Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30
(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
fig. 1. de godin miao sjen op den rug van een tijger.
| |
[pagina 305]
| |
Speksteen, door J.W. Kaiser.Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat over speksteen slechts met groote geringschatting werd gesproken. Wat wist men er van. Men kende, ja de vaasjes, aapjes, kleine huisjes met een afgodje er in enz., die op de ‘Japansche veilingen’ voorkwamen en ook in enkele winkels worden aangetroffen, doch die voorwerpen verdienden immers al heel weinig waardeering. In enkele families werd misschien een mooi ‘spekmannetje’, erfstuk van overgrootvader, met min of meer zorg bewaard, maar die kwamen in den handel weinig voor en helaas werden zij dikwijls opgeofferd omdat het afgeschrapte poeder zoo geschikt was om vlekken te verwijderen van moeders zwarte zijden of van pa's rokkraag. Ziet eens fig. 2 een fraai beeldje van ‘Li-Kwai’ (waarover later), dat kennelijk door afschrapping helaas zijn beenen verloor.
fig. 2. li thiet-kwai.
In den antikiteiten-handel was speksteen onbekend; ja zelfs een specialiteit in Oost-Aziatische kunst, een Japanner, in Londen, antwoordde mij op navraag, ‘No, we don't keep that rubbish.’ Gelukkiger was men soms bij een uitdrager. Zoo vond ik (fig 5.) een zeer zeldzaam stuk, geheel roomwit, in een klein uitdragerijtje in Utrecht, waar het beeldje jaren lang onder een stoflaag op zijn neus gelegen had, onbekend en onbemind. In het Ethnografisch Museum te Leiden, in het Museum Guimet te Parijs en in eenige Musea in Duitschland (Braunschweig) kon men goede beeldjes aantreffen, maar wie lette er op? Die tijd raakt nu voorbij: de ‘spekmannetjes’ worden uit hunne schuilhoeken te voorschijn gebracht en reeds voor hooge prijzen willig gekochtGa naar voetnoot*). En te recht, want de kunstzinnige Chinees heeft in dit fraaie materiaal beeldjes gesneden, die zoowel om hunne kunstwaarde als om hun belang voor de studie van godsdienst en folklore van dat volk hoog geschat mogen worden. En niet slechts beeldjes, ook andere voorwerpen met hooge kunstwaarde werden in speksteen gesneden: ik behoef slechts te wijzen op den zesvoudig geschulpten bak (cat: No. 15) op de onlangs gehouden tentoonstelling van Oost-Aziatische kunst in het Stedelijk Museum te Amsterdam. De meest bekende en vereerde godheid in China is ongetwijfeld Kwan-Jin en menig-vuldig zijn dan ook hare uitbeeldingen. Wij zien haar als hoogvorstin troonende op de lotus; als de beschermgodin van de kinderloozen met een kind op de schoot, wat haar met de moedermaagd eenige overeenkomst geeft, en in talrijke andere vormen meer, waartoe de 35 incarnaties van Avalokites' | |
[pagina 306]
| |
Vara wel aanleiding geven. Zooals zij thans vereerd wordt is zij een samensmelting van de Boeddhistische Avalokites' Vara en Mandjoesri met de in China voor de invoering van het Boeddhisme reeds vereerde godin Miao Sjen. Fig. 1 stelt de laatstgenoemde voor en wel op reis naar den berg Phoe Tho op het Wiercokeiland, nadat zij als onwelkom bezoekster in de hel over de grenzen gezet was. Als mondvoorrraad op de lange reis van drie duizend mijlen ontving zij van Sakyamoeni, den stichter van het Boeddhisme, een perzik uit den hemelschen tuin, die haar een jaar lang voor honger en dorst behoeden en bovendien het eeuwige leven schenken zou. De planeet Venus gelastte nog den aardgeest van het eiland haar in de gedaante van een tijger af te halen en op zijn rug mede te voeren.
fig. 3. mandarijn.
Het beeldje bestaat uit twee stukken. Het fijne vrouwenfiguurtje is van roomwit speksteen en draagt in de linkerhand een mandje waarin de hemelsche perzik. Op het hoofd een kroontje waarin de lichtende parel ontbreekt die de godin later geschonken werd door den drakenkoning. De tijger is van rood speksteen, wat lichter gestroomd. De woeste uitdrukking wordt nog verhoogd door de schittering van twee in de oogkassen gezette granaten. Fig. 2 reeds boven vermeld, is een van de acht onsterfelijken of genii van de Taoisten en wel Li Thiet-Kwai. Een bizonder mythisch persoon, die in verschillende eeuwen weer levend als bedelaar rondliep. Zijn beeld komt zeer dikwijls voor. Volgens de legende was hij jong, mooi en rijk, bovendien zoo geleerd, dat hij zijn ziel vrij kon maken van zijn lichaam om met andere zielen in den hemel te confereeren. Eens, zoo'n uitstapje in den zin hebbende, droeg hij zijn leerling op zijn aardsch omhulsel te bewaken; doch deze verliet zijn post en het gewaande lijk van Li werd begraven. De arme filosoof - terugkeerende - vond zijn ego niet terug en liep letterlijk met zijn ziel onder den arm, tot hij gelukkig het lijk vond van een juist gestorven bedelaar en daar in kroop. Het pakje schijnt hem gepast te hebben want in alle verdere incarnaties zien wij hem daarmede uitgedoscht. Wij zien hier Li Thiet-Kwai als een leelijken, ouden, mageren man met lang hangend haar, door een band om het hoofd samengehouden (voor 1640 droegen de Chineezen geen staart), een knevel en een klein baardje. Hij hinkt met behulp van een kruk en draagt in de linkerhand een pompoen; de gewone waterflesch. De omgeslagen mantel laat den rechterschouder geheel vrij en is om het middel gebonden met een gordel waaraan een bladeren schort. Ornamenten in vergulde lijnen versieren den mantel, waarvan de armoede overigens is aangeduid door een paar groote winkelhaken. Vrij donker grijs groen speksteen met roodbruine vlammen; hier en daar gekleurd. Behalve afbeeldingen van goden, genii, | |
[pagina 307]
| |
pa-schen, enz., komen ook veel voor beeldjes die men als amuletten zou kunnen beschouwen en door de Chineezen in hunne woningen worden gesteld om daar geluk en voorspoed te brengen. Het hoogste geluk voor den Chinees is een talrijke manlijke nakomelingschap; daarvoor neemt hij bijwijven en slavinnen en tracht hij zijn zonen en dochters zoo spoedig mogelijk uit te huwelijken. Immers in dat nakomelingschap zoekt hij zijn voortbestaan na den dood en ook vooral de voortzetting van de in China zoo hoogstaande vereering van de voorouders. Indien de Chinees vreest kinderloos te blijven, zal hij door adoptie in een stamhouder voorzien.
