| |
Episode,
door Net Houwink.
Ans Voorburg zat in de serre te naaien en lette tegelijk op de kinderen: Karel solde met de hond op het grasveldje en Hansje speelde, zoet, vlak bij haar.
Langzaam ging haar naald door de dunne, rose-gebloemde voilestof, met stil genoegen maakte ze de kleine steekjes, terwijl haar vingers het goed teder even-beroerden. Het werd mooi, een beeldig japonnetje, dat zelfs Loukie verbaasd zou doen staan.
Ans glimlachte, en zich over hem heenbuigend, streelde ze even Hansjes zijige haar en het ruige velletje van de beer, die Hansje krampachtig in zijn dikke, korte armpjes hield. De jongen trok het kopje schuin en keek niet op.
Dan dwaalden haar oogen de zonnige tuin door - prettig, dat Herman hem net gisteren had laten verzorgen - kwamen telkens terug bij 't plekje, waar Karel voorover lag, de zwarte kousebenen zwaaiend door de lucht. Kas hapte er gretig naar, maar ze waren hem te vlug.
Ans voelde zich behagelik in haar makkelike stoel, genoot van de rustige omgeving. Ze verwonderde zich vaag, hoe Karel 't uithield, midden in de brandende zon, en onwillekeurig sprak ze 't uit:
‘Broer, is 't niet te warm?’
Meteen had ze spijt van haar zeggen: nu zou 't wel uit zijn met haar rust. Wrevelig zag ze Karel opstaan en aan komen slenteren. Kas keek hem na, maar verroerde zich niet...
‘Moeder, wanneer mag ik nou na' Jan?’
‘Straks, als Tante er is.’
Hij ging op 't trapje voor de serre zitten, liet zijn benen bengelen.
‘Waarom nou niet? Ik verveel me zo.’
‘Dat weet je wel, vent. Je moet eerst Tante goeiendag zeggen.’
Karel blies ontevreden.
‘Naar mens, Tante Lou-kie.’
‘Dat meen je niet.’
‘Jawel,’ zei hij koppig.
Ans zuchtte.
‘Ga wat om 't hardst lopen met Kas.’
‘Nee.... ik stik.’
Ans naaide door. Helemaal ongelijk gaf ze hem niet: 't was vervelend hier doelloos rond te hangen, terwijl zijn vrindje hem wachtte. Maar Herman was er zo opgesteld. Eigenlik vond zij 't ook niet zo erg prettig, die logeerpartij van Loukie. Ze voelde zich nog zwak, zag op tegen al de omslag, die 't onvermijdelik meebracht.
‘Moes, hoe laat is 't?’
‘Kwart voor twee, jongen.’
‘Nog een half uur dan?’
‘Drie kwartier, Karel.’
‘Jakkes....’
Ans streek ongeduldig haar haar naar
| |
| |
achteren. Lieve ziel, als dat zo door ging, was ze net op, tegen dat Loukie arriveerde.
Karel kroop over de grond naar Hansje.
‘Geef mij die beer is.’
‘Nèèèèè....’
‘Toe nou!’
‘Nèèèè.’ Hansjes handen omklemden angstig de berehals, toen Karel trok.
Ans liet geërgerd haar naaiwerk zakken.
‘Is 't nu uit, Karel?’
‘'k Wou kùnstjes.’
‘Ophouden, als Hans 't niet wil,’ beval ze streng.
Maar ze voelde, dat ze zich opschroefde. Want ze begreep 't best van hem, zou evenzo gedaan hebben. En tegelijk viel een matheid over haar, verlangde ze hevig naar de zalige kalmte van daareven, die zijzelf had verstoord. Ze kon zich niet meer inspannen om de vrede te bewaren.
‘Ga maar naar Jan, Karel.’ zei ze moe.
Herman zou wel boos zijn, maar 't was niet meer uit te houden. Bovendien, Loukie's aanwezigheid zou de storm wel bezweren.... Ze glimlachte stil, dat de komst van haar zuster ook zijn voordelen had....
Karel was verbaasd, maar, slim, vroeg hij niets en ontglipte zonder drukte. Hij had niet verwacht, dat het zo gauw zou lukken.
Opgelucht viel Ans terug in haar stoel. Nog heerlik even uitrusten. Gelukkig, dat Hansje niet tot een woede-uitval geprikkeld was. 't Was op 't kantje af geweest....
