Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30
(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
nice. waschvrouwen langs de paillon.
| |
Indrukken van Nice, door Ph. Zilcken.Ga naar voetnoot*)Na een verblijf te Parijs van eenige weken stapten wij in den trein naar het Zuiden, waarvoor men minstens een week vooruit plaats moest bespreken; deze was eindeloos lang en overvol. Soldaten van alle rassen der wereld overvulden de derde klasse wagens; alle negertypen waren vertegenwoordigd zoowel als Annamieten, Tonkineezen, andere Oost-Aziaten en Arabieren, Marokkanen, Hovas en Spahis. Toch kwam de zware trein op tijd in beweging, maar een paar uur later dan gewoonlijk kwamen wij te Avignon aan. Te Parijs was het vroege najaar zeer fraai, maar October gaf mist en koude en zelfs natte sneeuw, zoodat de ‘Ville Lumière’ meer ging gelijken op de Engelsche hoofdstad. Daarom was het een waar genot, na een langen dag reizen, plotseling in de blanke, zilverige Pausenstad de zon te zien schijnen. Onder den blauwen hemel waren de weelderig en fijn geciseleerde oude steenen der Romaansche gebouwen, de vroolijk licht oranjeroode pannen daken, de nog overvloedige koper- en goudkleurige bladeren, zoo voornaam van tint tegen de witte en grijze rotsen, van een gedurende de laatste weken bijna vergeten vormen- en kleurenrijkdom. Daarna ging de tocht naar Marseille, met zijn bonte mengelmoes van vreemdelingen, met zijn talrijke Engelsche, Amerikaansche, Servische en andere soldaten, die de Cannebière en de koffiehuizen vulden. Dadelijk namen wij den trein die naar de Corniche leidt, en, voor het eerst weêr, na de drukkende oorlogsjaren, liepen wij langs de Middellandsche Zee, ‘la Grande Bleue’, de bakermat der Antieke, Latijnsche beschaving, welke zeker niet onderdeed voor de onze! Marseille is dezelfde drukke, woelige, luidruchtige, tamelijk vuile, altijd schilderachtige havenstad, met haar typische achterbuurten vol van een intens zeemans-leven, van vechtpartijen, spel en dronkenschap. Aardig zijn de glimmend zwarte Senegalnegers, die langs de kaden van den ‘Vieux Port’ karretjes voortduwen met allerhande snuisterijen, als cigaretten, pijpjes, spiegeltjes, | |
[pagina 373]
| |
beursjes, tot Corsikaansche messen en zilveren ringen, die door hun gedemobiliseerde landgenooten gretig gekocht worden voordat zij zich inschepen om weer naar hun vaderland terug te keeren. Nabij deze Oude Haven zijn bekende visch-restaurants waar men, zoowel ‘coquillages’, mosselen, en zeeëgels, versch gehouden in nat zeewier, als de beroemde bouillabaisse gaat eten, de gesafraneerde vischsoep, het nationale Marseillaansche gerecht bij uitnemendheid.
oud-nice.
De bouillabaisse wordt gemaakt van zeer versche zeevisch van verschillende soorten als ‘rouget’, ‘merlan’, ‘mulet’, ‘rascasse’, e.a., die bijna levend in het kokende water worden gedaan. Zij worden opgediend in hunnen eigenen geurigen bouillon, en neêrgelegd op groote sneden brood, doortrokken van het geelige nat, dat er een bijzondere Oostersche smaak en aroom aan geeft.
Van Marseille gingen wij in eens door naar Nice, het oude ‘Nikè’ der Grieksche kolonisten die de ‘barbaarsche’ kustbewoners overwonnen. Nice telt gewoonlijk een honderd vijftig duizend inwoners, maar dit aantal wordt in den winter minstens verdubbeld door den grooten aanvoer van vreemdelingen uit alle deelen der wereld. Nice bestaat uit twee zeer afgescheiden geheel verschillende gedeelten; de moderne, drukke, aangename stad, met frissche goed onderhouden winkelstraten, ruime avenues en boulevards, tuinen en squares waar de meest verschillende soorten groene heesters en palmen welig groeien. Deze stad, geheel ten bate der duizenden reizigers aangelegd, biedt alles aan wat de verfijnste beschaving maar kan aanbieden, bevat honderden hotels en villa's, die in weelde en volmaaktheid om den voorrang dingen, en kan de meest veeleischenden bevredigen. Naast deze weelde-stad ligt het oude Nice, dat het luxe-Nice met den haven en zijne altijd boeiende bedrijvigheid verbindt. Deze twee steden worden van elkander gescheiden door de ‘Paillon’, een riviertje waarvan de bedding véél grooter is dan het kleine stroompje water dat er binnen vloeit, waarlangs honderden vrouwen het goed wasschen en aan touwen bedlakens en kleêren in den zon te drogen hangen. | |
[pagina 374]
| |
de haven van nice.
