen, slangen met de beenen of koppen van menschen, gekroonde slangen, slangen die zich om mummies slingeren, of die heele optochten omkronkelen, slangen die zich over lange galerijen uitstrekken, zoodat men den kop van een slang tegenkomend aan het begin, de heele helling ervan moet afdalen vóór men haar staart bereikt heeft. Ten slotte komt men tot de gewelfde zaal, in welker midden de zware albasten sarcophaag rust, waaraan het lichaam van den Koning was toevertrouwd. Hier wemelt het van processies - om- en omgaand - witte en zwarte, en roode, en blauwe: - beenen en armen en vleugels in enorme afmetingen, spreiden zich uit over gewelf en muren.
| |
Rameses II.
Ook Rameses II, de zoon van Seti, was een groot bouwer, en zijn naam is verbonden aan den tempel van Luxor, ofschoon deze grootendeels tot Amenhetep III terug te voeren is. Naast dat van Karnak is Luxor misschien het meest beroemde van dit soort bouwwerken. Ofschoon de schatting door hem geheven van Aziatische volkoren en de slaven meegevoerd uit den vreemde hem in groote mate in staat stelden aan zijn zucht tot praal en machtsvertoon gevolg te geven, ging toch zijn ijdelheid de werkelijkheid van zijn vermogens nog te buiten en heeft hij op veel monumenten door zijn voorgangers opgericht den naam van dien voorganger doen uitkrabben en er zijn eigenen voor in de plaats d en stellen. Aan een dergelijke wandaad hebben zich meer Pharaohs schuldig gemaakt en het heeft de studie van de Egyptische kunstgeschiedenis, die tevens die van de algemeene geschiedenis van Egypte is, niet vergemakkelijkt.
Zijn voornaamste werken zijn het Ramesseum te Thebe en de rotstempel van Aboe-Simbel, vooral merkwaardig om de vier ontzaglijke beelden van den Koning voor zijn façade geplaatst. In viervoudige staatsie zit hij daar, de hooghartige vorst, in minachtende majesteit en den-tijd-tartende rust, uitstarend over de grijs-witte Nubische woestijn, die zich uitstrekt tot den verren, verren horizon.
| |
Rameses III
Eenige vorsten uit deze periode van minder beteekenis ongenoemd voorbijgaand, komen wij nu tot Rameses III, die de laatste der groote Egyptische koningen geheeten is. Maar hij was toch hoofdzakelijk een plagiarist van Rameses II. Zijn voornaamste werk is de tempel van Medinet-Aboe, waarvan Maspero o.a. zegt: ‘Medinet Aboe is de fijnste uitdrukking van de Thebaansche priesterschap wat betreft de bestemming van de koninklijke ziel en de middelen waardoor haar toekomst verzekerd kon worden. De architect maakte zijn kunst ondergeschikt aan de godsdienstleer en dat hetwelk onontbeerlijk was voor het bestaan van de goden vereenigend met dat hetwelk onontbeerlijk was voor het bestaan van de Ka, smeedde hij het geheel samen tot een grootsche en harmonische schepping.’ Wat van het aan dien tempel verbonden paleis en de op korten afstand daarvan gelegen villa van Amenophis I overgebleven is, geeft ons een denkbeeld van het Thebaansch paleis.
| |
| |
hoofd van een koning. ptolemaïsche periode. uitg. british museum. foto fine arts publ. comp. ltd.
| |
| |
| |
Het paleis.
isis en osiris. ptolemaïsche periode. uitg. british museum. foto fine arts publishing comp. ltd.
Evenals het feudaal kasteel van onze Middeleeuwen was het Thebaansch paleis rechthoekig van plan, en een solide muur, bijna zonder deuren en vensters, omsloot het. Dezen muur doorgegaan zijnde kwam men in een doolhof van kleine hoven, door zuilen gesteunde kamers, alkoven en donkere cellen, van de eene in de andere leidend en dikwijls eindigend in een blinden gang. De voornaamste deelen van het gebouw waren opgezet van in de zon gedroogde baksteenen, gedeeltelijk voorzien van de koninklijke cartouche (een soort stempel, den naam des Konings bevattend). De vloer was van klei, zoo vast aangestampt, dat hij zoo hard bijna als natuursteen was. De muren waren bepleisterd met een laag modder op eenzelfde wijze als nog gebruikelijk is in de Egyptische dorpen. Er waren wachtkamers en een audiëntiezaal, waar lieden, die de eer genoten tot de tegenwoordigheid van den Koning toegelaten te worden tusschen twee beschilderde houten kolommen de daïs vóór zich zagen, waarop de Pharaoh zich aan den bezoeker vertoonde. Badkamers waren talrijk; eenige daarvan bevatten nog de waterbuizen en de steenen platen waarop de bader zich uitstrekte om zich te drogen of voor de massage-behandeling. Verscheiden slaapkamers volgen op elkander, met het platform waarop het bed geplaatst of opgemaakt werd. Andere kamers, groote en kleine, schijnen voor de huisvesting der bedienden gebruikt te zijn.