Ze soesde met gesloten ogen, haar voetje even wippend om de stoel in zachte schommeling, te houden. Het tochtje bestreek weldadig haar brandendhete wangen....
‘Ans.... Annie....’
Ze opende de ogen wijd, en verblind door 't helle zonlicht zag ze wazig-zwart tussen gele en rode vlekken in de verte bewegen haar man, vlug-stappend de kronkelende paden langs.
‘Ben je er al weer?’ vroeg ze verbaasd, moeite doend het geregelde denken terug te vinden.
‘Ja, vanmorgen de meeste patienten al afgedaan. 'k Was het laatst bij Tersteeg en ben toen de achterdeur maar ingekomen. Ga je je nog niet kleden?’
Hij haalde zijn horloge uit en hield het haar voor.
‘Ik dacht zo te blijven.’
Hij monsterde haar even, en zag de donkere kringen onder de ogen.
‘Ook goed,’ zei hij toen.
Juist toen zij innerlik vurig hoopte, dat hij Karels afwezigheid niet zou bemerken vóór Loukie er was, vroeg hij ernaar.
‘Naar Jan,’ zei ze kort, met iets uitdagends.
‘En ik had je gezegd hem zolang thuis te houden!’
‘Jawel. Jij kunt makkelik praten. Maar jij hoeft hem niet te amuseeren. 't Kind was onuitstaanbaar lastig, en zou bovendien Hansje's humeur nog bederven.’
Herman's gezicht versomberde: het was weer zo, op zijn wensen werd niet gelet. Altijd hààr gezondheid, de kinderen.... en dan kwam hij pas. Maar hij zweeg. Ans was nerveus, vooral de laatste dagen, en Loukie te ontvangen midden in een huislike scène ging toch ook niet aan.
Ans verwachtte een uitval, doch Herman zocht een stoel en zette zich onder luid gekraak van 't riet. Ans trok haar wenkbrauwen samen. Toch was ze verlicht en tevreden gesteld tevens. Herman bewees door zijn houding, dat hij ook vond, dat ze nog ontzien moest worden. De vroeger telkens herhaalde verklaringen, dat ze nu hersteld was, weer flink moest zijn, bleven uit goddank. Al was hij honderdmaal dokter, zij zou toch wel het beste weten, hoe ze zich voelde. Herman stak peinzend een sigaar aan.
‘Jij gaat haar halen immers?’ vervolgde hij luidop, zo gewoon of er niets tussen hen was. Ans leunde vermoeid achterover: de spanning was weg.
‘Ja, maar als jij liever wilt....’
‘Volstrekt niet. 't Lijkt me harteliker voor Lou, als haar zuster....’
| |
| |
Ze lachte smalend even.
‘We waren nogal chaud, Lou en ik!’
‘'t Is toch je enigste zuster.’
‘Jawel. Ik ben erg familieziek.’
Herman schoof zijn stoel dicht naast de hare, legde zijn smalle hand op haar arm.
‘Je moet niet hatelik zijn, kindje. Toe, laten wij 't samen Lou eens gezellig maken, hier. Ze heeft hard gewerkt en zal zo verdrietig zijn, dat haar examen mislukt is.’
Ans trok een minachtend ongelovig mondje maar hij ging voort, haar diep in de ogen ziend: ‘Zeg, weet je nog wel, toen ik zakte voor 't candidaats? Wat wás ik moeilik te troosten, hè?’
Toen verhelderde haar gezichtje en ze knikte hem toe. ‘Kijk is,’ zei ze levendiger. ‘Wordt dit niet snoezig?’ Ze hield het onafgewerkte lijfje uit, dat in een hoopje op haar schoot had gelegen.
‘Heel mooi,’ waardeerde hij. ‘Dat zal je goed staan.’
In een plotselinge vertedering zag hij haar blozen. Z'n ontroering zocht een uitweg in het vluchtig liefkozen van Hansje, die geen tijd had. Aan haarzelf kon hij het, nà daareven, nog niet tonen.
‘Moet je niet gaan, kind?’ vroeg hij vriendelik, toen zij haar naaiwerk weer opnam. ‘Anders moet je je zo haasten en dat is niet te best voor je.’
Gedwee stond ze op.
‘Ik ga al, man.’
En het trof hem, dat een beroep op haar zwakke gezondheid zelden uitwerking miste. Ans kuste Hansje, die het onder flauw protest toeliet, alsof het een afscheid voor eeuwig was.
