Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30
(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 217]
| |
[Nummer 4]
r. bresdin.
le bon samaritain. | |
[pagina 217]
| |
Rodolphe Bresdin, door J. Knoef.Lorsqu 'on entreprend... de toucher à la némoire de ses artistes, il vous prend... un grand sentiment de tristesse.... Uit het Frankrijk van het midden der vorige eeuw naderen de figuren van meerdere kunstenaars, door weinigen gekend en na een leven van zorg en donkerheid spoedig weer vergeten, het licht van een algemeener belangstelling dan in hun tijd ooit hun bestaan verhelderd heeft.
r. bresdin.
Bresdin is een van hen. Men ziet zijn werk zelden, maar wie het heeft leeren kennen bedenkt niet zonder droefenis hoe zulk een fijne en oorspronkelijke figuur bijkans onopgemerkt en ongewaardeerd kon blijven en in die mate de tegenheden des levens ondervond, dat ook het meest vernederende werk hem niet bespaard bleef; en de klacht der Goncourts, hierboven aangehaald, waar ze spraken over de miskenning der achttiend' eeuwers, blijft schrijnender nog gelden voor de generatie die Bresdin in armoede liet verkwijnen. Zijn levensloop, hoezeer nog liggend in het naast verleden, heeft reeds veel van het vage en omsluierde dat de levens van zoovele oudere kunstenaars bijna tot legenden maakt. We zouden hem ons dan ook zeker eerder denken als een schoone en belangwekkende een romantische persoonlijkheid, uit een der vroegere eeuwen, waartoe naar ons gevoel zulke figuren onafscheidelijk behooren, dan levende onder het regime van een Burgerkoning en een Napoleon den derden. Maar onverbiddelijke data, al zijn het er weinige, leeren ons anders. Geboren in de twintiger jaren (de opgaven loopen uiteen tusschen 1822 en '25), deed hij zijn intreê in het maatschappelijk leven als looier, een ambacht dat hij wel spoedig verwisseld zal hebben voor de meer met aard en neigingen overeenstemmende werkzaamheden op den steen en het koper. Die eerste jaren van artistieke bezigheid liggen volstrekt in het duister. Dat de stoffelijke resultaten poover waren valt niet te betwijfelen: op zevenentwintigjarigen leeftijd verliet hij Parijs en ging naar Toulouse, te voet en met al zijn bagage bij zich. Hij bleef er vijf jaar, vijf lange jaren van ellende. Een armzalige hut verschafte hem onderdak. Welwater was zijn drank. Brood was voor hem wat vleesch voor anderen was, een lekkernij die slechts al te zelden den maaltijd kwam verrijken. Zulk een leven laat zijn sporen achter, ook bij het sterkste gestel. Kwalen die in later jaren zijn lichaam sloopten vonden hier haar oorsprong. Toch hield hij het hoofd omhoog. Van concessies aan den smaak van het publiek wilde hij niet weten. Een teekening, waarin een gering detail een liefhebber mishaagde, behield hij liever dan haar te veranderen. | |
[pagina 218]
| |
De volgende jaren zagen hem weder in Parijs, steeds kampende met zorgen die drukkender werden door een inmiddels tot stand gekomen huwelijk dat rijkelijk met kinderen werd gezegend. ‘J'ai passé un traité avec une revue (La Revue Fantaisiste): deux petites eaux-fortes par mois, de cinquante francs chaque. - Voilà donc une petite base pour l'avenir de ma petite famille,’ zoo schrijft hij omstreeks 1865 en men raadt achter die bijna aandoenlijke woorden het donkere en troostelooze bestaan van menschen, in wier leven nooi de zon doorbreekt. Ook andere ondernemingen acht hij niet te gering om ze ter hand te nemen. Met eindeloos geduld ontwerpt hij illustraties voor de fabelen die een half-wijze sprookjesschrijver zich voorstelt te publ ceeren. Hij werkt de onzinnigste opgaven uit, verandert en verandert opnieuw, tot het hem, met hoeveel lankmoedigheid hij ook de wenschen volgt van zijn opdrachtgever, gaat vervelen en hij eenigszins bruusk te kennen geeft dat er toch eens een eind moet komen, waarop ook de andere partij zich geraakt toont en deze zonderlinge samenwerking vermoedelijk tot een spoedig einde kwam.
r. bresdin.
le ruisseau. Met zijn onafhankelijken aard, die het romantische zocht, die hem vroeger een waar natuurleven had doen leiden, voelde hij zich sterk aangetrokken tot het land der vrijheid bij uitnemendheid - gelijk hij het zich dacht, - Amerika. Herhaaldelijk had hij plannen ontworpen om de middelen voor de groote reis te vinden, was hij besloten scheep te gaan en in de nieuwe wereld zich het leven in te richten naar zijn wenschen en begeerten. Zijn zin voor de natuur, zijn | |
[pagina 219]
| |
r. bresdin.
