| |
Grootvader,
door J. Alexandroff.
Als ik aan mijn kinderjaren terugdenk, komt mij altijd onmiddellijk het beeld van mijn grootvader voor den geest, naast den stok van mijn vader. Grootvader sloeg nooit en de stok van mijn vader.... ik zwijg.
Ik herinner mij nog den dag, dat wij hem voor 't eerst zagen. Ik was een jaar of negen, Annetje vijf en Dolf zes. Grootvader had al dien tijd in het buitenland gewoond, kwam zich toen voor goed in onze vaderstad vestigen, hij zou bij ons komen inwonen.
Thuis werd alles in gereedheid gebracht voor een groot familie-diner ter zijner eere, en terwijl ieder druk rondliep, zelfs Annetje droeg stapels borden, zwierf ik rond met een benauwd gezicht. Ze hadden me gezegd, dat ik Grootpa een zoen moest geven, jakkes, zoo'n vreemde man die je nooit gezien hebt en dan maar dadelijk aan het zoenen. Hoe was het toch mogelijk dat ze dat van mij konden vergen....
Het rijtuig zou om zeven uur van het station regelrecht naar ons huis komen, Oom en Tante waren er al en dan nog een paar andere familieleden, allemaal opgeruimd alsof grootvader een Sinterklaas surprise was! Er ratelde een rijtuig,.... hield stil. Men hoorde vaders stem tegen den koetsier... Allen verdrongen zich in de gang. Annetje, ongeduldig, wou ook alvast wat zien, kon er niet door, toen liep ze terug de kamer in, nu was ze heel alleen met het chocolade bakje!! Toen begon ieder opeens te roepen: daar is ie, daar is ie,... een vreemde stem vol opgewonden hartelijkheid klonk tusschen het zoenen en het praten van de anderen. Dolfje stond op zijn teenen alsof dat hielp, vóór hem was de ondoordringbare hoop menschen... Mijn nieuwsgierigheid en mijn afkeer voor dat zoenen was op zijn grootst toen er plotseling ruimte kwam en een gezicht met een groote witte baard naderde en mij kuste, het was gebeurd eer ik het wist, als ik geweten had dat dat nou alles was....!
Dat is zeker Hans, lachte grootpa. Wat viel er toch om mij te lachen. Ik be- | |
| |
wonderde Annetje, zij kwam zoo aardig op hem af, sloeg haar armen om zijn hals toen hij haar kuste, kuste hem tweemaal terug, zoo bedaard als had zij nooit in haar leven iemand anders een zoen gegeven. De stilte toen grootpa zijn jas uittrok klonk grappig, men voelde, iedereen was vol vragen en bang dat de ander hem voor zou zijn; toch zwegen ze, in die bezigheid, zoo vonden ze zeker, mochten ze hem niet storen. In de eetkamer bij het helle licht van al de aangestoken lampen zag ik grootvader eerst goed, wat een mooie baard, en van die aardige oogen.... Zoo heerlijk blij als vaders gezicht stond, nooit had ik 't nog zoo gezien.
Zou hij werkelijk zooveel van zijn vader houden? Hield ik zooveel van mijn vader? Moeder zag rood, ze zei papa tegen hem en dat klonk zoo grappig. Papa, toe, gaat U nu in de leuningstoel zitten dan rust U wat uit, de schilderijen in de salon kunt U toch nog altijd wel zien. Maar 't hielp niets. Grootpa ging naar de salon, allen liepen hem na, als meenden ze dat het onbeleefd was hem een oogenblik alleen te laten, en daar ging hij doodbedaard op de pianokruk zitten, ja, zoo kalm als hij alles deed, zoo veel kalmer als de anderen, lag dat aan den ouderdom? Hij zat daar op die kruk alsof hij van plan was er den heelen avond op te blijven zitten.
Ikzelf bleef wat op een afstand, wie weet, anders zou ik hem toch nog een zoen moeten geven....
In de eetkamer ging de bel, het teeken dat men aan tafel moest. De oude man stond op en bij het voorbijgaan kneep hij mij in de wang, Hansje, zei hij oolijk, hij wou zich dien naam zeker goed inprenten, vast, want toen hij bij Dolfje kwam, deed hij het weer en zei: en dat is Dolfje...
Onder het eten ging alles heel vroolijk toe. Er werden veel namen genoemd die ik nooit gehoord had, van wat er alzoo gesproken werd herinner ik mij niet veel meer, wel weet ik nog dat Dolf stilletjes een amandel van het schaaltje had genomen en hem toen bij ongeluk op den grond liet vallen. Den heelen avond probeerde hij hem op te rapen zonder dat iemand het zou merken, eindelijk kwam hij op het idee zijn servet te laten vallen, die Dolfje toch ook...