‘Dag Hanzeman, zal je zoet zijn? Hier, beertje ook een kus van grootmoe. Dag vent.’
‘Hansje beer op 't hoofd zetten, op 't hóófd zetten!’ klaagde 't kind, daar telkens met een zwak plofje 't onhandelbare dier omtolde. ‘Toé nòu....’
‘Kom vader zal wel helpen. Dag Her!’
En ze was de hoek van 't huis al om.
Op 't perron drentelde ze langzaam heen en weer, tellend haar passen. Hoe Louk zou zijn? Herman had 't idee, dat ze haar veel uit de hand zou nemen. Moest je Louk kennen! 't Verwende prinsesje, dat zich steeds bedienen liet.... Maar Herman geloofde 't nooit, als je zo iets zei.
Toch was ze blij, toen ze Lou, jong en elegant in haar reistoilet, uit de trein zag wippen. En 't welkom was hartelik.
Gearmd gingen ze de dorpstraat door, Loukie vol vragen en verhalen, een ietsje opgewonden - luidruchtig. Zie je wel, dat 't examen haar niets kan schelen, overdacht Ans. Ze voelde een zekere voldoening dat zij het vooruit geweten had.
Triomfantelijk bracht ze Loukie naar man en kinderen, een kleurtje op haar wangen en met schitterende ogen. Herman maakte zich bezorgd: wat een agitatie dadelik.
‘Ik zou nog wachten met theezetten, Ans,’ ried hij. ‘'t Is vroeg.’
‘Heb je geen erge dorst, Lou?’
‘Nee, ik heb in Amsterdam wat koffie genomen aan de trein.’
‘Dat zal wel la-la geweest zijn.’
‘Heus niet. Werkelik goeie.’
‘Ja,’ viel Herman in, daar Ansie, steeds staande, ongelovig keek. ‘De restauraties worden aanmerkelik beter, bepaald.’
Loukie's ogen, onrustig, zwierven rond. Ze had vergeefs getracht Hans bij zich te houden: diens spelletje met de blokken was te belangwekkend, en Ans was veel te dankbaar voor zijn stilzijn om hem te dwingen. Tante bleef lang genoeg.
‘Waar zit Kareltje toch?’ vroeg Lou opeens.
Ans kleurde fel en schichtig keek ze naar Herman. Hij wachtte even, trok lang aan zijn sigaar, zodat het vuur aangloeide: dan sprak hij nadrukkelik:
‘Hij was uitgevraagd bij een vrindje en toen vonden wij, dat ie maar gaan moest. Je ziet hem toch nog vaak. Misschien vaker dan je lief is.’ Hij lachte, en ving de innig-dankbare blik van Ans op, maar hij gaf haar 't knikje niet terug.
| |
| |
‘Vin je 't aardige kamers, Louk?’
‘Ja, bizonder. Je hebt indertijd een mooi uitzet gekregen.’
‘Jij krijgt allicht nog meer: vaders lieveling!’
Lou antwoordde niet. Haar ogen schichtigden weer de serre door: ze benijdde haar zuster, en toch wist ze, dat ze 't dadelik ook zo zou kunnen krijgen. Als ze maar wilde. Maar dat was het juist: telkens stelde ze de beslissing uit, nooit zette ze 't definitief uit haar hoofd en nooit dacht ze met pijnend verlangen aan de vervulling. 't Scheen haar alleen een wel veilige achterdeur voor 't geval haar studie werkelik mislukte, dit weten, dat Henri altijd wachtte, wachtte geduldig. En toch was 't examen de reden, dat ze nooit kòn verlangen, dat ze elke wekere neiging terugdrong, tot de tijd waarop ze bewezen zou hebben onafhankelik te kunnen zijn. Ze was eigenlik belachelik trots en eerzuchtig, peinsde ze. En zo weinig vrouw. Die goeie Henri....
‘De blauwe vazen doen daar mooi,’ zei ze nadenkend. ‘Waar heb je de borden.’?’
‘In de eetkamer.’
‘Jammer, niet alles samen.’
‘Vind je?’
‘Ja, ik hou zo van harmonie....’