le gave. | |
[pagina 220]
| |
landelijke liefhebberijen, dat alles kon hij daar bevredigen. ‘L'image de ce pays neuf, où la liberté et l'indépendance peuvent se conquérir par le travail, m'a déjà retrempé un peu.... en me reportant vers cette nature vierge, sortie d'hier, pour ainsi dire, des mains du Créateur’, zegt hij in een zijner brieven. De elementen, die zijn levensbeschouwing richtten en bestemden, komen hierin klaar naar voren. Het was na 1871 dat hij aan het langgekoesterd voornemen uitvoering kon geven en met zijn gezin naar Canada trok. Hoe hij er leefde, wat hij er deed, het is niet bekend. Doch in '76, toen op een avond de vrienden bijeen zaten in een tapperij, door kunstenaars veel bezocht, en spraken over den afwezige, dien men gestorven waande, kwam hij (het klinkt als uit een ouderwetschen roman) binnen, gevolgd door zijn vrouw en kinderen. Hij was de zelfde gebleven. De nieuwe wereld had hem niet gegeven, wat hij van de oude niet meer verwachtte.
r. bresdin.
paysage. Ondertusschen waren in heviger mate, al had hij er reeds vroeger over geklaagd, de kwalen die al lang gewoekerd hadden, begonnen zijn lichaam te bestoken en, voor hem wel het schrikkelijkste van al, een aandoening der oogen dreigde hem, zoo niet met blindheid, dan toch met een verzwakking van zijn gezicht die hem het werken tot een hevige inspanning eerst, langzamerhand zoo goed als onmogelijk maakte. In 1880 hoort men opnieuw van hem. Bijna blind tracht hij, in den kouden winter, zijn brood te verdienen door de bezems der sneeuwruimers te herstellen.... In enkele artikelen in krant en tijdschrift klinkt een roep om hulp. Zijn verdiensten worden herdacht. Misschien zijn er zijn laatste dagen minder moeilijk door gemaakt. Niet lang daarna stierf hij, in 1885. Hoe vreemd het moge schijnen bij een leven van zooveel tegenspoed, in zijn werk komt geenszins tot uiting die geest van somberheid, die smartelijke stemmingen, waaraan onderworpen is, zou men denken, wie zoo door het lot geslagen wordt. Ongetwijfeld heeft hij ze gekend, de wanhoop en het knagende verdriet, doch een kunstenaar leeft in zijn droomen evenzeer als in het werkelijke leven en ze te ver-beelden is een taak, die hem soms mag doen vertwijfelen, - maar vaker zeker hem vervult van een diep-wellende vreugde, die opweegt tegen veel van wat de wereld en het leven hem onthoudt.
Ook Bresdin mocht deze troost de zijne noemen. De onverdroten werkkracht, die het alleen mogelijk maakte, werken als hij voortbracht, te scheppen, is niet denkbaar zonder die liefde voor en dat geluk in den arbeid, waarvan hier sprake is. Het is zelfs door dien arbeid het eerst dat ze de aandacht trokken. Zelden werden met meer uitvoerigheid die duizenderlei vormen geteekend, waarmee in oneindige verscheidenheid de natuur den kunstenaar verrast, dan in de | |
[pagina 221]
| |
r. brendin.
l'adoration des mages. | |
[pagina 222]
| |
prenten, voor een groot deel lithografieën, van dezen Franschman. In een techniek die, hoe gecompliceerd ook, toch in allen deele beheerscht is en opgevoerd tot een uiterste volkomenheid, gevend wat het procédé aan kracht ontwrongen, aan subtiliteit ontlokt kan worden, zijn zijn werken, uitgevoerd in dien hem eigen teekentrant, - wonderen van geduld en nauwkeurigheid, een bron van verbazing voor den oppervlakkigen beschouwer, terwijl hij, als ware de opgaaf niet reeds moeilijk genoeg, daarbij dat evenwicht weet te bewaren - eenvoudig schijnend na het bereiken, maar de vrucht van hoeveel overweging en mislukten arbeid niet! - waarbij de duidelijkheid der deelen noch de werking van het geheel iets voor elkander behoeven op te offeren. En het zijn geenszins alleen de litho's die in haar doorwerktheid onze bewondering weten op te wekken. Zijn etsen evenzeer hebben, ondanks de grootere technische moeilijkheden, geheel het karakter van zijn anderen arbeid en er kan voor het inzicht in de wording van dit werk niets instructiever zijn, dan zich te verdiepen in de liefdevolle, scherp-karakteriseerende teekening van den voorgrond, van den zwaren, verwrongen boomstam vóór al, in het halfvoltooide ‘Paysage’, dat hierbij afgedrukt is. Het zal wel altijd een raadsel blijven hoe van zijn etsen kon worden gezegd: ‘Des eaux-fortes, Bresdin n'en a fait que très peu, et elles sont extravagamment mauvaises.’Ga naar voetnoot*) Zelfs wanneer men proeven van meesterschap gelijk deze en andere prenten van zijn hand buiten beschouwing liet en men zich bepaalde tot de vluchtige krabbels, spontane uitingen van een stemming, notities voor een latere compositie, die toch al in zich hebben wat in de grootere werken zoo rijk ontplooid wordt, een dergelijk oordeel zou bevreemdend blijven.