De oude stad, waaromheen in den loop der tijden zich de nieuwe kwam vormen, is van oorsprong en wezen zoo geheel Italiaansch dat men zich zou wanen in achterbuurten van het oude Genua, wanneer men de soms erg steile op- en neergaande straatjes doorloopt, welke bestraat zijn met groote, zware keien, eigenlijk nog het Romeinsche plaveisel, zooals men het in geheel Europa aantreft, waar overblijfselen van Romeinsche straat- en heirwegen nog aanwezig zijn. Deze nauwe winkelstraatjes met hooge huizen zijn zoo gebouwd dat er nooit een zonnestraaltje binnen valt, wat niet belet dat dag in, dag uit, de wasch te drogen hangt aan touwen, gespannen van de eene huizenrij naar de andere. Hier ziet men allerlei winkeltjes die in de behoeften der eenvoudige, een eigen taal sprekende bevolking voorzien, waarin veel polenta, macaroni en andere meelspijzen verkocht worden naast alle mogelijke andere waren. Langzamerhand loopt men, langs de Préfecture en het Stadhuis, van de oude naar de nieuwe stad, verschillende markten door, waaronder de bloemenmarkt opvallend mooi is. Overal langs de gevels liggen mandjes uitgestald, met sinasappelen en manderijnen, opgevuld met oranjebloesems of korfjes bevattende Japansche kaki's, die hier veel gekweekt worden, wier zacht-rozig oranje fijn kleurt met het malsche geel der rijpe citroenen. In het midden van de breede Cours Saleya, op stalletjes, soms beschut door een reusachtigen parasol, zijn stapels, hoopen bloemen. Men treft daar een bloemenweelde zonder gelijke; naar gelang van den onbewusten smaak der verkoopsters ontstaan machtige, sonore kleur-harmonieën, zeldzame combinatiën door het toeval geboren. Superbe kleuren de tegenstellingen der dof-violette of zalmkleurige anjelieren, met de diepe, bloedroode vlek der donkerste variëteiten, | |
[pagina 375]
| |
wier stapels de zeldzaamste Perzische tapijten evoqueeren. Ook de witte en geele jonquillen, de violen-ruikers, de groene reseda's, vormen fraaie kleur-ensembles, naast de massa's violieren, bloeiende hei, mimosa's, of brutale opposities als fel-oranje gouds- en schril-blauwe koren-bloemen.
gezicht op nice van den montboron.
Ik spreek maar niet van de rozenpracht, die alles overtreft en onbeschrijfelijk is. Al deze planten worden in de open lucht gekweekt, hoogstens 's nachts beschut door dunne zeilen of matten. Maar hangen hier niet aldoor klimrozen van den eenen palmenstam naar den anderen in de groene tuinen der villa's, en begint juist niet het gras hier in den winter te groeien en te groenen, terwijl het in den zomer uitdroogt en verdort?....
Het nieuwe Nice begint dadelijk na de bloemenmarkt, met de Place Massena en de Casino, waar tegenover de palmentuin met rotspartijen, vijver en wit marmeren beelden zich uitstrekt, thans genaamd Jardin du Roi Albert, waar de grootste palmen van verschillende soorten afwisselen met oleanders, laurier- en dennenboomen van alle mogelijke variëteiten. Deze tuin, gedeeltelijk aangelegd boven de gekanaliseerde en overdekte rivier, de Paillon, leidt naar de wereldberoemde ‘Promenade des Anglais’, waarnaast, in zee, de ronde koepels van den Pier, de Jetée-Promenade verrijzen, waarin op keurige wijze operettes worden opgevoerd en goede concerten gegeven. De ongeveer een uur lange strand-boulevard is bij uitnemendheid de wandelplaats der tijdelijke bewoners van Nice; geheel op het Zuiden gelegen, beschut voor koude winden door de hooge hotel-rij die haar aan de andere zijde omzoomt, met haar altijd groene boomen en heesters, cactussen en aloë's, met haar gemakkelijke banken, waarop men in een loomen farniente insluimerend, den doffen golfslag onophoudelijk den tijd hoort scandeeren, - die breede kade waar dagelijks de te Nice vertoevende tienduizenden vreemdelingen minstens eenmaal heen en weer loopen, deze | |
[pagina 376]
| |
beroemde Promenade heeft wellicht niet haar weergâ in de wereld.
nice. bloemenmarkt.
