Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30
(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Multatuli en Duymaer van Twist,
| |
[pagina 168]
| |
hem in discussie kwam, omdat men altijd van hem leerde. Uit zulk een mond geen geringe lof! Voornamelijk op finantieel terrein kwamen zijne bekwaamheden aan 't licht; de portefeuille van Finantiën werd hem meer dan eens, en telkens te vergeefs, aangeboden. Doch in 1850 werd hij gekozen tot voorzitter van de Tweede Kamer, en kort daarop, na 't overlijden van den benoemden gouverneur generaal Mr. George Isaac Bruce, in diens plaats tot opvolger van J.J. Rochussen. En, ofschoon hij zich nog weinig met de koloniale zaak bemoeid had, deze benoeming had aanstonds eene bonne presse. Een indisch publicist had zich laten ontvallen dat de nieuwbakken landvoogd eenigszins als de Aristides van de koloniale wereld poseerde; maar, schreef destijds het Tijdschrift voor Nederl. Indië,’ juister kon de geachte staatsman in allen ernst niet gekarakteriseerd worden. Zijn geheele loopbaan resumeert zich als 't ware in zijne hoofdhoedanigheid: integriteit.’
everdine huberta baronesse van wijnbergen, dekker's eerste vrouw.
Welk een afstand tusschen deze Aristides-apotheose, en eene karaktervoorstelling welke Multatuli deed uitroepen: ‘Nederlanders, welke soort van wezens toch laat gij u opdringen als Landvoogden van Insulinde!’ Het bestuur van Duymaer van Twist over Indië werd geroemd als strikt rechtvaardig. Zelfs door.... Multatuli; zijn ‘Brief aan den gouv. generaal in ruste’ bewijst het. Maar destijds had hij nog iets van hem te hopen, nl. zijne hulp om weer in Indischen dienst geplaatst te worden. Toen die kans verkeken was en zijn brief onbeantwoord gebleven, wilde hij wel erkennen dat hij zich vergist had. Dorheid, droogheid, deugdzaamachtigheid waren door hem voor deugd aangezien. Hij was te naief geweest, de Van Twisten hadden hem genezen. Maar als blijk van die (averechtsche) rechtvaardigheid haalde hij het voorbeeld aan van zekeren kontroleur Bauer, in 't begin der regeering van v. Twist uit 's lands dienst ontslagen omdat hij geschenken had aangenomen niet strekkende om zich te verrijken. ‘Ik zou ver loopen,’ schreef Multatuli, ‘om iemand te zien die, 'n plaats bekleedend bij het Binnenlandsche Bestuur, zich nooit schuldig maakte aan de vreeselijke misdaad, die den heer Bauer werd ten laste gelegd. Het aanbieden van (kleine) geschenken behoort beschouwd te worden als 'n groet, als 'n plichtpleging, als uitdrukking van beleefdheid volgens de zeden van 't land.’ Maar de bewonderaars in 't vaderland van den voormaligen Kamervoorzitter zouden dit ontslag gaarne aanmerken als een bewijs van zijne ‘strikte rechtvaardigheid.’ Het vonnis van een Aristides! In 1855 was Multatuli van verlof uit Nederland teruggekeerd en had zich, in afwachting van herplaatsing, eerst te Batavia, | |
[pagina 169]
| |
daarna te Buitenzorg gevestigd. Hij had daar een zwager wonen, van Heeckeren genaamd, die met eene zuster van Tine gehuwd en kommies op het residentiekantoor was. De waarn. algemeene secretaris E. de Waal was de vertrouwde van Duymaer v. Twist en gehuwd met eene juffr. v.d. Hucht, die eene germain-nicht van Tine was. En de schoonvader van De Waal, v.d. Hucht, was voogd geweest van de freules v. Wijnbergen (Tine en mevr. v. Heeckeren). Langs dien keten van relaties hadden Multatuli en zijn vrouw den weg gevonden naar de receptiezaal van het paleis te Buitenzorg. Zij kwamen menigmaal ‘ten hove’, en de landvoogd liet zich destijds zeer gunstig uit over den man, die zijn openbaren aanklager zou worden. Hij beschouwde hem als zeer bekwaam, en de eerste vacature die open kwam was voor Douwes Dekker bestemd. Die vacature was.... Lebak.
eduard douwes dekker (jeugdportret).