Tenminste uiterlik, corrigeerde ze zichzelf. Ze moesten eens weten, hoe weinig ze harmonie zocht buiten haar omgeving: een stijlvolle kamer en elegante kleren, die pasten bij haar mooi figuurtje; hoe ze juist genoot in haar eigen wisselvalligheden, haar grillen op elk gebied. Smaak had ze, in alles. En in het zich zo gedistingeerd-weten rechtte zij haar rug en hief ze het fijne hoofdje hoger.
Ook zocht haar blik herhaaldelik haar zwager: of die 't wel apprecieerde....
Toen Loukie even naar haar kamer was om zich te verfrissen, zag Ans verwachtingsvol naar haar man op.
‘Nu, wat zeg je?’ vroeg ze gretig.
‘Ze ziet er goed uit, beter nog dan vroeger’
Hij staarde de tuin in en dacht.
‘Loukie is een beauty.... en ik.... fané, hé?.... een oude vrouw!’
Ze lachte schril. Want ze had de bewondering gezien, waarmee hij haar opnam. Nu vergeleek hij,.... en dan....
‘Loukie zing eens wat?’
‘Nee, nu niet, vanavond.... misschien!’
‘Waarom niet?’
‘Ik ben niet gedisponeerd.’
‘Je bent wéé.’
Ze lachte hoog en haar blauwe ogee boorden in de zijne. Ze stond uitdagend voor hem, haar hoofd geleund tegen de met wingerd begroeide veranda-spijl, het mondje half-open.
Ze poseert, dacht hij.... maar bekoorlik.
‘Lou, als ik je nu vraag?’
‘Dacht je werkelik, dat dat voor mij een reden zou zijn? Ik ben Ans niet!’
‘Nee,’ zei hij langzaam. ‘Dat weet ik.’
‘Spijt het je?’
Ze wist zelf niet, waarom ze het vroeg. Het ontglipte haar zo.
‘Misschien.’
Onmiddelik toen ze 't woord opgevangen had, zwenkte ze om haar paal, behendig als een kind, en wandelde de tuin in, een klein lachje om haar mond. Ze vond, dat ze uiterst goed de momenten wist te kiezen om te verdwijnen.
Een ogenblik later speelde ze als een lief geduldig moedertje met Hansje op het grasveld.
‘Loukie, Loukie, er is een brief voor je.’
Ans kwam, zwaaiend met een enveloppe de hoek om, leverde een dun stapeltje aan Herman af, en trok hem mee, haar arm haastig door de zijne gestoken.
‘Laat me toch eerst eens zien, kind.’
‘O, er is niets bij. Ik heb al gekeken. Toe, ga mee naar mijn rozen.’
Lou kwam hun al tegemoet, nieuwsgierig.
‘Van wie Ans, Of heb je er soms bescheidenlik niet op gelet? Ah, ik zie het al...’
Even gingen haar ogen naar Herman, en uit bravoure tegenover hem zei ze gewild- | |
| |
eenvoudig: ‘Van Henri. De tweede al, sinds ik hier ben.’
‘Henri Wassenaar?’
‘Ja.’
‘Ken je die zo goed tegenwoordig?’
‘Collega. Ook rechten. Maar al Mr. - wat voor mij in de eerste zes maanden nog niet weg is gelegd.’
‘Heb je 6 maanden gekregen?’ vorste Herman verbaasd. Nu zij er gewoon over sprak, zag hij er geen onkiesheid in 't te vragen. ‘Ik dacht negen. Dat valt mee dus....’
‘Zo vind je? Jij hebt ze niet, hè, dan is 't altijd makkelik praten.’
Hij antwoordde niet. 't Kon hem geen zier schelen. Wat wàs ze toch onberekenbaar, dan liefjes, dan bits, dan gedwee.... 't Was niet bij te houden. - Of 't wat werd met die Wassenaar? Ze moest maar trouwen. Dan zouden die dwaasheden wel overgaan.-
Loukie begon haar brief te lezen. Hij zag in een flits, dat 't een lange was: vier dichtbeschreven zijdjes. - Met stevige passen ging hij zijn vrouw voor naar 't rozenperk om Lou ongestoord te laten genieten.
Ans boog zich over een teer-rose roos op lange stengel, bewonderde de diepere kleur bijna-rood, naar 't midden, snoof. En haar gezichtje nog bij de bloemen, vroeg ze:
‘Zou Henri een pretendent zijn?’
‘Ik weet niet.... Wat is 't voor een man?’