Op een vroege December-morgen kwam ik er eens aan; de palmen van den ‘Jardin Public’ waren, na den koelen nacht, nog in een dunnen blauwen waas gehuld, een ochtend-nevel die de verschieten verborg. De zon scheen vroolijk en het begon reeds warm te worden; de opaal-blauwe zee was rimpelloos; op de even deinende oppervlakte dobberden eenige visschersbooten rond. Ternauwernood hoorde men het geluid der branding, der golven die zich zacht ontplooiden en loom neêrvielen op het strand, dat niet uit zand, maar uit groote grijs-rose kiezelsteenen bestaat. Het was een verrukkelijke zomerdag eigenlijk; enkele jongens baadden in het heldere, doorschijnende water. Hoewel het nog geen tien uur was waren er reeds vele wandelaars op de Promenade des Anglais die de meeste banken bezet hadden, en zich koesterden in den zonneschijn, de ochtendbladen lezende. Spoedig rees de temperatuur; een zwakke zachte bries woei uit het Zuiden, en, hoewel de meeste ‘Palace's’ en andere hotels nog vrijwel gesloten waren, zag men langs de zee talrijke kindertjes begeleid door negerinnen of kindermeisjes uit Madagascar, Martinique of Britsch Indië, verminkte ‘poilus’ op krukken voortstrompelend, troepjes oorlogsweesjes onder de hoede van ‘petites soeurs des pauvres’ genietende van de verkwikkende zomerwarmte, van ‘la vie au soleil’, vóór dat de banale wandelparade een aanvang nam en het groote publiek de bekoring van het ochtenduur kwam verstoren.
Want nergens ter wereld ziet men zooveel leelijke menschen als langs de Rivièra; niet die ‘mooie leelijke menschen’ die Jozef Israëls zoo liefhad, maar typen wier gelaat de sporen draagt van een onbeperkten strijd om het bestaan, en ondeugden en gebreken verraadt als ijdelheid, hebzucht, winstbejag.... Zij behooren meestal tot het soort oweeërs dat de oorlog overal heeft doen ontstaan, die de wereld willen overbluffen met hun te mooie kleeren, te rijke juweelen, te nieuw-glimmende auto's; dit ‘ras’ doet door zijn accapareeren van alles wat maar winst kan opleveren, ontzettend veel kwaad, en in de geheele wereld een algemeen broeiende ontevredenheid en malaise ontstaan, waartegen de betrekkelijke geringe uitgaven die deze ‘nouveaux-riches’ doen, zeker niet voldoende opwegen, terwijl zij overal een uitgebreide klasse van ‘nouveaux-pauvres’ scheppen, door den levensstandaard steeds maar hooger op te voeren. Natuurlijk overvullen deze menschen het ‘mondain’ Nice; men ziet hen overal waar geld verspild kan worden; zij hebben beslag gelegd op alle dure hotels en vullen de zalen waar concerten, voorstellingen of andere ‘amusementen’ worden gegeven. | |
[pagina 377]
| |
Grappig was 't, onlangs, in een der ‘smartste’ hotels een conférence te zien aankondigen van ‘Monsieur’ Jean Richepin, ‘de l'Académie française’, over.... ‘la Poésie.’
nice. jardin du roi albert i.