Na dien avond was Grootpa opeens iets gewoons geworden, hoe was 't mogelijk dat wij hem pas een week zagen, het leek ons of wij hem altijd gekend hadden. Dit was zelfs zoo sterk, dat ik naar hem toeging, mijn hand op zijn knie legde en zei:
Grootpa, hoort U eens.
Wat is er Hansje
U moest es weten, U zult toch niet boos worden
Boos op jou, wel nee, waarom zou ik.
Ja, ik.... ik vond het naar u te moeten zoenen, toen, dien eersten dag, maar nou niet meer (om dat te bewijzen wou ik hem een zoen geven, maar kon er niet bij). Grootpa merkte niets van die goede bedoeling, ook zonder dat werd hij niet boos.
Jaja, zei hij stil voor zich heen, jaja...
Eigenlijk wat beleedigd dat hij zoo weinig notitie van mijn vertrouwelijkheid nam, begon ik een paar boeken van tafel op te nemen en weer neer te leggen.
Annetje was nu naar hem toe gekomen, zij werd dadelijk op schoot getild, gekust, vertroeteld. ‘Nare man die grootpa.’
Even later riep hij mij: hier heb je een koekje omdat je oprecht zei wat je dacht, nietwaar, wendde hij zich tot Moeder, dat is een groote deugd.
Moeder, dadelijk blij, gevleid dat haar meening gevraagd werd door zoo'n oude man, antwoordde lachend: o ja.
Wat een leuke oogen had opa toch als hij lachte, dacht ik, wat 'n rimpeltjes in de hoeken van zijn oog, ik wou dat ik er ook had, ze staan zoo grappig....
Van dien dag vertelde ik grootpa alles, ik verzweeg niets. Ik wou door de uitoefening van dat wat hij een deugd noemde, nog hooger in zijn achting stijgen, ik hunkerde naar het oogenblik dat hij weer zou zeggen:
| |
| |
wat is Hansje toch oprecht, zoo heel anders als de andere kinderen.
Wanneer ik nu naar Grootpa toekwam merkte ik telkens iets vreemds, hij zei bijna geen woord en ik begon te denken dat hij spijt had van zijn belooning van toen, omdat ik er nu niet voldoende aan beantwoordde. Dit duurde zoo eenige dagen tot hij mij op een middag tot zich riep:
Hansje...
Ja, Grootpa, ik kwam met de bescheidenheid nader van iemand die een complimentje wacht.
Het is mij moeilijk het je te zeggen, ik wil je geen pijn doen maar.... als...., stel je eens voor dat ook Dolfje en Annetje mij zooveel vertelden als jij, wat kreeg ik dan al niet te hooren! Je bent toch al groot genoeg om te begrijpen, dat die verhalen over je hoepel.... en over de poes.... mij, op mijn leeftijd op den duur beginnen te vervelen; als er eens iets anders is, dan kun je 't mij gerust komen vertellen....
Het kostte mij moeite mijn tranen tegen te houden. Ja, er was nog een heele boel anders behalve den hoepel en de poes maar ik dorst een heelen tijd bijna niets meer tegen Grootpa te zeggen....
En toch hield ik zooveel van hem....
Als hij 's middags een dutje deed in de groote leuningstoel, dan kon ik soms een heele tijd naar hem zitten kijken, zijn adem ging zoo rustig, op en neer, op en neer,... en dan verschoof zijn baard heel zachtjes haast niet te merken op zijn borst. Als vader sliep lag er gewoonlijk een zorgelijke uitdrukking op zijn gezicht, grootvader sliep alsof al zijn huiswerk allang af was en er nu toch niets meer te doen viel. Werd hij dan wakker en zag hij dat ik naar hem had zitten kijken, dan vroeg hij gewoonlijk: snurkte ik weer zoo? Gek, maar als wij allemaal in de kamer waren, Pa, Ma, Dolfje, Annetje dan had ik altijd het gevoel dat grootpa op mij het meeste lette, ik kon geen woord zeggen of ik dacht: daar denkt grootpa het zijne van, ja, eigenlijk dacht ik zoo ongeveer dat hij mij het belangrijkste, de meest veelbelovende vond van allemaal, ondanks het feit dat Dolfje zijn schoolcarrière begon onder zeer gunstige voorteekenen in de rapporten. -
Eens was Annetje weer stout geweest. Zij was erg snoeplustig. Ik had toen net dien leeftijd waarop ik, zelf het snoepen nog niet heelemaal verleerd, toch Annetje al begon te verbieden. Zij om zich te wreken of uit nieuwsgierigheid of ik dat verbod zelf wel zoo precies nakwam, volgde mij overal op den voet en als zij mij dan betrapte, 't gebeurde werkelijk, werkelijk heel heel zelden, dan schreeuwde ze vol triomfantelijk plezier om de ontdekking, hé!! Hans.... je snoept...., jij snoept!