‘Héél chic. Wat onbeduidend.... weinig karakter, dunkt me. Maar Lou spreekt nooit over hem.’
‘Nee. Loukie is zo vreemd.’
Zijn stem klonk haar als een liefkozing: ze keek schielik op.
‘Je doet net of dat een deugd is.’
Hij lachte afwerend.
‘Och, ze is wel grappig.’
Ans' trekken ontspanden zich. Toch hield ze de stekelige opmerking niet binnen.
‘Meer lastig dan grappig, als je er geregeld mee om moet gaan.’
Ze wist heel goed: ze was jaloers op Loukie. altijd geweest. En ze kon er zich niet overheen zetten. Voelde zich immer pijnlik de mindere naast haar. Daarom had ze er zich ook tegen verzet, toen Herman wilde uitnodigen. - Maar hij had volgehouden, en gezegd, dat 't voor haar bestwil was, dat ze afleiding nodig had, met wat huishoudelike hulp. En wat deed Loukie? Geen hand stak ze uit. Zij had het wel voorspeld!
‘Heb je niet eens wat voor me? Ik ben weer niets goed, de laatste tijd.’
Herman keek haar doordringend aan, en zuchtte. Hij had zo gehoopt, dat het beter zou gaan.
‘Je moet je niet te moe maken, Ans. Veel rusten. Je bent nog wat slapjes. Dan zal die nerveuze geprikkeldheid ook wel overgaan.’
‘Och, je begrijpt het weer niet,’ klaagde ze. ‘Mijn rug doet zo'n pijn. Heus, sinds Hansje er is, ben ik nooit, geen ogenblikje, meer helemaal goed geweest....’
't Zijn niets dan zenuwen, dacht hij verdrietig: haar ogen, straks nog zo vrolik, stonden weer dof. Ging het dan nooit over? Maar zijn teleurstelling verbergend, zei hij luchtig: ‘Kom, je bent wàt blij met hem, hoor. Dat maak je mij niet wijs. Jou kleine Hans zou je voor niets ter wereld willen missen.’
‘Nee,’ zei ze aarzelend. ‘Alleen, we hadden toch beter gedaan die juffrouw wat aan te houden. 't Was toen veel rustiger voor me.’
Herman wendde zijn hoofd af. Het was soms om wanhopig te worden. Hoe lang had ze gezeurd om die juffrouw kwijt te raken, het hinderlike mens, dat niets deed dan in den weg lopen, en elke intimiteit onmogelik maakte? En nu....
Met een plotselinge beweging nam hij haar arm weer, zwijgend. Hij moest geduld hebben, veel geduld.
Loukie deed heel geheimzinnig over de brief, wat Ans prikkelde om meer te weten.
‘Is het iets, Lou? Vertel is.’
‘Wat zou er zijn?’
‘Nou, hij schrijft toch zeker geen vier dichte zijdjes over een juridiese kwestie!’
Loukie veerde op:
‘Hoe weet jij, dat 't er precies vier waren!’
| |
| |
‘Herman zei het.’
‘Zo.’ Lou lachte zacht, niet zonder voldoening. ‘Heeft die dat opgemerkt.’
Ans kookte. Met Lou was er altijd wat. Waarom deed ze nu weer zo overdreven tegenover een eigen zuster.
‘Wel?’ vroeg ze nog eens.
‘Hij.... vraagt.... of hij hier eens een bezoek mag brengen.’
‘God, kind, waarom zeg je dat niet eerder? Natuurlik. Zulke oude kennissen. Herinner jij je nog onze dansles? Wanneer komt hij? Gauw?’
Een blos van opwinding kwam op haar bleke wangen.
‘Wanneer 't jou het beste schikt,’ zei Lou kalm. ‘Zondag over een week, bijv.? Wat dacht je?’
‘Goed. We vragen hem zeker te eten, hè? Er gaat nog een geschikte trein naar de stad om 10 uur. Of moeten we hem voor een week-end inviteren?’
‘Nee,’ vond Lou. ‘Dat deed ik maar niet dadelik. Eten is voldoende. Nu, spreek er eens over met Herman. Ik zal wel 't bijtijds schrijven.’
En weg was ze, naar binnen. Ans hoorde haar even later het raam van de logeerkamer sluiten.