Was dit onderwerp ironisch gekozen voor die menschen, waaronder enkelen misschien wel eens uit ijdelheid een kunstenaar ‘protegeerden’, maar die gewoonlijk toch, wanneer zij iets uitgeven voor kunst, dit uit speculatie doen, en die zich steeds afvragen voor een schilderij of beeldhouwwerk zoo als men dat hier zegt ‘est-ce que ça montera’. Juist de ‘poëzie’ voor dat publiek van internationale ‘snobs’ die zoo prozaïsch en zakelijk zijn als het maar denkbaar is, en die, au fonds, niets dan geringschatting koesteren voor de kunst en de artisten, evenals alle ‘geldmenschen’, voor wie goud het éénige noodige is, ‘qu'est ce qu'il faut pour être heureux? un peu d'or’ enz. enz. In het Nice der vreemdelingen kan men geen voet verzetten zonder hen tegen het lijf te loopen evenals in de ‘Jetée-Promenade’, dat onoogelijke gebouw dat, hoewel het er geen oogenblik aan doet denken, toch een ‘copie’ heet te zijn van de Aya Sophia te Constantinopel. Komt men 's namiddags, wanneer de zon goudstralend statig in paarse nevelen ondergaat, in de ruime zalen van dat gebouw, dan ziet men hen aan de lange tafels der speelzalen zitten turen naar de kansen der roulette. De croupiers zijn even correct als de lakeien; het personeel is onberispelijk; met onverstoorbare kalmte en stiptheid roepen de eersten het traditioneele ‘Messieurs, faites vos jeux!’ en ‘rien ne va plus’, terwijl het balletje van Fortuin steeds langzamer rondrolt, totdat het moment komt dat zij behendig het ingezette geld opharken met een zilver rinkelend geluid, om het even behendig aan den winner toe te werpen. Maar op het spel kom ik terug wanneer ik Monto-Carlo, het ideaal der spelers bereikt heb.
Wij hebben hier een huisje gevonden, een Châlet’, op de Zuidelijke helling van den Mont Boron, vlak bij de zee, zóó gelegen dat de zon 's morgens den rechtervleugel en 's namiddags den linker beschijnt, binnendringt en verwarmt. Wanneer het ijzeren straathek geopend wordt, komt men in een laantje, aan beide kanten begrensd door een haag van bambusa gracilis, de fijn-bladerige, lichtgroene bamboes, die ook veel in Italië voorkomt en hier een hoogte van vijftien meter bereikt. Het geestige, elegante gebladerte wordt hier en daar opgevroolijkt door de teêrblauwe bloemen van een klimplant die zich aan de lange stengels vasthecht. Het gebouwtje, van eenvoudige houtconstructie opgevuld met steen, ziet er primitief, erg verweerd uit, daar de olieschaarschte gedurende den oorlog belette | |
[pagina 378]
| |
dat het overgeverfd werd, zooals zoovele gebouwen in dit land Klein, laag van verdieping, onoogelijk, heeft toch dit optrekje de bekoring van een echt ouderwetsch landhuisje. Het meubilair, versleten, heterogeen, gedeeltelijk van Italiaanschen stijl, barok en pompeus, is toch niet onbehagelijk en zelfs ‘doen’ eenige oude gravures goed in dit milieu. Deze zijn Italiaansch en stellen voor ‘costume zotici’, o.a. een Hollander die een lange pijp rookt, en, volgens het onderschrift, de blankheid van zijn ‘Dea’ met de rook van zijn tabak zwart maakt..... Aan dit huisje zijn vele deuren en nog meer ramen, met luiken, die op een eenvoudigen, aardigen tuin uitzien, waar allerlei klimplanten en geraniums en maandrozen bloeien onder de citroen- en sinaasappelboomen, beladen met vruchten en bloemen tegelijk. Daarachter staan eenige statige palmen, dadel- en waaierpalmen, die tegen den hemel donker uitkomen; verder ontwaart men de dikwijls besneeuwde toppen der bergen van de Var, die betrekkelijk dichtbij liggen; aan de andere zijde, zuidwaarts, ziet men tusschen de boomstammen door een strook zee schitteren, nooit eender van kleur, en wij denken aan Noord-Afrika dat daarachter ligt... De ligging, de omgeving maken deze cottage bijzonder aangenaam, evenals zijn isolement. In iedere kamer bevindt zich, ondanks het Zuidelijke klimaat, een haard, waarin meestal, tegen den avond, wat hout gebrand wordt, dat knetterend en vlammend het kille moment van zonsondergang verlevendigt en soms een geur verspreidt van dennen- en olijven-rook, niet zonder bekoring en voor ons zeker eenigszins exotisch. Deze kamers hebben planken vloeren, bruin gebeitst met hier en daar een stukje kleed; de meubels van allerlei aard en van de meest uiteenloopende soorten en stijlen