Deze vorstelijke verblijven waren licht van bouw, zooals de huizen van het moderne Egypte, maar bedekt met schilderwerk, dat de armoede van de gebruikte materialen verhulde. Roofvogels, met uitgespreide vleugels zweefden langs de zolderingen, met vluchten duiven of eenden, gevangen in lijsten van golvende lijnen of veelkleurige spiralen. Op het plaveisel waren fonteinen, of boschjes waterplanten in kleuren weergegeven; vis- | |
| |
schen zwommen onder het water, eenden doken op uit de lotusplanten, en gevangenen in gebonden houdingen waren in rijen opgesteld langs de oevers.
‘Ik was als de god Mentoe’ zegt deze Rameses III van zichzelven. ‘Ik plaatste mij aan hun hoofd (van zijn troepen) en zij zagen de daden van mijn handen. Ik Rameses, de Koning, gedroeg mij als een held, die zijn waarde kent en die zijn hand uitstrekt over zijn volk in den dag van het gevecht. Zij die mijn land binnenvielen zullen geen oogsten meer zamelen op deze aarde; hun leven wordt hun toegerekend als eeuwigheid....
Rameses III beschonk de tempels van Heliopolis, Memphis en Thebe op ruime wijze; zijne gaven opgesomd in de ‘papyrus van Rameses III’, de langste Egyptische papyrus, beloopen niet minder dan de volgende ongelooflijke bedragen: 2756 beelden van de goden, 113.433 menschen (slaven?), 490.386 stuks hoornvee, 1.071.780 azuras land, 514 wijngaarden, 160 steden, 1.933.766 potten honig enz. enz.
Maar reeds kort na den dood van Rameses II, wiens regeering ruim honderd jaren vroeger valt, gedurende de vijandelijke invallen en de burgeroorlogen, die de laatste jaren van de Negentiende Dynastie verzelden, had zich de achteruitgang getoond. En Rameses III deed eigenlijk niet veel anders dan zijn luisterrijke voorgangers kopiëeren op een plompe, inferieure wijze.
| |
Beeldhouwwerk.
Over het algemeen kan men opmerken van het beeldhouwwerk van dezen tweeden Thebaanschen tijd, waarvan wij eenige der voornaamste monumenten bespraken, dat het zich in verschillende richtingen ontwikkeld had en over het geheel niet minderwaardig zijnde aan dat van vorige eeuwen in schoonheid van uitvoering, het overtrof in verscheidenheid van motief. Het is het meest levend, het meest gevariëerd, het meest compleet, dat hetwelk het meest karakteristiek is voor de capaciteiten van den Egyptischen kunstenaar, zijn goede hoedanigheden en gebreken. En het verzekert aan Egypte een van de hoogste plaatsen in de geschiedenis van het kunst- en schoonheidsleven der wereld.
Niet alleen de menschelijke vorm, ook tal van dieren: de leeuw, de ram, de aap, de valk enz. inspireerden den kunstenaar dezer periode tot voortreffelijk werk. Bizonder vindingrijk waren zij in het saamsmeden van de deelen van twee verschillende wezens tot een schijnbaar natuurlijk geheel. De sfinx van koningin Hat-shepset te Rome, de sfinx van Thothmes III te Cairo, de Sekhet met het leeuwenhoofd, waarvan het British Museum verscheiden exemplaren bezit, zijn hier bewonderenswaardige voorbeelden van.
De leeuwen van Amenophis III hebben een voorname gestyleerdheid van vormen, die ontbreekt in de leeuwen van Grieksche en Romeinsche beeldhouwers. De koe, door Neville ontdekt te Del-el Bahari, behoort tot de meest artistieke weergaven van dit dier, die de geschiedenis der kunst alle eeuwen door heeft aan te wijzen. Het is geen konventioneele koe, door de traditie aan de hand gedaan; het is een individueel wezen, om haar schoonheid gekozen uit de heilige kudde.
| |
Bas-relief.
In het bas-relief was deze periode niet minder gelukkig dan in het standbeeld. De versiering van de ontelbare tempels waaraan zij het aanzien gaf, niet alleen te Thebe, maar ook in de provincie, liet maar weinig oorspronkelijkheid toe in de dogmatische gedeelten, en de tooneelen, die het brengen van offeranden of ritueele plechtigheden weergeven, verschillen in essentie niet van dergelijke voorstellingen in vroeger eeuwen. Zij zijn echter minder stijf van vormen dan de ouder afbeeldingen en ver- | |
| |
toonen een grooter rijkdom en verscheidenheid in de bijbehoorende dingen. Meestal is het hiëratisch element overwegend, maar zij treffen toch bijna zonder uitzondering door zuiverheid van lijn en voortreffelijkheid van modelleering. De basreliefs van Thothmes, van koningin Hatshepset, en van Amenophis worden door de beste kenners van Egyptische kunst meesterstukken van bekwame beeldhouwkunst en harmonische kleur genoemd.
