vol, is dat van de groote pot met de lelies met zijn warm geroosterd bruin, de groenigblanke schemer der lelies en dat prachtige groen-blauw van een zware afhangende lap zóó waarlijk breed en indrukwekkend van opzet, dat men onwillekeurig een stil respect voelt opgroeien voor de kleine handen, die tot dezen monumentalen arbeid, welke haast iets gigantisch heeft, in staat waren.
anna abrahams.
stilleven; aquarel.
(eigendom van de schilderes).
Akkoorden van zoo vollen klank slaat zij alleen in haar vroegere werk aan. In dat der middenperiode wordt het palet steeds blanker en zilveriger. Het bruin harer achtergronden verheldert zich, het licht dringt in de diepste schuilhoeken er van door. De slagschaduwen en eigen-schaduwen der dingen gaan wemelen van blauwe en zilvere reflexen, het licht, niet meer de schaduw, wordt het medium dat alles bindt, en in de plaats van enkele, volle kleurakkoorden, die met plastisch relief naast elkaar gezet, met sonoor dreunend geluid in breede golving schijnen uit te klinken, ambieert zij nu het lila-palet met zijn teeder fijne lichtsprankelingen. Het is alsof alles meer in vloed geraakt, de psyche der dingen uit haar zelfverzonkenheid ontwaakt en de lichte, zilte vreugden van een blijder levensbestemming als schromend tegemoet treedt.
Merkwaardig is 't ook hoe in verband hiermee de voorkeur voor den zwaren massieven stand van monumentale aardzware voorwerpen zich heft tot de meer doorzichtige, luchtiger schoonheid van meer fragile dingen. Het stilleven met de meloen met zijn krachtiger (in de foto iets te krachtig) en lichtere partij, kon als een voorbeeld gelden van dezen overgang uit het zwaardere in het lichtere palet, dat zich in de Rozen van het Haagsche Gemeente-museum in zoo zuivere moderniteit al uit. Hierin spreken de voorwerpen, elk met hun eigen waarde van kleur en plastisch beteekenisvol volume, soms meer dan natuurlijk groot, minder voor zich zelf; er ontstaat iets als een teederder samenspel tusschen de dingen. Het is alsof al die rozen, anemonen en meizoentjes elkaar iets van hun schoonheid leenen, alsof zij, opgenomen in een sferische muziek van de teederste, tot ephemere-toon vervluchtigde kleuren, zich immaterialiseeren. Zelfs de zwaardere lichamelijkheid van het ooft deelt in deze verontstoffelijking en uit dat kostelijke bric-á-brac van vazen, schotels, potten en pullen, schilderachtig opgesteld op schouw en kast, worden nu wel voortaan alleen de teederder substantialiteiten gekozen.