In de ruime eetkamer zat Lou zich te vervelen met een boek. Toch kwam het niet in haar op, Ans te helpen met 't afwassen van de koffie-boel. Als die zo dwaas was, het werk niet aan de meiden over te laten, moest ze het zelf weten: zij zou er zich niet mee bemoeien. En Ans vroeg er niet om. Die wist wel, dat ze toch niets bereikte!
‘Lou, ik ga patienten-rijden. Heb je lust?’
Herman stak zijn hoofd om de deur, knikte vluchtig zijn vrouw toe en was alweer verdwenen.
‘Als je komt, moet je gauw zijn,’ riep hij nog. ‘'t Rijtuig is vóór.’
Alle lusteloosheid weggevaagd sprong Loukie op.
‘Leuk,’ zei ze van harte. ‘Jammer, dat jij niet kunt.’
‘Och, ik geef er niet om. Zeg, ik nam een boek mee, als ik jou was. Soms moet je onmogelik lang ergens staan.’
Lou griste haar boek van het tafeltje en in een vlucht was ze de kamer uit. Herman hield lachend 't portiertje open, toen ze blozend en warm van de stoep sprong.
Hij mende zelf.
‘Gaat Annie nooit mee?’
‘Zelden. Vroeger wel, zie je, maar nu blijft ze liever thuis voor toezicht op de kinderen.’
‘Een voortreffelike moeder’, spotte Loukie, hem terzij aanziend, maar hij ging er grif op in: ‘Dat tracht ze te zijn, jà.’
‘Zeg, boy, 't is toch feitelik ongehoord. Nu ben ik hier al een week, en ik heb nog niets van de omstreken gezien.’
‘Nee, 't is waar. Ans vindt ons huis te ideaal, om er uit te gaan, als 't niet hoogst noodzakelik is. En ik ben te druk....’
Loukie zweeg, en keek met aandacht om zich heen. Haar wangen gloeiden en de grote ogen straalden. Schijnbaar was ze onbewust van haar eigen bekoorlikheid, nu, had ze te veel attentie voor de streek, om aan iets anders te denken. Zó vond hij haar aantrekkeliker dan wanneer ze zocht te behagen.
‘Loukie,’ zei hij opeens, klappend met zijn korte zweep ‘als je wilt, kun je wel 's meer meegaan. Maar ik fiets ook dikwijls.’
‘O, dat is niets. 't Lijkt me heel prettig. Want alleen er op uit zijn is toch ook niet je dàt, hè!’
‘Bedoel je voor mij of jezelf?’ vroeg hij lachend.
‘Mezelf natuurlik. Jou ken ik niet zo. Ik ben altijd 't liefste zu zweien.’
Hij kon een glimlach niet weerhouden: wat zei ze de dingen toch typies. Ans had zich nooit zo uitgelaten.! Ja, Lou wàs niet iemand, die je je in de eenzaamheid kon denken.... En toen met een plotselinge overgang schoot het door hem heen: zò, ként zij me niet....
Hij zette het paard aan en met een schokje ging het over in draf.
| |
| |
Lou klemde haar hand om de ijzeren leuning.
‘O,’ zei ze hevig, als tot zichzelf, ‘soms heb ik een ontstellende lust om er op te slaan en het beest te laten vliégen, harder en harder, tot je niet meer ziet, waar je langs gaat....’
Ze hijgde licht.
‘Goed voor Suleika, dat ik haar niet aan jou overlaat. Jij bent dus meer een mens voor een auto....’
‘Nuchtere Hannes!’ zei ze quasi-beledigd en geheel over haar emotie heen. ‘Je bent net de geschikte man voor Ans. Die was ook als de dood, wanneer iets maar een schijntje woest ging. Bang voor haar dierbaar hachje!’
Herman kleurde, of ze hem een verwijt deed. Hij wilde zijn vrouw verdedigen, wist niet wat te zeggen. En opeens leek het hem overbodige moeite tegenover Loukie. Wat kon het hun, Ans en hem schelen! Maar even later speet hem zijn slappe houding. Toen het goede moment voorbij was.
‘Ik heb trouw mijn boeken meegesleept’, deelde ze na enig zwijgen mee. ‘Maar hier komt niets van werken. Heb jij daar ook zo'n last van?’
‘Nou zeg, die beledigingen kun je wel achterwege laten: je ziet me de hele dag werken als een paard!’
Meteen stopte hij, wierp haar de leidsels toe: ‘Durf je?’
‘Natuurlik.’