Wij zeiden reeds, dat de glorie, die van Egypte uitging onder het bestuur van een Seti I en Rameses II, onder hun opvolgers begon te verduisteren.
Zelfs lezen wij, dat onder de regeering van Rameses V-VIII de bewoners van Thebe door armoede gedreven werden tot het plunderen van de graftomben van koningen en koninginnen om den wille van de gouden ornamenten in de lijkkisten.
| |
De priesterregeering.
Onder Rameses IX geraakte de hoogepriester van Amen tot groote macht en hij wist den koning te bewegen hem het privilege te verleenen belastingen te heffen voor het onderhoud van zijn tempel en priesterschap.
Onder Rameses X werden de roovers van de tomben steeds brutaler, maar het gelukte de regeering niet er een eind aan te maken Rameses XI en Rameses XII waren zwakker dan hun voorgangers en lieten het beheer van het land geheel over aan den hoogepriester van Amen. Bij den dood van laatstgenoemden vorst maakte de hoogepriester Her Heroe zich meester van de koninklijke macht en alle titels en functies daaraan verbonden.
Dit was omstreeks 1100 v.Chr. en verscheiden eeuwen volgden waarin Egypte ons een beeld van achteruitgang, van wanorde en burgeroorlogen te zien geeft. Het kunstleven, in overeenstemming daarmede, was in het algemeen van inferieuren aard.
| |
Nabloei en decadence.
Onder Psemthek I (Psammetichus), omstreeks 666 v.C., treedt een zekere herleving in en met hem begint een derde belangrijke periode, zich weder over eenige eeuwen uitstrekkend, in het Egyptisch kunstleven. Zij is niet van zoo zuiver autochtonen oorsprong. Buitenlandsche invloeden beginnen hun rol te spelen en doen zich vooral tegen het einde steeds sterker gelden. Reeds Psemthek I beschermde de Grieken en vestigde een kolonie van dit volk in de stad Naukratis. Zijn opvolger Nekau of Necho onderhield Grieksche legertroepen en bevorderde, evenals Psemthhek, den handel en het verkeer met de Grieksche en andere naties.
In 527 v.C., viel Egypte ten prooi aan den Perzischen koning Cambyses, die spoedig opgevolgd werd door Darius I Hystaspes. Deze Darius was een wijs en verlicht vorst, die vele verbeteringen in het bestuur aanbracht, kanalen aanlegde, in het algemeen de Egyptenaren vrij liet in hun zeden en godsdienst en over het geheel een gunstigen invloed op de ontwikkeling van het land schijnt gehad te hebben.
| |
De Ptolemeeën.
Maar wij zullen hier op de details van de Egyptische geschiedenis onder het bestuur van vreemde vorsten niet verder ingaan. Genoeg zij het op te merken dat bij den dood van Alexander den Groote, die de Perzen versloeg en de stad Alexandrië stichtte, Egypte toebedeeld werd aan een zijner generaals Ptolemeüs Lagus, die het land te besturen kreeg in den naam van de zonen van Alexander: Philippus, Arrhidaeus en Alexander II. Hij werd de eerste Pharaoh van de Dynastie der Ptolemeeën die gedurende bijna drie honderd jaren in Egypte heerschte. Onder het bekwaam bestuur der eerste Ptolemeeën werd Egypte welvarend en machtig en in de regeering van Phila- | |
| |
delphus sprak men ervan als van het rijkste land der toenmalige wereld. Ofschoon de Pharaohs en hun hof uit Grieken bestonden en Grieksch spraken, was de taal van de priesterschap en het volk Egyptisch en de godsdienst van het land bleef in hoofdzaken ongewijzigd. In den loop des tijds werd Grieksch meer en meer de officiëele taal en het Egyptisch officieel slechts gebruikt voor godsdienstige doeleinden. De Ptolemeeën dienden de Egyptische goden, brachten hun offeranden en bouwden en begiftigden vele van de hun gewijde tempels, o.a. die van Denderah, Edfoe, Esna, Philae, Dakkah enz. Zij droegen Egyptische namen en titels, huwden hun zusters en nichten en volgden in het algemeen de gewoonten van vroegere Egyptische Pharaohs. Maar zij veroorloofden de priesters geen bemoeienis met het bestuur van het land, hetwelk naar Grieksch voorbeeld geädministreerd werd, en ofschoon zij in dit opzicht hun macht niet te zeer tentoonspreidden, deze was er niet minder nadrukkelijk om. De inkomsten, die zij van Egypte trokken, waren zeer groot en geen andere vorsten van hun tijd waren zoo rijk als de Ptolemeeën. Deze gunstige gesteldheid dankten zij hoofdzakelijk aan de
bevordering van handelsondernemingen en van het verkeer met de omliggende volkeren en aan de vrijheid van handel en bedrijf die zij toestonden aan de joden, welke zich in groot aantal niet alleen in Alexandrië, maar ook in andere steden en districten van Egypte gevestigd hadden.
het eiland phyloe, gezien van bighée. foto bonfils.
(Wordt vervolgd).
|
|