r. bresdin.
habitation de paysan Waarlijk, deze wondervolle prenten zijn niet de uitkomst eener vluchtige, spoedig verdoofde inspiratie, en als deze van een oogenblikkelijke bekoring die voor den tijd geen stand houdt, maar de rijpe en rijke bloeisels van een diepe liefde, die krachtig | |
[pagina 223]
| |
genoeg is om zoo langdurigen en inspannenden arbeid te blijven bezielen en te doordringen van haar geest. Die liefde wendde zich naar de natuur, als bij zoovelen voor wie deze nuchtere en wreede wereld geen plaats heeft. Hier was de kunstenaar alleen met de boomen, de wolken en alles wat hem het meest dierbaar was. De menschen die zijn tijdgenooten waren hooren hier niet thuis. Alleen die enkele figuren, waaraan het tijdelijke vreemd is, die vaste waarden zijn geworden in een lange kunsttraditie, verrijzen uit de rotsen, verlaten de schemering van het woud. De koningen gaan het kind aanbidden, de barmhartige Samaritaan vervult zijn liefdesplicht. Doch ze vallen nauwelijks op en duiken weg in de warreling van het gebladerte. Ze zijn heel stil en één in stemming met het landschap. De baadsters in een melancholisch heuvelland hebben van haar blijde speelschheid niets behouden, een jachtstoet, verzameld bij een buitenhuis, die vol van klaterend leven kon zijn, smelt schier weg in de schaduwen van den avond. Doch nadrukkelijk spreekt de natuur, zooals de kunstenaar die zag. Wat haar ontbrak of onvolkomen in haar was, leende een rijke en stuwende verbeelding, die gelijkelijk het enkele als het geheel wist te doordringen van een penetrante stemming, waardoor deze prenten onvergetelijk zijn. Verholen dreiging en mysterie roepen de donkerten van het bosch op; het kale rotslandschap in den zonloozen zomerdag, die naar den avond neigt, is desolater dan een sterveling het ooit aanschouwde; een enkel interieur is van een warme vertrouwdheid, als slechts, naar men denken zou, een Hollander het zou kunnen voelen. Hij had dit diep natuurgevoel gemeen met de meesters van Barbizon, wier tijdgenoot hij was. Het was bij hen een natuurlijke reactie op de rigoureuze abstracties van een kil klassicisme. Maar naast de wel zeer kenmerkend-romantische exuberantie dier anderen, die zwijmelde in het zwoele en lichtelijk pathetisch was; die het beminde den wilden avond te schilderen, wanneer het westen brandt van een macaberen gloed; het geboomte, wanneer de storm vaart door het woud; die in de natuur vóór al den drang, de vurigheid en het ongeklaarde van eigen jeugd zag, daar lijkt Bresdin eer bedachtzaam en koel omdat hij anders, en, misschien, grooter was. Hij was beheerschter en hem stonden statiger schoonheidsidealen voor oogen. Rustig kon hij de ontroering laten stillen; zij dwong hem niet terstond den arbeid te beginnen, impulsief, onstuimig en een werk te scheppen, dat diezelfde trekken toont. Hij kon zijn dag afwachten. Nieuwe indrukken volgden op de oude, ze smolten samen en deden de gedroomde landschappen ontstaan, die met geen plaatselijken naam meer zijn te benoemen. Hier is de stemming van vele schoone doch al te snel vervloden oogenblikken gezuiverd en versterkt tot haar essentie. Dat deze toch evenzeer romantische kunst koeler lijkt dan de meer hartstochtelijke der Barbizonners kan allerminst verwonderen. Zij draagt in alles het kenmerk van de rust, waarin zij werd geboren. Vele der prenten hebben dan ook het stille, het peinzende, dat soms over de natuur komt tegen het einde van den dag - die momenten, waarin den mensch, even slechts doch aangrijpend, een gevoel van tijd en eeuwigheid doorhuivert - en ze hebben er al den weemoed van. Van even wezenlijk belang echter als het groote sentiment was hem het kleine leven der natuur en met een warme, speurende liefde voor wat er groeit en bloeit tot in het nederigst verborgen hoekje dolf hij uit het kleine een ware wonderwereld van nooit-geziene vormen, waarbij de toevallige verschijning tot iets individueels wordt, dat als het geheel zijn liefelijke of benauwende geheimenissen bergt. Verwrongen stammen worden, in de halve schemering van het gebladerte, schubbige monsters, die men meer vermoedt dan ziet en daardoor des te | |