zijn klaarblijkelijk op aucties verzameld, zonder eenig begrip van harmonie of eenig idee van smaak. Wanneer ik een hotel-kamer of een appartement voor het eerst betrek, dan denk ik altijd aan de vorige bewoners, en onwillekeurig welke animische invloeden zich kunnen doen gelden en wat er genoten of geleden werd in vroeger dagen... Maar de muren van onze Châlet verraadden niets, en altijd verlevendigde en verguldde het zonlicht van 's morgens tot 's avonds het onrustbarend banale der interieurs, terwijl de zuiverheid der lucht, de kalmte, en de ruimte om ons heen altijd van groote bekoring waren. Van het balkon, zooals ik zeide, ziet men in de verte de zee, loodkleurig of zilverig, licht schitterend of diep blauw, al naar gelang van het oogenblik. Loopt men een minuut of zes naar beneden, langs smalle paadjes waar oude olijfboomen hun vruchten laten neêrvallen van achter oude zware, muren, soms gemetseld om de knoestige, kronkelende stam, terwijl het grijzige, aan onze wilgen herinnerend gebladerte zich tegen de lucht afteekent, - loopt men langs deze hellende paadjes naar de kust, dan bereikt men eerst een breeden ‘boulevard’, en iets verder, de rustelooze, altijd boeiende en nimmer bevredigende méditerranée. Ondanks de afwezigheid van wind en de kalmte der atmosfeer is soms de branding onstuimig en ploffen de golven met zwaar geraas neêr op het smalle strandje van kiezelsteenen. Op die oogenblikken ga ik gaarne eenige rotsblokken beklimmen die in zee uitloopen en een miniatuur kaap vormen, een paar honderd meters lang, waarvan de uiterste punt moeielijk te bereiken is, daar zelfs de smalste paadjes ophouden te bestaan, en hier bijna nooit een sterveling komt. Alleen een eenzame hengelaar zit daar wel eens onbeweeglijk op een rots, zich beklagende dat er zoo goed als geen visch meer voorkomt in het onophoudelijk heen en weêr | |
[pagina 379]
| |
rollende en schuivende water, wat geen wonder is, daar de golven met ruw geweld en een donderend geluid als van kanonschoten op de rotsen breken. Het is een grootsch schouwspel de hooge golf zich te zien vormen, ze langzaam te zien aankomen en plotseling neêr ploffen, terwijl door sommige gaten of barsten in de steen, een wild, scherp sissend, brieschend geluid zich doet hooren, veroorzaakt door het ontsnappen door die spleten van saâmgeperste lucht uit ondergrondsche holen, - of, in de ruimte, inderdaad huizenhoog, het schuim te zien opspringen en uiteen spatten.
woeste golven bij nice.
Onophoudelijk herhaalt zich dan dit machtige gebeuk op iedere, ietwat uitloopende rotspunt, sedert eeuwen en eeuwen. Wanneer de zon helder schijnt vormen zich in het spattende schuim kleine ‘regenboogjes’ en het kleurenspel wordt zeldzaam schoon en fastastisch. Deze woeste eenzaamheid vormt een uitverkoren plek, waar geen menschen, - zeker geen toeristen! - de rust komen verstoren, - waar men, ongehinderd, urenlang kan mijmeren over het vergankelijke en het vruchtelooze van 's menschen bedrijf op aarde, in tegenstelling met den eeuwigdurenden strijd der elementen, terwijl hoog in de lucht langzaam in statige stilte enkele meeuwen voorbij zweven.
Begin December. De winter schijnt eindelijk gekomen te zijn; 's nachts daalt de thermometer tot even beneden het vriespunt; 's morgens | |
[pagina 380]
| |
ziet men hier en daar bevroren plasjes met een dun laagje ijs: want de wind is Noordelijk, de lucht helderder dan ooit, en reeds vroeg verwarmt de zon de atmospheer. Dan worden de talrijke banken die in deze stad overal in aantal voorkomen spoedig bezet door oude menschen die, goed gewikkeld in hunne ‘capes’, zich in den verkwikkenden zonneschijn koesteren, in de zon die in zuidelijke landen aldoor het dagelijksche leven komt opvroolijken en vergemakkelijken, die in dit gezegende land overal en altijd schijnt en alles in een gouden gloed hult. Toch is de lucht iets kouder en komt er van buiten werken niet zoo veel meer, want waar de zon niet schijnt is het koel, en zijn de overgangen zoo groot dat de druk bezochte ‘Promenade des Anglais’ soms den bijnaam kan verdienen die zij vroeger kreeg, van ‘le tombeau des étrangers’, wanneer men al te onvoorzichtig is, of niet behoorlijk gewapend tegen deze eenigszins gevaarlijke temperatuur-verschillen.