De kwestie met den regent van Lebak, Multatuli's vruchtelooze protesten, het ontslag waartoe hij zich gedrongen gevoelde, zijne laatste poging om gehoor te verkrijgen bij den landvoogd, die toen gereed stond om naar Nederland terug te keeren, 't een met het ander stijfde den wrok van den ambtenaar tegen den superieur. De laatste, in 1856 gerepatrieerd, had zich gevestigd op de buitenplaats Nieuw Rande in de gemeente Diepenveen, dicht bij Deventer, van waar hijzelf en zijne vrouw afkomstig waren. Het goed bevond zich in een vervallen toestand, doch de nieuwe eigenaar bezat de middelen om daarvan een der fraaiste landgoederen van Overijssel te maken. Zekere freule v. Heerdt, door haren vader aan de zorgen van het kinderlooze echtpaar toevertrouwd, nam in dit huis de plaats eener dochter in, en verlevendigde het familieverkeer. Zij huwde later, in 1872, met den ingenieur bij den waterstaat W.F. Leemans. De afgetreden landvoogd streefde er naar zich op deze plaats een behagelijk Tusculum te scheppen, alvorens hij, in 1858, opnieuw het lidmaatschap van de Tweede Kamer aanvaardde. In de Ideen komt een schriftplaats voor, waar de schrijver uitrekent hoeveel geld hij wel in Nederland zou kunnen verdienen, door te voldoen aan den bedorven smaak van het lezend publiek; waarna hij voortgaat: ‘Hierop bouwende droomde ik mij bergen van vier en twintig karaat. Reeds was ik in besprek over 'n buitenplaats.... die van Van Twist b.v. De edele man wou me z'n baronie bij Deventer goedkoop overdoen, omdat er zoo akelig gespookt wordt door Saïdjah en Adinda.... ‘Van Twist mag z'n buitenplaats houden, en z'n geweten er bij. Wat zou de man zich arm gevoelen, als-i lezen kon in mijn hart! Dit was echter 'n soort van lectuur, welke den gouv.-generaal in ruste weinig behaagde. Hij had nog niet afgerekend met Indië, zijne parlementaire werkzaamheid zou 't eerlang bewijzen, maar wel met Indische malcontenten. Hij bekreunde zich weinig om lof of blaam - of hij zou Aristides | |
[pagina 170]
| |
niet geweest zijn. Hij meende alleen zijn plicht gedaan, en zijn pensioen verdiend te hebben. In Indië had hij een plek bewoond waar, gelijk Busken Huet het uitdrukte, ‘een ongenaakbaar persoon de heele wereld op een afstand houdt.’ Welnu, Duymaer van Twist gold voor ongenaakbaar; althans, hij hield van zijne Buitenzorgsche afzondering, en weinig van het sociaal verkeer. Maar tevens was hij een kerkschgezind man en een vriend der zending; van daar dat predikanten eerder acces tot hem hadden dan ambtenaren. Aan Multatuli was die trek in zijn karakter niet onbekend. In de verschillende adjectieven, waarmee hij hem hekelde, de onbekwame v. Twist, de grondig-onwetende v. Twist, de ellendige v. Twist, de trage v. Twist, bracht hij soms afwisseling door hem den goddienenden v. Twist te noemen. Zijn vrijdenkersbloed kwam in opstand tegen het verkristelijkt gezag. Maar al die invectieven, zoo ze al ter kennis van de tegenpartij kwamen stuitten af diens pachydermische huid. Zijn vroegere loopbaan in 't parlement, waar ook spaanders konden vallen, had hem ten dezen wellicht doorgeziekt. Aan zijne staatsmanspositie schaadden Multatuli's aanvechtingen ook niet; hij was reeds kandidaat voor de Kamer gesteld toen hij nog ‘zeilende’ was, en bij zijne aanvaarding van het lidmaatschap had hij reeds voor eene ministers-portefeuille bedankt. Hij gevoelde zich meer op zijn plaats in 's lands vergaderzaal, destijds ruim voorzien van ‘majestueuze figuren’, in een tijd waarin die wanden nog niet de onheilige stemmen weerkaatsten van paganisten en socialisten, nog niet daverden van jakobijnsche redevoeringen.
a.j. duymaer van twist, gouverneur-generaal van nederl. indië (naar een oude steendruk).