[pagina 224]
| |
dreigender; bladrozetten worden vreemde, grillige arabesken; het ijle, zilverige loover wordt tot een blanke regen of strooisel van de sterren in den nacht van het woud. Dezen zin voor het weidsch geheel en het intiemst detail bezaten ook anderen. Cornelis Veth heeft, en zeer terecht, op Doré gewezen. Bij hem ook de waarlijk virtuoze beschikking over de hulpmiddelen van zijn kunst, de rijkdom aan, in één enkele compositie samengedrongen, vormen, maar naast de bewondering die dit alles opwekt dringt zich onweerstaanbaar de gedachte op, dat dit een verbluffend decor is, een stoute poging om de natuur in de veelvoudigheid van haar leven, in haar onbegrensde macht tot vormen scheppen, te benaderen, zoo volledig als dat bij onze onvolkomenheid mogelijk kan zijn, en daarmee op te bouwen de grandioze tafereelen die een verbeeldingrijke geest zag verrijzen uit een daartoe geëigende literatuur, doch dat de machtige greep, tot het hoogst bereiken genaderd, losliet, juist dan, wanneer de kunstenaar aan zijn schepping zou hebben meegedeeld dat niet te omschrijven iets, waardoor ze tot een nieuwe en hoogere realiteit komt, die op haar beurt even overtuigend is als die andere, welke tot voorbeeld diende. Bresdin bezat die gave, en het is hierdoor dat de melancholie van sommige zijner landschappen wordt tot een deel van onzen eigen weemoed, dat zij oproept half-vergeten herinneringen en onbestemde verlangens, die zich, n de zachte droefenis welke steeds om deze dingen hangt, belichaamd vinden in de verbeelde droomen van den kunstenaar. We worden opgenomen, als bij den grooten ‘Le bon Samaritain’ in den vrede van het woud en zouden volmaakt gelukkig zijn, als niet de verre stad in het zonnige verschiet ons hart naar het lokkende onbekende trok. Elk van zijn werken weerspiegelt iets van ons zelf en het kan slechts aan ons liggen, wanneer we niet in elk iets van ons eigen wezen vinden. Deze uitgelezen prenten, weinige in getal doch des te kostbaarder van kwaliteiten, laten, als bij den arbeid van andere meesters die Bresdin gelijken in de schaarschheid van hun werk, de uitvoerigheid en de zorgen er aan besteed, geen perioden hoegenaamd onderscheiden van groei of verval. Zóó geheel zijn hun vermogens gericht op en te werk gesteld aan hun onderwerp, dat technische volkomenheid zéker altijd dit werk eigen moet zijn. En bij kunstenaars der verbeelding, als waar ook Bresdin toe gerekend moet worden, waar het innerlijk-geziene beeld telkens weer met tartende duidelijkheid laat bemerken hoe ver het werk der handen hierbij ten achter blijft in alle fijnere waarden, waar het eenmaal opgevatte onderwerp steeds dringt naar verwezenlijking, daar is het niet te verwonderen dat het werk wordt opgevoerd tot een perfectie, die de bewondering nog lang zal gaande maken. Er zijn meer meesters geweest die in het kleine evengoed het wonder zagen als in den hemel, die er zich over welft of de aarde, waarop het te vinden is. Weinigen echter kunnen wij, modernen, zoo oprecht bewonderen, weinigen staan ons nader in hun warme, levende menschelijkheid dan de schepper van deze werken en men kan zulke figuren slechts te meer liefhebben om de vranke wijze waarop ze zich buiten het maatschappelijk leven plaatsen, om, bij al de grilligheid van hun kunstenaarsnatuur, die ééne groote consequentie te aanvaarden: te leven en te strijden voor hun kunst en een ondankbare wereld het beste te geven, waartoe hun vermogens bij machte zijn. |
|