Maar nu was zij er dan ingeloopen. Moeder had de koekjes in het trommeltje nageteld en er ontbrak er een. Annetje loog er dapper op los en Moeder over de hardnekkigheid van haar liegen verontwaardigd, sloeg haar. Toevallig was ik ook in de kamer, ik keek toe met leedvermaak en met de voldaanheid dat niet ik het was die er in vloog. Het rechtvaardige van wat hier gebeurde, zag ik, nu het toch mijzelf niet gold, verwonderlijk helder in. ‘Ik zal je net zoo lang klappen geven tot je bekent,’ schreeuwde Moeder vuurrood van opgewondenheid; één oogenblik vroeg ik mij af wat belang Moe daar toch bij hebben kon....
Opeens kwam Grootpa woest binnenloopen: wat heb je dat kind ook altijd te slaan, blijf er af. Annetje, mijn Annetje, wat is het kindje....
Men kon zien dat Moeder niets tegen te zeggen dorst, zij stond even strak, zonder woord, zonder gebaar.... Toen draaide zij zich snel om, liep luid snikkend de kamer uit. Ik voelde hoe verongelijkt zij zich moest voelen, ik liep haar na:
Och Moessie, toe nou, Moessie, nee niet.... Zij liep weg, de trap op naar haar slaapkamer
En ik, ik voelde mij toen zoo eenzaam, zóó eenzaam, ging zitten uithuilen op zolder.
Den volgenden dag was er groote ruzie
| |
| |
tusschen Moeder en Grootpa. Een heele week bijna spraken ze niet tegen elkaar. Annetje, die best voelde dat het om haar was, wist niet hoe ze zich houden moest. Moe keerde zich van haar af en met Grootpa ging het ook niet erg. Tot Grootpa tegen vader zei:
Mijn gewoonte is het nooit geweest een week lang niet tegen iemand te spreken uit boosheid, en kindertjes, zoo liet hij erop volgen, vraag je Moeder of ze dat jullie ook wil leeren, je kunt er je heele leven plezier van hebben. Moeder werd vuurrood, zei niets.
Dolfje, zei hij weer, naar het mij voorkwam had hij evengoed Annetje of Hansje kunnen zeggen, Dolfje, toen ik zoo klein was als jij, was ik ook koppig.... (Wij luisterden alle met respect, respect voor den tijd dat het geleden was dat Grootpa zoo klein was als Dolfje) maar nu, nu ik al zooveel van het leven heb gezien (het viel mij op dat hij het zoo zonder trots zei) nu heb ik er veel verdriet van, dat ik vroeger zoo was, dat verdriet wil ik jullie sparen....
Papa, nog een kopje thee, vroeg Moeder.
Heel graag.... dank je, antwoordde hij bedaard.
Ik keek nog eens naar Ma, nog eens naar Grootpa, er was niets....
Waarom hield ik toch zooveel van Grootpa, het was een vraag die ik mij herhaaldelijk stelde. Van Moeder hield ik, omdat haar stem soms zoo zacht en innig klinken kon, en omdat in dat lieve vertrouwde gezicht de oogen soms konden lichten met zoo'n warmen diepen glans, en omdat zij 's avonds op den rand van mijn bed ging zitten, samen lazen wij dan Robinson Crusoe of Dik Trom. Mijn eene hand had ik dan om haar hals geslagen, met de andere hield ik het boek vast. Ik las voor.... o, de vreugde als wij aan 'n plaats gekomen waren die spannend was, Moeder vlak bij te weten, alles begrijpende wat je dacht, voelende wat je voelde, zonder dat je ook maar iets hoefde te zeggen.
En als zij zich dan langzaam losmaakte, nee Hansje, nu moet ik naar beneden en ik haar kuste, hartstochtelijk, als moesten wij voor eeuwig afscheid nemen, dan riep ik haar nog na als zij al op de trap was, nacht maatje, nacht maatje, en dan klonk haar stem terug, heelemaal van beneden: nacht!..
Dan lag ik nog een tijd voor mij uit te staren, warm en doorzongen van teederheid, tot de slaap zich van mij meester maakte....