fig. 4. oude man met mandarijnen-scepter in de hand.
Afbeeldingen van kinderdragende mannen zijn zeer algemeen. Naast talrijk kroost wenscht hij hooge waardigheid, geldelijken voorspoed en lang leven. Fig. 3 geeft ons zulk een amulet beeldje. Een manderijn (voor hooge waardigheid) draagt een kindje van het mannelijk geslacht met een zegel in de hand (voor aanzienlijk manlijk oir). Ter zijde staat een ooievaar als zinnebeeld van geluk, omdat de naam in het Chineesch ‘Hok’ met een kleine verandering van toon ook geluk beteekent. Het bekende teeken ‘lang leven’ is als ornament op het overkleed aangebracht. Het beeldje is van grijsgroen speksteen, hier en daar wit, waarvan gebruik gemaakt is voor gezicht, handen en kindje: het is lichtelijk gepolychromeerd. De ruime jas is rijk versierd met gegraveerd ornament, waarvan de lijnen verguld zijn. Het kind heeft banden om polsen en enkels en oorringen: allen verguld. Fig. 4. Een oude man met mandarijnen scepter in de hand; amulet dus voor hoogen leeftijd en waardigheid. Ook hier is op de kleeding de bloemversiering door gegraveerde en vergulde lijnen aangegeven. Op dit beeldje is duidelijk te zien hoe twee soorten speksteen met groot effect zijn samengevoegd. Het hoofd met den langen baard is wit, evenals de hand met de mouw van het onderkleed; overigens is het beeldje donker steenrood. Opvallend is de ontwikkeling van het cranium, dat hier nog binnen de perken blijft, doch soms abnormale afmetingen aanneemt als teeken van hooge geleerdheid. Door de Japanners wordt vooral hierin buitensporigs geleverd en zien wij b.v. Juro-Jin (een van de zeven geluksgoden) met een hoofd zoo hoog, dat het ondersteuning door een achterzittenden bediende behoeft. De oorlellen zijn dik | |
[pagina 308]
| |
en groot (als bij de godheden); een bewijs van hooge afkomst en beschaving. Geldt bij ons het ontbreken van oorlellen niet als een teeken van degeneratie?
fig. 5. amulet-beeldje.
Ook fig. 5. is vermoedelijk een amulet, ofschoon de vaas door den ouden man gedragen mij niet verklaarbaar is; misschien is er een perzikken- of wilgentak in geweest. Het beeldje is zonder voetstuk 27 cM. hoog en uit een stuk roomkleu rig speksteen gesneden. Het hier besproken speksteen is niet het Steatite (Spaansch krijt, Seifenstein, Soapstone), dat in Europa veel voorkomt en in platte schijven door de coupeurs gebruikt wordt om lijnen op stoffen aan te geven bij snijden of passen, of wel gemalen om gemengd te worden in pastel, bij het zoogenaamde ‘vollen’, als strooipoeder enz., maar het Agalmatolite (Chineesch speksteen, Pagodite, Figurestone, Roseki). hoofdzakelijk in China aangetroffen. Het is vast doch niet hard, laat zich goed bewerken, is slechts aan de kanten even doorschijnend en eenigszins vettig op het gevoel; het heeft een matten glans als was of zijde. Zuiver is het roomwit, doch meest komt het voor door metaalzouten gekleurd en is dan roetzwart, roodbruin, steenrood, grijsgroen, blauwgroen, blauwgrijs, grijsgeel, enz., en meestal gevlamd. Het mooie Chineesche speksteen schijnt voor te komen in knollen en niet in groote stukken. De grootere voorwerpen zijn meest uit verschillende stukken saamgevoegd of leelijk van kleur.
* * *
De ter beschrijving gekozen beeldjes zijn niet de mooiste die te mijner beschikking waren, doch die waarvan het meest te vertellen wasGa naar voetnoot*). Toch zijn zij mooi genoeg om zonder veel geleerde voorlichting als kunstvoorwerpen door velen te worden op prijs gesteld en bij te dragen tot bestrijding van de meening, dat speksteen ‘rubbish’ is. Hilversum, December 1919. |
|