Sedert eenige dagen is het ‘grijs weêr’. Loodgrauwe, zware wolken hangen boven het landschap, want wind is er zoo goed als niet, zoodat zij slechts uiterst langzaam verplaatst worden, en over het landschap een eenigszins drukkende stemming heerscht. Deze regendagen zijn hier tamelijk schaarsch; opvallend is het dan ook dat de koetsiers onder een parapluie op hun bok zitten. Grijze dagen zijn ook heel anders dan ze bij ons zijn. Als ik mij in dezen tijd ons landschap indenk, met mosgroene en fluweelzwarte, doorgeregende stammen, met enkele geel- of rood-koperkleurige bladeren nog, of aan de drassige weilanden met donkere moddervlekken te midden van nog gedeeltelijk frisch gebleven groen gras, - die modder, die Weissenbruch zoo enthousiasmeerde, dat hij mij eens zeide, dat hij ze zóo heerlijk mooi van kleur vond, ‘om in te rollen’,Ga naar voetnoot*) aan die machtig gekleurde landschappen onder luchten die van Goyen, Ruysdael of Jacob Maris evoqueeren doet een grijzen dag hier geenszins denken. De gelig witte kalksteen der gebouwen en wegen, de veel minder sappige boomengroei, doen dergelijke, prachtige kleurharmonieën hier niet ontstaan. Toch zag ik onlangs een huizenmassa, met een eenzame palmboom, zich ‘in toon’ afteekenen tegen een lichte lucht, terwijl een dof oranje dak en de helder blauwe noot van een kar op het voorplan, in een eigenaardige kleur geverfd, geheel harmonieerend met het geheel, dit grijze ensemble met veel bekoring ‘braken’ of ‘ondersteunden’, zooals men het noemen wil Dien dag heb ik den Montboron beklommen, langs kronkelende paden waarlangs uitgebloeide aloës en cactussen; van de top overziet men een groot gedeelte van de kust, met, rechts, de haven, links, de top der Mont Alban; groote, zware wolkengevaarten of nevel-massa's dreven onmerkbaar langzaam aan, en verborgen geheele stukken zee, waarmede zij één geheel vormden; op andere plaatsen, zoo als bij Cap Ferrat, in het Oosten, waar het minder bewolkt was, profileerde zich deze kaap in een grauw-achtigen toon tegen de zee die aan den horizon een lichtende streep vertoonde, de inspiegeling van den achter de wolken-mass's verborgen zon. Grootsch en indrukwekkend zijn dergelijke aspecten zeker, al is de grijze kleur niet zoo pakkend als bij ons, en daardoor de emotie niet zoo hevig, omdat kleur en licht hier een veel minder belangrijken rol spelen op een grijzen dag. Terugwandelend bewonderde ik de rossig- en rozig-bruine bladeren der platanen, die door de minste luchtbeweging in groot aantal neêrvielen, en opvallend teêr kleurden met de omgeving, evenals de iepen en wilgen in ons landschap.
Dikwijls ook ging ik naar de haven, | |
[pagina 381]
| |
de Port Lympia, veel minder druk dan voor den oorlog, toen tallooze stoom- en zeiljachten, van alle oorden der wereld daar aan de kaden gemeerd waren. Slechts enkele visschersschuiten en vrachtstoomers liggen aan de kaden, naast booten uit St. Tropez en omgeving. Sommigen komen van Marseille anderen van Corsica en Algiers of Marokko, met duizenden vaten wijn, balen dadels, vijgen, kastanjes, of tonnen olijfolie en kurkbast.
gezicht op marseille.
Zwart als een ets teekenen hun silhouetten zich af tegen den lichtgouden hemel. Alles noodigt uit tot heengaan en verre reizen, en onwillekeurig komen de woorden op der ‘Barcarolle’ van Thésophile Gautier, ‘Dites, la jeune belle, of schiet mij ‘l'Invitation au voyage’ te binnen, van Baudelaire.... Alles is rustig, kalm, vol far-niente. Enkele jongens visschen zeeëgels en kleine inktvisschen met een ijzeren vork, vastgebonden aan een lang hengelriet. Vrij veel handigheid is noodig om deze ‘fruits de mer’ van de steile kade raak te prikken, en vooral de sepia is lastig, daar zij, bij het minste onheil het water troebel maakt met de bekende bruine verfstof die zij uit haar blaasje perst, en om zich heen verspreidt, waardoor zij dan vrijwel onzichtbaar wordt. In den laten namiddag klaarde het weêr op; de zon, oranje-rood boven den horizon, spiegelde zich in de gladde zee, die, turkooisblauw, bijna volkomen rimpelloos, roodgoudene dansende vlekken vertoonde, alleen te vergelijken met fraaie gouden borduursels van sommige zeldzame kimono's.