Van Vader hield ik omdat hij er kranig uitzag en omdat ik wist dat het niet mooi is niet van je vader te houden. Die stok.... nee, ik zwijg. En van Grootvader hield ik, ja, om dat mooie gezicht met die prachtige witte baard, maar dat was het niet alleen, er was nog iets.... ik wist niet wat.
Geen grooter genot bestond er voor ons dan met Grootpa te gaan wandelen zonder dat Pa of Moeder erbij waren, praten deed hij haast niet tegen ons, behalve dan zoo af en toe een woordje voor Annetje. Wel mompelde hij, soms verstaanbaar, dingen in zichzelf, wat hij over dit of dat wat hij op straat zag, dacht.
Dan liepen ik en Dolfje elk aan een kant met open mond de woorden van zijn gezicht te lezen; doordat wij niet uitkeken struikelden we dikwijls, maar dat was niets, dat wat hij zei, maakte alles goed, die zinnetjes trachtten we dan te onthouden, enkele wisten we nog weken later:
vermoeiend.... telkens.... menschen groot zien worden...., 't zelfde spelletje. Ook in mij 'n verkeersagent.... vroeger....
.... Lena.... lachte zoo....
....ze vervelen.... verliefde blikken....
die twee boos...., verveelt ook.... boos worden....
een boom niet.... gek.
huizen.... opbergkasten
arm paard.... moet trekken...., oude paarden vertroeteld.... op stal...., .... oude menschen...., kom Annetje....
straatjongens...., allen.... straatjongens ....geen respect.... voor ouderen.... ervaring...., wil niets laten merken.... gun ieder zijn vreugd.... z'n inbeelding....
| |
| |
En nog vele andere zinnetjes die ik mij met geen mogelijkheid meer te binnen brengen kan, hoewel we ze wekelijks repeteerden om ze vooral nooit te vergeten.
Het duurde echter niet zoo heel lang of Grootpa begon te merken dat zijn woorden een dieper indruk bij ons hadden achtergelaten dan hij van zijn achteloos mompelen zou hebben kunnen verwachten. Dat hij weleens hardop dacht, dat zal hij wel al lang geweten hebben; hardop of niet hardop daar vond hij zeker geen verschil tusschen, behalve dan voor die toehoort, en kinderen, die begrepen het toch niet; ja, natuurlijk, wat begrijpt een kind ook!....
Dolfje liep op de gang te spelen met een bal. In de kamer aan het eind van de gang, een kleine rommelkamer, zat ik wat te timmeren, de deur had ik op slot gedaan, dat deed Pa ook altijd als hij op zijn studeerkamer zat te werken. Dolfje morrelde aan de deurknop: toe nou, laat me erin.... Nee, antwoordde ik onverbiddelijk, ik heb 't druk, 'k wil niet gestoord worden. Het werd opmerkelijk stil achter de deur, men zou gezegd hebben alsof een plan beraamd werd. Plotseling hoorde ik het ketsen weer van de bal tegen den muur en op den grond. ‘Nog es verstandig van hem, dat ie erin berust,’ dacht ik. Opeens een harde bons, gevolgd door zacht kreunen. Ik maak dadelijk de deur open, hij zal zich toch niet bezeerd hebben!
Met een schreeuw vliegt Dolfje de kamer in, danst in het rond: ik heb je beet gehad, nou zit ik erin, nou zit ik er lekkertjes in.
Ik ben geheel overrompeld, ik weet niet of ik boos op hem zal worden of hem bewonderen om zijn slimheid.... Hij kijkt me aan alsof er geen twijfel aan bestond dat ik hem zal bewonderen, praat ondertusschen aan één stuk verder: fijn hè, morgen is Zaterdag, dan gaan we weer wandelen, wat zei Grootpa ook weer laatst? 't verveeld.... ons.... zien.... groot.... worden...., was het dat niet?
Op dat moment ging de deur open en kwam Grootpa de kamer binnen, hij had zeker den bons gehoord.... Hij verstond nog net wat Dolfje zei, trok zich weer terug, de deur heel zacht achter zich dichttrekkend. Van dien tijd af mompelde hij haast nooit meer onder het wandelen, tot ons groot verdriet. -
Ik herinner me nog een keer, ik was toen al in de eerste klas van de H.B.S., dat op een avond op een wandeling Grootpa tegen me zei: 't is toch eigenaardig, men leert het bij jou op school, je zult het nog leeren (en hij wees naar den stil flonkerende sterrenhemel) ‘elke ster daar is een wereld, een wereld!.... zoo groot als de aarde of nòg grooter!’ Grootpa zei het met zooveel oprechte verbazing en ontzag (en hij had toch in zijn leven gelegenheid genoeg gehad naar de sterren te kijken) dat ik 't niet over me kon krijgen te antwoorden, zoo uit de hoogte, dat dat oud nieuws was, voor mij....