Ongeveer twee jaren na zijn optreden in dit hem van ouds bekend milieu kwam voor het Kamerlid voor Amsterdam 't on vermakelijk vooruitzicht om op de banken der volksvertegenwoordigers te zien optreden als Kamerlid voor Tiel.... Eduard Douwes Dekker. Het was in 1860, dat deze zijn manifest in de wereld zond: ‘Aan de stemgeregtigden van het kiesdistrikt Tiel.’ Hij schreef daarin dat eerzucht zijn beweegreden niet was, en evenmin geldzucht. 't Laatste kon ook bezwaarlijk verondersteld worden nu de tegemoetkoming, welke het Nederlandsche volk aan zijne vertegenwoordigers uitbetaalde, hoogstens voldoende was om de vereischte boekwerken te koopen, en reis- en verblijfkosten te bestrijden. Wat dan wèl zijn beweegreden was: ‘Ik vraag u of gij een vonnis wilt uitspreken in het geding tusschen Multatuli en het Ministerie van Koloniën.’ | |
[pagina 171]
| |
Maar de Tielenaars gevoelden zich naar 't schijnt te weinig onderlegd om in dat geding als jury op te treden; de vooruitzichten op eene parlementaire werkzaamheid gingen voor Multatuli te loor, en keerden niet wederGa naar voetnoot*).
a.j. duymaer van twist.
Tot September 1862 bleef v. Twist in de Tweede Kamer, waar hij, behalve als eene finantieele, ook als eene koloniale specialiteit gold. Toen verzocht hij bij de nieuwe verkiezingen buiten aanmerking te blijven, en bleef drie jaren ambteloos. De studeercel en het buitenleven hadden den ganschen man. In hetzelfde jaar weigerde hij de portefeuille van Koloniën, hem door Thorbecke aangeboden, en wees daarvoor aan den leider der koloniale oppositie, den voormaligen Indischen predikant W.R. v. Hoëvell. Doch deze zou evenmin minister worden als Multatuli Kamerlid. In 1865 aanvaardde Van Twist het lidmaatschap van de Eerste Kamer, en nam eerst in 1880, toen hij ongeveer 72 jaren oud was, zijn ontslag uithoofde van zijn leeftijd. Bij zijn uittreden uit de rij der Nederlandsche pairs ontbrak het niet aan lofsprekende monden, die van Franssen v.d. Putte, v. Lijnden v. Sandenburg, v. Goltstein, Hendrik Muller Szn., e.a. Tusschen al die bloemen der panegyriek, neergelegd aan de voeten van den man die nu definitief van het staatstooneel aftrad, al die oraties en loftuitingen, klonk toch ook een enkel pereat! - de stem van Multatuli. Aanstonds herdacht deze den open brief dien hij eenmaal geschreven had aan den gouverneur generaal in ruste, den brief waarop nooit geantwoord was - ‘Dit nu begrijp ik. Maar dat de natie dien man duldt in haar Eerste Kamer, dat ze zulk een wezen niet aanspuwt en uitwerpt.... dat begrijp ik niet!’ Nog ongeveer zes jaren bleef v. Twist genieten van zijn otium cum dignitate, en van het buitenleven op Nieuw Rande. Onder Multatuli's ‘dat hij verga!’ bevond hij zich zeer wel. De zorg voor zijn landgoed, waar hij des zomers gemeenlijk familieleden te gast kreeg, gaf hem besognes genoeg; al moest het hem een grieve wezen dat hij geen stamhouder had, aan wien hij dat bloeiend erfdeel kon nalaten. In 1887 vierde hij nog zijn gouden bruiloft; drie maanden later overviel hem onverwachts eene zenuwberoerte, welke op 3 Dec. van dat jaar een einde aan zijn leven maakte. Een leven, dat welbesteed was; zoo werd hem bij zijn uitvaart nagegeven. Intusschen konden, bij de beschrijving daarvan, zijne vereerders de verhouding tot Multatuli moeilijk geheel voorbij gaan. Daarvoor had de stem van den schrijver van Max Have- | |