Wij leven in een eigenaardigen tijd! Nooit was de arbeider meer in aanzien en machtiger dan in deze dagen, en nooit was de hand-arbeid minder in tel. Te Parijs beklaagde mijne concierge zich onlangs dat haar zoon, na vijf en vijftig maanden lang den oorlog te hebben meêgemaakt, niets meer van werken wilde hooren of, tenminste, niet genoeg, zoodat zij en haar oude man een gedeelte van zijn werk | |
[pagina 382]
| |
moesten verrichten, benevens het hunne; ‘ah! ces jeunes’, zeide zij, ‘ils ne veulent plus rien faire’. Dezer dagen zocht ik hier, in het land der olijfboomen, naar een stok, een gewone wandelstok, zoo als ik er vroeger wel meer had, nl. een ‘olivier’, een olijftak met ronden, gladden knop, uit één stuk gemaakt, zooals men ze overal kon vinden, te Amsterdam, Brussel of Parijs. ‘Vous ne trouverez plus ça’, antwoordde de winkeldame; ‘ik weet heel goed wat u bedoelt; vóor den oorlog waren er nog te krijgen, maar nu is 't gedaan. Niemand wil nu nog dat tamelijk moeielijke werk doen; ik ken nog maar één man, die er veel geld meê heeft verdiend, maar hij is nu te oud, ver in de zeventig. De jongelui van buiten, die vroeger dezen arbeid zouden verricht hebben willen allen naar de steden en worden liever schoolmeester of advocaat’. Deze verschijnselen dragen er toe bij om de steden te overbevolken, het leven duur te maken en het evenwicht te verstoren. Het is vreemd, nooit werd de ‘biceps’ zoo geëerd als thans, maar nimmer werd de spierenarbeid zoo weinig gewaardeerd, behalve op sportgebied, waar been- en arm-spieren triomfeeren, en de overal aangeplakte namen van ‘kampioenen’ als Dumas en Balzac die der groote schrijvers verdringen en vervangen. Toch, wat is de wereld zonder handenarbeid? De eenvoudige, primitive werkman die de kruiwagen uitvond, de man die de gedachte had twee stukken hout met een wiel te verbinden om zware vrachten te vervoeren, die man deed meer voor de menschheid dan duizenden kamergeleerden die praktisch van heel weinig nut zijn en ‘bombycinent dans le vide’ zoo als Rabelais het geestig uitdrukt, die berekenen hoeveel engelen op de punt van een naald kunnen staan, of opgaan in stomme contemplatie van hunnen.... navel.... Dit zegt ongeveer ook Guy de Maupassant in een zijner mooiste boeken, ‘Sur l'eau’, een zwerftocht met zijn jacht, toevallig ook langs deze kust van de Middellandsche zee. Ik wilde dit teêre reisverhaal eens overlezen, maar geen enkele boekhandelaar te Nice had het voorhanden. Wèl zijn keurige ‘Contes’, en zijn romans, in aantal, maar dit werkje, waarin hij zich geheel blootlegt, overgevoelig en zwaarmoedig als hij was, dit boekje, zeker een zijner besten, was niet te vinden, en de woorden die Jacob Maris mij eens zeide ‘je moet niet denken dat je met je beste werken “succès” zult hebben’, schoten mij te binnen.