Hij zat bijna nooit zonder het een of ander boek, pas had hij het in handen genomen of zijn blik dwaalde af, hij kon dan uren zitten peinzen, herinneren.... het boek nog steeds op de eerste bladzijde open in de hand. Annetje zei dan wel eens: Groopapaatje mag ik het boek wegleggen? Dan antwoordde hij altijd op verwonderde toon, als begreep hij niet hoe iemand meenen kon dat hij niet nog verder wilde lezen: welnee, Annetje, welnee, ik ben nog lang niet klaar....
Hij was even trotsch op dat wat hij zich nog van zijn vroegere kennis herinnerde als op dat wat hij bleek vergeten te zijn, dat was de ouderdom, he, de grijze haren....
Ik dacht er dikwijls aan of hij wat studie betreft niet nog steeds een ontzaggelijk respect had overgehouden en een groot gevoel van minderwaardigheid ten opzichte van die menschen die bijv. nu al volwassen, maar als jongen op school een tien voor wiskunde of voor geschiedenis gehad hadden, zooals ik bijv. opkeek tegen Klaus van Bruggen, de knapste van onze klas. Het scheen echter dat Grootpa onder de menschen alleen die met een grijze baard als zijns- | |
| |
gelijke erkennen wilde, op de rest met diepe minachting neerkeek. Kinderen van vreemde menschen, verre familie of kennissen, daar nam hij niet de minste notitie van, hij informeerde zelfs niet hoe oud ze waren, op zoo'n oogenblik kon ik mij nog gelukkig voelen met hoe hij tegen ons was.-
Annetje was nu al een jaar of negen. Zij was flink gegroeid, maar vroeger vond ik haar toch aardiger. Ik begreep niet wat Grootpa toch aan haar kon vinden, dat beetje aanhaligerheid had toch niks te beteekenen. En toch was het of hij elk jaar meer van haar hield, hij kon haast niet verdragen dat een ander dan hij iets voor haar voelde, ook niet dat een ander dan hij iets over haar te zeggen had, telkens had hij met Pa of Moeder ruzie over haar. Het was of het eenigste wat hem het leven nog intressant maakte, Annetje was. Dit ergerde mij, niet omdat ik jaloersch was, neen, dat niet, maar omdat ik er niet 't minst de reden van inzag; Annetje was en bleef een doodgewoon meisje, de domste van ons allen, waarom dan....
Het slechtst kon Grootpa opschieten met Moeder, hoewel zij er altijd erg haar best voor deed. Grootpa kon haar soms aankijken alsof zij op de een of andere manier iets verworven had, dat zij eigenlijk niet verdiende, en hij haar dat kwalijk nam.
Was er visite en vertelde Moeder allerlei goeds over Annetje en Dolfje, terwijl de andere Mevrouw allerlei goeds over háár kinderen vertelde, dan zei Grootpa: wel ja, wel ja, wat hebben we weer een lieve, knappe kinderen.
In de gang, even voor het uitlaten, heb ik Moeder eens hooren zeggen tegen haar bezoek: och, mevrouw, neemt U 't hem toch niet kwalijk, oude menschen hebben zoo hun eigen begrippen van beleefdheid, heusch mevrouwtje, gelooft U me, hij meent het zoo kwaad niet en dan.... (zij keek even om of niemand haar hooren kon) ....ik heb toch niks te maken.... mij kunt U toch niet verantwoordelijk stellen voor wat de vader van mijn man blieft te zeggen.... U komt toch gauw nog eens aan, ja? 'k hoop tenminste dat hij er dan niet is....
Werd Pa door Moeder van zooiets in kennis gesteld, dan haalde hij zijn schouders op, deed of 't hem onverschillig liet, de waarheid was geloof ik, dat hij niet durfde: als je er erg op gesteld ben, zei hij dan, zeg het hem dan zelf, hij eet je toch niet op, ik kan me met zulke dingen niet ophouden.
En het gekste was dat Grootpa andere keeren uit zich zelf over Annetje begon te spreken, natuurlijk niet als zij er bij was, haar prees, haar roemde, ja wat al niet en dat op zoo'n onrechtvaardige en overdreven manier, dat ik meer dan eens op het punt stond uit te vallen: dat 't gelogen was, valsch gelogen!