[pagina 172]
| |
laar te luide in den ‘roofstaat tusschen Eems en Schelde’ weerklonken. En in het conflict tusschen deze twee persoonlijkheden, deze twee reputaties, namen de vrienden van den overledene de verdediging op zich, tot welke hij zelf zich nooit verwaardigd had. Slechts éénmaal, toen er in de Kamerzitting van 25 Sept. 1860 over Max Havelaar gesproken werd, liet hij zich uit: ‘Ik meen dat uit hetgeen de schrijver van dat boek gelieft te zeggen, voor mij geen verplichting tot verantwoording kan ontstaan. En ik meen verder dat hetgeen ik over dat boek of over den schrijver zou kunnen zeggen, den schijn van partijdigheid niet zou kunnen ontgaan.’
‘een zaaier ging uit om te zaaien’, teekening van johan braakensiek naar millet, voor ‘de amsterdammer, weekblad voor nederland’.
Daar was vooreerst die doornige kwestie met den regent van Lebak. De Raad van Indië had den assistent resident Douwes Dekker, als ongeschikt voor zijne betrekking, eervol willen ontslaan de gouv.-generaal bepaalde er zich toe hem eene ontevredenheidsbetuiging thuis te zenden, en over te plaatsen naar Ngawi. Daarop diende Dekker zijn ontslag in. Hij kon te Ngawi toch niet anders dienen dan hij te Lebak gedaan had. Hij had de zaak mondeling willen toelichten, maar, schreef de wederpartij, Duymaer v. Twist was in de laatste dagen van zijn verblijf in Indië zoo ziek en uitgeput, dat het hem onmogelijk was Douwes Dekker te ontvangen. Sedert zou het bekend worden dat de adjudant van dienst, baron v. Heerdt, den doleerenden ambtenaar mededeelde: de eerste maal dat Z.Exc. een abces aan den voet had, de tweede maal dat Z.Exc. verhinderd was door de drukte van het ophanden zijnd vertrek, terwijl de derde maal, na de schriftelijke aanvrage tot een gehoor, het antwoord uitbleef. De regent van Lebak was door hooggeplaatste ambtenaren gunstig beoordeeld. Hij bleef een man van invloed, ook na zijn aftreden in 1865, en voerde een grooten staat te Rangkas Betoeng, waar in zijn dalem altijd de speelman op het dak zat, waar volop feestgevierd werd. 'n Soort van dievenroyaliteit! meenden Multatuli's aanhangers. 't Was de buffel van Saidjah's vader, waarvan 't vleesch den gasten werd voorgezet. Een Javaansche spreuk luidde: ‘Overdag beschikt de regeering over het eigendom van den kleinen man, en 's nachts de boosdoener.’ Als de grootste boosdoener had Multatuli den regent van Lebak aangewezen, hem en zijn schoonzoon. Maar het lag in het zonderling naturel van den inboorling om zich te buigen voor den verdrukker van zijn eigen ras, en slechts noode den sterken arm te aanvaarden van den westerling, die hem van zijn eeuwenheugend knechtschap verlossen wilde. Wanneer die Lebak-zaak Multatuli's hou- | |
[pagina 173]
| |
ding als kampioen voor den Javaan al deed uitkomen, als eene persoonlijke zwakheid werd hem verweten dat hij eens een gift van f 50. - zou hebben aangenomen van denzelfden van Twist, dien hij zoo herhaaldelijk het jak had uitgeschuierd. In het dispuut daarover tusschen voor- en tegenstanders wendde Mr. W. Bergsma, tusschen de jaren 1862 en 1866 controleur van Lebak, zich tot den gouverneur generaal in ruste om inlichting. Deze antwoordde hem in een brief uit Diepenveen, gedagteekend 20 April 1882; echter onder voorwaarde dat zijn bescheid niet gepubliceerd mocht worden. Het werd dan ook eerst na zijn overlijden ruchtbaar. 