Opvallend is in deze streek de windstilte; zelden, bijna nooit waait het hier, wanneer er geen storm is; altijd verplaatsen de wolken zich onmerkbaar langzaam. Deze kust kan ik in dit opzicht alleen vergelijken met die der Noordzee boven Hamburg. Vreemd is het dat deze twee ‘uitersten’ van Europa elkander ‘raken’! De sombere zwarte, echte noordelijke Hanze-stad met haar inkt-zwarte ‘fleeten’, waar de oude houten huizen zich in spiegelen, biedt dezelfde kalmte aan, dezelfde afwezigheid van wind als de blanke, zonnige, vroolijkheldere Latijnsche stad der Middellandsche Zee. Deze rustige atmosfeer draagt veel bij om het klimaat aangenaam en gezond te maken, en om een stilte te bevorderen die zich helaas ook kenschetst door afwezigheid van vogelengekweel. Elders reeds schreef ik over de schaarschte van vogels in Frankrijk; bijna nergens hoort of ziet men ze, wat voor een groot deel te wijten is aan zeer onvolledige bescherming, waardoor veel jacht gemaakt wordt op vinken, lijsters en kleine zangvogels die men bij trossen ziet hangen in de winkels. Uren kan men buiten loopen zonder eenig geluid te hooren, terwijl in ons land het getjilp, gezang of gekweel der tallooze vogels het landschap verlevendigt, en ‘bewoond’ maakt. Ook in dit opzicht voelt men zich nabij de grens van Italië, waar zelfs de zwaluwen ‘gestrikt’ worden! | |
[pagina 383]
| |
Vijf December was een heldere, warme dag; de gemiddelde temperatuur ongeveer 15°C. of 60°F.; overal veel menschen in zomerkleederen. Ik dacht aan den St. Nikolaas-avond ten onzent: wanneer het niet een mistige regendag is, dan waait er een gure wind bij lichtvriezend weêr of de eerste sneeuwvlokken dwarrelen rond; ik zag de pakjesdragers die de ‘surprises’ aan de huizen beginnen te bezorgen en de familiefeestjes, aan dezen avond verbonden.... Hier, niets van dien aard; alles wordt gereserveerd voor de ‘Etrennes’, Nieuwjaarsdag; hoogstens viert men voor de kinderen St. Nicolaas, den 6en, maar van toebereidselen bemerkt men volstrekt niets. Ik ben 's middags naar het strand gegaan en heb daar een vizioen gehad van de oudste oudheid, van den tijd der holen- en paalwoningen-bewoners. In een der tallooze kleine baaitjes, met kristal-helder blauwgroen water, werd een platbooms roeibootje langzaam voor zich uit geroeid door een vrouw met blond haar. Voor op de kleine voorplecht, blootvoets, half geknield, onbewegelijk, een jonge man, als een beeld verbonden aan het voorsteven; in zijn opgeheven rechterhand hield hij een kleine drietand, vlak boven het water, gereed om het eerst geziene dier, visch, zeeëgel of inktvisch, te harpoeneeren. Uiterst langzaam ging het bootje glijdend vooruit; zóó moeten de primitive bewoners dezer kust, wier overblijfselen de kennis der prae-historie verrijkt hebben, eveneens op visscherij uitgegaan zijn, om ‘frutti di mare’ te vangen, zooals men hier zegt in het klinkende, veel van Italiaansch hebbend dialect. Trouwens dit land maakte nog niet zóó lang geleden deel van Italië uit en nu vormt het een overgang van Frankrijk naar het Latijnsche schier-eiland, een overgang van het Westen naar het Oosten, zoowel door zijn landschap dat beurtelings vlak en bergachtig is, als door de steden en dorpen die er half Italiaansch uitzien, evenals de typen, de taal, de gebruiken. Het ras is gemengd, maar helt sterk naar het Italiaansche; de woningen zijn geheel Zuidelijk; ook is het verwonderlijk hoeveel nog langs deze kust van Europa is overgebleven van de oudste beschaving. Ik vertelde reeds eenmaalGa naar voetnoot*) iets van de paarden van het ‘Pays des Maures’, van het land van St. Tropez, een klein, pittig, sterk ras, dat veel Arabisch bloed bevat, en duidelijk te onderscheiden is, o.a. door zijn trillende, vierkante, opene neusgaten, aan de Arabische paarden eigen. Dat het zuiverste, nog bestaande Grieksch type in Arles alleen nog maar voorkomt is overbekend; maar dezer dagen viel het mij op, ‘tartanes’ ziende uit St. Tropez, met hun groot Latijnsch zeil, zoo geheel Greco-Latijnsch van stijl, dat hun voorsteven volkomen Grieksch van vorm was en identiek aan het voorsteven waarop de ‘Victoire de Samothrace’ zegevierend staat... En zelfs de ‘bouillabaîsse’, de met saffraan gekruide vischschotel die langs de Middellandsche Zee zoo algemeen gegeten wordt werd deze niet door de Phoeceërs die Marseille stichtten, uit Klein-Azië’ en het Oosten overgebracht? |
|