Gebeurde het dat Grootpa leugens bij ons ontdekte, dan was hij alleen zoo streng als Pa, Moeder en de leeraar op school bij elkaar; werd ons liegen door een van de laatste drie ontdekt dan was 't nog altijd een troost dat het tenminste niet Grootpa was, die het gemerkt had en strafte.
Van katten had hij een ingeboren afkeer, zelfs het feit dat Annetje heele dagen met ‘poes’ speelde, haar neusje wreef in de zachte pels, zoo dikwijls aaide, dat het beest, ook al was het verliefd op haar geweest, er naar van zou zijn geworden, kon hem met ‘poes’ niet verzoenen. En als wij dan vroegen waarom Grootpa niet van poes hield, poes was toch zoo'n lief beest, dan antwoordde hij kortaf: nee, poes is een boosaardig dier. En als wij dan weer aandrongen, hartroerend voor hem pleitten, bleven zeuren, dat poes toch immers nooit snoepte, nooit krabde, nooit vuil deed.... dan werd Grootpa ongeduldig: domme kinderen dat jullie bent, jullie begrijpt ook niets, katten hebben een zwak geheugen, dat is het, ze willen wel kwaad doen, en of ze.... kijk maar naar z'n gemeene groene oogen.... en naar die staart; maar ze vergeten het, ze vergeten het telkens totaal. Poezen zijn boosaardige beesten, liet hij er, resumeerend, nog eens op volgen. Nog jaren later zeiden
| |
| |
wij wel onder elkaar, als een zei dat die of die wel aardig was: niks van an, hij heeft wel degelijk gemeene plannen, vergeet alleen maar ze uit te voeren!
Een ander gezegde van Grootpa is mij ook nog steeds bijgebleven, als ik hem b.v. een kop thee aanreikte dan zei hij altijd: dankje Hansje, daarvoor zal ik op je bruiloft dansen.-
Jij wordt altijd voorgetrokken, verweet ik Annetje dikwijls.
Da's niet waar.... uh.... nou goed dan, 't is waar, maar kan ik dat dan helpen? Moeder trekt jou voor en Grootpa doet het nu mij.
Het was mij, of dat feit nu het zoo openlijk gezegd werd, nog eens zoo zeer deed. Moeder trekt mij niet voor, antwoordde ik stil....
Zoo, en toen met die noten, jij kreeg er toe zeker geen twee en ik maar eentje....
Ba, hoe kinderachtig, je telt en weegt zeker alles wat ik krijg,.... bovendien ga ik op de H.B.S., als jij eenmaal zoover bent, nou, dan zullen we nog eens zien wat jij al niet krijgt.
Dat zeg je nu maar, dat zeg je nu maar, dacht je dat ik het niet merk hoe Moeder je telkens voortrekt.... Moeder houdt niet van mij.... nee....; en aan je booze gezicht heb ik maling.
Houd je brutale mond.
Voor wie?.... toch niet voor jou?....
Ja, voor mij, Annetje.
Zij zweeg even, keek mij één oogenblik spottend aan.... dat eigenaardige spanningsvolle tintelende moment als de danseres één ademloos oogenblik op de punt van haar voet stil staat om dan.... zij barstte in lachen uit, deed moeite zich in te houden, keek nog eens naar mijn gezicht (o ik was woedend) barstte weer in lachen uit, hahaha....
Ik draaide mij verachtelijk om.
Dienzelfden dag vroeg zij Grootpa: is het nou waar, Grootpa, Hansje zegt dat U mij voortrekt.
Ik jou voortrekken, maar Hansje, hoe kom je daarbij. Omdat zij wel eens op mijn knie zit, noem je dat voortrekken, ik kan jou toch niet meer als een klein kind op schoot zetten, wou je dat zoo graag?
Annetje liet zich om mij te plagen onmiddellijk van Grootpa's knie afglijden...
Ik zweeg beschaamd.
Ik was boos op mijzelf dat ik had laten merken dat ik om hem gaf en voelde mij gekwetst, nu ik daar nog om bespot werd bovendien. Kreeg ik wat lekkers, dan moest ik telkens denken dat Grootpa mij daarmee poogde te bewijzen, dat ik het mis had, dat hij werkelijk nooit iemand voortrok, en was het op dan had ik een gevoel of hij nu voldaan dacht: ‘ziezoo, nu heb ik mijn plicht gedaan, nu valt er tenminste niets meer op mij aan te merken.’ Tot die plicht behoorde volgens hem zeker ook belangstelling voor mijn toekomst. Hij vroeg mij herhaaldelijk wat ik worden wou later en als ik dan zei dat ik het nog niet wist, dan deed hij of hij daar zeer verwonderd over was, dertien jaar oud zijn en nog geen eens weten wat je worden wil, dat noem ik sterk, dan zuchtte hij diep, ‘dat is al weer afgehandeld’, dacht hij dan zeker.