't Behelsde in hoofdzaak, dat Dekker, uit Brussel komende, den schrijver eens had bezocht, en toen bij 't afscheid gezegd dat hij zijn beurs miste, vergeten of verloren, zoodat hij geen geld had voor de terugreis. Daarop was hem die f 50. - overhandigd. Na beider overlijden kwam de zaak nog eens ter sprake in de Brieven van Multatuli, uitgegeven door zijne weduwe. Daaruit bleek dat de uitgever J. Versluys haren echtgenoot indertijd deze grieve had medegedeeld, en dat Multatuli, toen in Duitschland, de bewering pertinent voor onwaar verklaarde,’ ‘Wel peinsde hij er lang over,’ schreef de weduwe, ‘hoe zulk een praatje in de wereld kon zijn gekomen. Ik herinner mij hoe herhaaldelijk er over gesproken is en hoe veelvuldig Dekker, met zijne gewone angstvallige stiptheid om toch de waarheid te zeggen, heeft nagedacht of er niet in eene vroegere periode iets kon gebeurd zijn wat nu aanleiding gaf tot zulk beweren. Zijn slotsom was: ‘Neen, onmogelijk. Ik weet het zeker, nooit.’
multatuli.
De oplossing van deze tegenstrijdigheid was misschien hierin te zoeken, dat Multatuli de heele zaak vergeten was, dat ze hem door 't hoofd was gegaan. De Brusselsche honger-periode behoorde al tot zijne bitterste herinneringen, en gaarne verbant men immers uit zijn geheugen de bijzonderheden van een doorworsteld lijden. Het toeval wilde, dat hij en Duymaer van Twist in hetzelfde jaar stierven; de één op 19 Febr., en ander op 3 Dec. 1887. De oud-landvoogd leefde het langst, en leefde lang genoeg om den oud-assistent resident | |
[pagina 174]
| |
gelegenheid te geven herhaaldelijk zijn j'accuse tegen hem te publiceeren. Doch om hem voor het nageslacht aan den schandpaal te klinken, dit is hem niet gelukt. ‘Ik ben zoo bang,’ schreef Dekker in 1873 aan zijn vriend Roorda v. Eysinga,’ dat Van Twist sterft (en anderen!) vóór ik hem straf. Want dat wil ik. Ik zal bar zijn: ‘pligt!’ - Terwijl de oud-landvoogd in zijn brief aan Mr. Bergsma zich uitliet: ‘Ik verlang te volharden bij mijne houding tot dusverre aangenomen; ik laat D. Dekker en zijne vrienden schrijven wat zij willen, maar wil er mij persoonlijk noch direct noch indirect mee bemoeien.’ Met de talrijke bescheiden en getuigenissen over de Havelaar-zaak, welke ons thans ten dienste staan, moet het ons voorkomen dat Multatuli zijn ongemeen talent misbruikte door voor de oogen der natie den man te brandmerken, aan wien hij zijn ongeluk weet. Aan den anderen kant, dat het van den aangevallene eene hoogmoedsfout was de moreele plicht om zich te zuiveren terug te wijzen en elke verantwoording te weigeren, waar hem de middelen daartoe waarschijnlijk wel ten dienste stonden. Het lustte hem niet, minister van staat en lid van het Nederlandsche Hoogerhuis, in het krijt te treden tegenover een malcontenten ambtenaar, die verkoos hem tot schuurpaal voor zijne ergernissen te maken. En hij bedacht niet dat zijn aanklager meester van de taal, en daarom meester van 't gemoed was, dat hij beschikte over een forsch en oorspronkelijk talent, en dat zijn machtige stem zooveel meer het oor der natie had dan die van het Kamerlid voor Amsterdam. De woorden van Duymaer v. Twist kwamen niet verder dan de muren van het Binnenhof en hadden daar een succès d'estime; de woorden van Multatuli waren als die van den Prediker: ‘gelijk prikkelen en gelijk nagelen, diep ingeslagen van de meesters der verzamelingen.’ Ze ontroerden geheel een volk en vlogen den oceaan over, naar dat groote eilandenrijk 't welk hij vergeleken had bij een gordel van groene juweelen. ‘Sire,’ zoo schreef hij in zijn Brief aan den Koning: ‘over weinig tijds zullen de namen vergeten zijn van de raadslieden der Kroon, die uit onkunde, traagheid of eigenbelang Nederland voortdreven op den weg des verderfs - hunne onbeduidendheid ontslaat hen van rekenschap aan den nakomeling.’ Zoo zou ook de naam Duymaer v. Twist vergeten zijn, had niet Multatuli zelf dien naam eene weinig benijdbare bekendheid verschaft. Het blijft de verdienste van den oud-landvoogd en het vereert zijne nagedachtenis dat hij, uit Indië teruggekeerd, het overschot zijner dagen bijkans geheel wijdde aan de openbare zaak. In dit opzicht scheidde eene eervolle distantie hem van zooveel andere gouverneurs generaal in ruste, die alle bemoeienis met 's lands zaken van zich afschoven en teerden op een aanzienlijk pensioen, hun toegekend voor slechts een vijftal dienstjaren. Duymaer v. Twist, zoodra hij van zijn indisch slijtageproces bekomen was, stelde zijn persoon en zijn brein nog negentien jaren lang in dienst van 's lands zaak en staakte zijne parlementaire werkzaamheid eerst toen de gebreken des ouderdoms over hem kwamen. Maar geen hunner, in die lange rij van gouverneurs en commissarissen generaal, deed iets voor de nakomelingschap. Geen hunner achtte zich gehouden om, als een spiegel van hun tijd en hun bestuur, gedenkschriften na te laten, gelijk meer dan één gouverneur generaal van Britsch Indië dat deed. Geen hunner, die de hem ruimschoots toegemeten loisirs in Europa besteedde gelijk een Engelsche luitenant-gouverneur van Java en onderhoorigheden; nl. om een werk te schrijven, dat in zijn tijd voor een standaardwerk gold.Ga naar voetnoot*) En de heugenissen, door hen als ministers en Kamerleden nagelaten, zijn als verbleekt en weggestorven tegenover het lichtend spoor door een Multatuli achter zich gelaten, toen die zijn Ik beschuldig | |
[pagina 175]
| |
eene verbaasde natie toewierp, toen hij als 't ware met een enkelen jet d'esprit iets tot stand bracht, wat een Duymaer v. Twist met al zijn staatsmanswijsheid, al zijn rechtschapenheid en ‘doorwrochte adviezen’ niet bereiken kon: een zichtbare ommekeer in den geest van het indisch regeeringsbeleid, die zonder den machtigen prikkel van zijn woord nog vele jaren had kunnen uitblijven.
fragment uit een brief van multatuli aan j.g. robbers, dir. der uitgevers-maatschappij ‘elsevier’, gedateerd nieder-ingelheim, 26 aug. 1886.
Van daar dat zijn geboortedag 2 Maart 1820, een datum van beteekenis is gebleven in de geschiedenis van het groote eilandenrijk, dat hij het eerst doopte met den naam van Insulinde, dat zijn naam als kampioen voor een onderdrukt volk de namen van gouverneurs generaal, zelfs van de besten, overschittert. Nederland mag hem, een eeuw na zijn geboorte, herdenken als de man, die zich eene geheel eenige plaats veroverde in de republiek onzer letteren en die, zoolang de Nederlandsche taal gesproken zal worden, verdient geëerd te worden als apostel der vrije gedachte, als onvergelijkelijk taalvirtuoos en als machtige koloniale agitator. |
|