Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 390] [p. 390] Lyrische momenten, door A.E. Drijfhout. V Aandachtig lied De nacht zijn donkre faalje hief van nu volbrachte rouw en, lief, de morgen zet het vroege licht aan garven voor ons aangezicht. God heeft zijn schepping niet versmaad: zijn gaarde voor ons openstaat; de jonge dag bij 't gaaf begin ziet toe en houdt den adem in. De sterren in de bleeke lucht verdoofden en met licht gerucht een vogel in zijn ruig verstek de dauw schudt van het bladerdek. De witte dauw, die wijd en zijd gepereld ligt, in lijdzaamheid, op gras en loover, vóór de zon het vlammend dagwerk nog begon. De morgenstond, die haar bestaan van marteldom heeft te ondergaan, is zoo behoedzaam, daar zij weet de tooi vergankel van haar kleed. - O, dat dit uur zoo schuldeloos eens wierd bestendigd voor altoos, en wij, na dit volbracht bestaan, Gods Eden mochten binnengaan [pagina 391] [p. 391] VI Madrigaal II. Stem: Als 't begint. Er bloeit een blanke rozelaar in een verstolen hof, doch gloeit er ook een roode daar, dien schenk ik hooger lof; want zoo 'k de witte gadesla heb ik U lief wel zeer, maar merk ik op zijn wederga, bemin ik U nog meer. [pagina 392] [p. 392] VII Avond. Nu is de dag al dood, ofschoon de klare hemel is als een morgenrood. Het westen houdt het licht en houdt den dag gevangen, zoodat het duister zwicht. En in het grazig dal als morgendauw de nevels spreiden zich overal. De lucht is ijl en klaar boven de blauwe bergen, - zoo diep en wonderbaar. Het is een nieuw begin: zoo kan de dag niet sterven, en 't leven even min. ................................ Het was een zomernacht, die nauwlijks was begonnen, slechts stilte en koelte bracht. Doch als ik zag en stond en 't licht nog in haar oogen bewaard, verborgen vond.... ................................ O, als ik dit bezin, hoe de avond nog kan duren en worden nieuw begin! De lucht is wonderklaar, de zon al lang gezonken; men wordt het niet gewaar - [pagina 393] [p. 393] VIII Bergtop. De wijde, blauwe lucht doorwaait een geur van bosch en zon-warm kruid, het korte gras onder mijn voet blijft ongekrookt, en geen geluid.... De schaduwen zijn diep omlaag, en 't dal is glanzig van een dauw als over blauwe oogen ligt, die peinzen, van een jonge vrouw. En geen geluid.... Tot ik herneem mijn onderbroken levensreis, hier stond ik aan de hemelpoort en zag in 't open paradijs. Lanjaron Mei, 1912. Vorige Volgende