Ik kon niet meer gelooven dat hij werkelijk van mij hield, belang in mij stelde...., al schenen sommige dingen op het tegendeel te wijzen. Als Grootpa met mij sprak dan zette ik nu voortaan altijd een onverschillig gezicht, hij mocht vooral niet merken dat ik ondanks alles nog steeds van hem hield. In een gesprek met Moeder zei hij eens: ik houd niet van stille verlegen kinderen. Annetje kwam dadelijk naar hem toe: ik ben niet verlegen, is 't wel, Grootpaatje.
Nee, jij niet.
En ik ook niet verlegen, schreeuwde Dolfje brutaal van het andere eind van de kamer. Allen lachten.
Ik zweeg. Mijzelf verdienstelijk gaan maken bij Grootpa, dat stond mij tegen, en.... hij zei dat nu wel, maar als het er op aankwam verveelde het rumoer hem geloof ik even erg als de stilte. Was Moeder druk aan het pianospelen, dan mopperde hij dat 't ook
| |
| |
nooit stil kon zijn, andere keeren kon hij op verongelijkten toon zeggen dat zij wel uren voor vreemde menschen zat te spelen, voor hem haar alles teveel was. Dan ging Moeder zonder een woord te antwoorden aan de piano zitten, speelde, tot ook dat hem weer begon te vervelen.
Soms kon iets vreemds over hem komen, aan zijn gezicht was dan duidelijk te zien dat hij opgewonden was, de lippen krampachtig samengeperst, en in het heele gezicht iets stoutmoedigs, iets...., ik moest dan altijd denken dat hij op zoo'n moment weigerde, koppig weigerde te erkennen dat hij 'n oude man was; dat hij in zich nog de kracht en de moed van de jeugd voelde en ernaar hunkerde te toonen, te bewijzen, dat hij nog een vurig-krachtige jonge man was, die vastberaden uittrekt zijn plannen te verwezenlijken, de wereld te veroveren.... Hij kon dan met een korte beweging opstaan, met vlugge nijdige stappen eenige malen de kamer op en neer loopen, het hoofd fier rechtop, in zijn oogen een vreemde flikkering....
Misschien dat hij op zoo'n oogenblik voor zich zelf het gevoel had de bewegingen van een jonge man te maken; voor mij was er iets bespottelijks in, hem, grijsaard, op die manier de kamer te zien rondmarscheeren.
Dan ging hij weer zitten, zijn gezicht nam de oude plooi aan, hij streek zich verwezen over de oogen, zuchtte, bleef nog een tijd voor zich uitstaren....
Op die oogenblikken moest ik mij geweld aan doen niet naar hem toe te gaan en hem te kussen....
Op 'n middag, ik kwam juist van school, zei hij tegen mij: ik vind dat je erg gegroeid bent, Hansje, jij kunt niet beseffen wat 'n genoegen het is voor een oude man als ik, als ik een kleine jongen groot zie worden.... Ik dacht aan zijn uitspraak van vroeger dat 't hem integendeel juist verveelde, en kreeg een kleur omdat Grootpa dingen zei, die hij niet meende, ik schaamde mij voor hem.
Grootpa dacht natuurlijk dat ik mij gevleid voelde en daarom bloosde: je bent er nog niet, lengte alleen is niet genoeg, voer hij waarschuwend voort, toen ik nog een jongen van vijftien was, moest ik al mijn eigen brood verdienen, mijn ouders waren toen allebei al dood, ik heb heel hard moeten werken om mij er weer boven op te helpen. Dat het mij lukte, dat heb ik alles God te danken, ik moet er wel bijzeggen, dat ik niet dom was, al vrij veel wist voor mijn leeftijd en voor geen kleintje vervaard was, al had ik dan geen Hoogere Burgerschool afgeloopen, dat bestond toen trouwens nog niet. 'k Moet eerlijk zeggen, ik heb wel vertrouwen in je.... Die Dolfje is anders een knap kereltje.... je zult me niet teleurstellen, is het niet, Hansje, je zult mij dat verdriet niet willen aandoen, wel?.... Dag Annetje, en hoe heb jij het vandaag op school gehad, liet hij er plots op volgen, wel wat al te gemakkelijk, zoo vond ik, kon Grootpa van zoo'n zwaarwichtig onderwerp bovendien nog in betrekking tot ‘mij’ staande, overspringen op een alledaagsche vraag....
Ongeveer een maand later kwam Grootpa met plannen ons huis te verlaten om te gaan wonen bij zijn ongetrouwde zuster in Parijs. Moeder deed haar uiterste best op de een of andere manier te toonen dat 't haar speet, kon geen anderen indruk teweeg brengen dan dat zij er blij om was. Ik geloof dat Vader het liever anders had gewild, hij was zeldzaam opgewonden die laatste paar dagen, het allerminste was hem aanleiding genoeg uit te barsten in stormen scheldwoorden, verwijten.... Annetje had 't druk over de ansichten die Grootpa haar uit Parijs zou sturen en dan niet te vergeten een echte Fransche pop....!
De dag van vertrek was eindelijk aangebroken. Ik ontwaakte met een vreemd gevoel iets vergeten te hebben,.... o ja, Grootpa vertrok vandaag. Al dagen vooruit had ik mij die dag voorgesteld, hoe 'n verdriet ik zou hebben.... De zon scheen zoo
| |
| |
heerlijk buiten, nee, bepaald verdrietig was ik niet, eigenlijk, eerlijk gezegd, was ik heelemaal niet verdrietig.... dat kwam dan zeker nog wel.
Aan het ontbijt was het of ieder zich inspande zoo gewoon mogelijk te doen. Het afscheidnemen van de andere familieleden was gisteren al gebeurd.
Grootpa informeerde nog naar kleine huiselijke aangelegenheden, die even weemoedig deden denken aan den dag van morgen, in Parijs, en het belang dat hij er dan in zou stellen....
Om hoe laat komt het rijtuig, vroeg Grootpa aarzelend, als schaamde hij zich voor zijn vertrek.
Om half tien komt de taxi, 't is nu half negen, dus we hebben nog een vol uur de tijd, rekende Vader uit.
En ik heb je nog zoo gezegd dat ik een rijtuig wil hebben en geen taxi, viel Grootpa woedend uit.
Wat doet er dat nu toe, een taxi of 'n rijtuig....
Als ik zeg een rijtuig, dan heb je een rijtuig te nemen, versta je, zijn magere oude handen trilden van opwinding, hij verschoof met een ruk zijn stoel....
Papa, hè, zoo'n laatst uurtje, smeekte Moeder.
Hij sloeg geen acht op haar. Daarvoor heb je kinderen, barstte hij uit, ik ben maar een hond voor jullie, die mag meeëten van de kliekjes aan tafel.... mijn bloed heb ik gegeven.... mijn heele leven heb ik mij afgescheurd.... en als ik iets vraag....
Grootpa maakte mij bang, zoo ontzettend driftig maakte hij zich; ik voelde heel veel medelijden met hem, tegelijk moest ik denken hoe Vader tegen ons dikwijls bijna precies dezelfde woorden gebruikte.... Zoo beschaamd als Vader keek.... 'k zal wel direkt een rijtuig bestellen, opperde hij deemoedig.
Dat hoeft niet, dat hoeft volstrekt niet, antwoordde Grootpa opeens heel kalm, ik kan net zoo goed in een taxi gaan....
De laatste minuten verliepen onder het bespreken van allerlei dingen: of er niets vergeten was, of Grootpa nog niet wat eten mee wilde nemen, voor als hij nog honger kreeg op reis (het handkoffertje ging haast niet meer dicht van de pakjes met eten)
Een autohoorn klonk van de straat, er werd aangebeld. Ik slaakte een zucht van verlichting, dat nu eindelijk het belangrijke moment gekomen was.... Nu zou Grootpa zeker toonen dat hij altijd veel van me gehouden had, alleen maar gedaan had of ik hem onverschillig was.... Mijn hart klopte sneller. Ik voelde het bloed gonzen in mijn hoofd, ik zou graag weggeloopen zijn....
Hoe hij van Moeder afscheid nam, van Dolfje, van Annetje het ging alles langs mij heen, een razende angst sloeg in mij op, nu kwam ik.
‘Dag Dolfje, och nee, jij heet Hansje,’ ik werd gekust.
Ik zag niets meer, mijn oogen waren verduisterd, dat was zijn liefde!
Ik begon te snikken, te snikken....
De voordeur sloeg dicht.
Kijk die Hansje het zich eens aantrekken, hoorde ik Moeder spottend zeggen....
Ik heb hem niet meer teruggezien, hij stierf eenige jaren later in Parijs.
Ja, van Grootvader heb ik altijd veel gehouden.
|
|