Hij stapte weg, hoog en recht, maar bij het hek draaide hij zich op zijn hakken om:
‘Suleika is gelukkig mak als....’
‘Ik’ zei ze prompt.
Hij lachte luid-op:
‘Wat een zelfkennis!’ smaalde hij.
Ze zag hem na, tot hij achter een heg verdween. De boerderij lag verscholen tussen de bomen en de weg erheen kronkelde.
Ze hoopte, dat 't niet lang zou duren. En zette zich gemakkelik tot wachten. Het boek lag vergeten naast haar. Vreemd, juist nu hij gegaan was, viel alle behoefte om eenvoudig en hartelik ‘schoonzusterlik’, tegenover hem te zijn, wèg. Nu werd Herman weer de màn, waar ze mee spelen wilde. Nu moest ze weer gesprekken verzinnen, geestige en provocante gezegden - die misschien nooit uitgesproken zouden worden, want Herman was geen flirt en geen charmeur.... Nu wilde ze weer haar parelend lachje doen klinken, melodieus.
En nu zou ze weer tevergeefs strijden tegen haar eigen coquetterie....
Toen Herman terugkwam zag hij haar peinzend gracieuse houding, in de kleine handjes hingen slapjes de leidsels, gewildnonchalant. Ze staarde weg, over de kop van Suleika, die droomde in de zon. En ze veinsde zijn naderen niet te hooren.
Onder het terugrijden verbaasde hij zich over de ommekeer.
De natuurlikheid uit heel haar doen was verdwenen.
Ans vond het heel onplezierig, dat herhaalde samenzijn van Herman en Loukie. 't Was niet, dat ze haar man niet vetrouwde, maar ze gunde niemand zijn intieme nabijheid, allerminst Lou. En ten einde raad besloot ze: ze zou meegaan in 't vervolg. Tenminste in 't rijtuig. Ze voelde zich nog te zwak om te fietsen.
Alsof ze voor goed afstand van hem ging doen, riep ze Hansje bij zich. Arm kereltje. Karel en hij zouden het saai hebben. Zonder Moeder, die troosten kon als er iets gebeurd was. Ze schrok terug bij 't idee, dat nu een grove boerenmeid op haar kleine jongens letten zou, overdreef de tijd, die ze weg zou zijn, weifelde. Toch, 't zwaarste woog, die tête-à-têtes van Lou en Her te verijdelen.
Toen Loukie binnenkwam zag zij Ans zorgvol gebogen over Hansje, die doezelde op haar schoot.
‘Scheelt er wat aan?’ vroeg ze, met een meewarige blik op 't kleine gezichtje onder de verwarde blonde krullen.
‘Och....’ zei Ans ontwijkend.
| |
| |
‘Klaagt hij? Laat Herman hem eens onderzoeken’
Ze kwam belangstellend naderbij, maar Hansje, niet gesteld op zoveel drukte, opende de oogjes wijd, begon zich los te woelen.
‘Mama, ik wil naar Kàrel’. Hij schudde ongeduldig het lenige lijfje, kromde zich. ‘Toe, Mamà. La me nou los.’
Hij trappelde met z'n korte beentjes, en draafde de tuin in, toen Ans hem eindelik vrij liet.
‘Nou, dat was ook niet ernstig,’ vond Loukie. Ze lachte.
Maar Ans viel geërgerd uit:
‘Anders lang niet natuurlik voor een kind om midden op de dag in elkaargedoken te zitten slapen.’
‘Och, kom, jij denkt altijd het ergste. Hij was loom van de warmte. 't Is ook zo benauwd.... Wat zegt Her er van?’
‘O, die....’ Er lag minachting in Ans' stem. ‘Geen enkele dokter is geschikt om zijn eigen familie te behandelen. Hij beweert natuurlik, dat ik 't me verbeeld.’
‘Maar ik zie toch ook niets bijzonders aan Hansje.’ waagde Lou. ‘'t Is een opgewekt, levendig kind.’
‘Praatjes. Ik ben de enigste, die ziet hoe teertjes en zwak hij is. Hij zal oneindig veel verzorging behoeven, zijn hele leven lang.’
Ans kreeg een kleur van verontwaardiging. Zij zou Hansje's gestel niet kennen?
En toen ze Lou's koude spotlach hoorde, wist ze meteen, dat ze toch nooit zou meegaan, dat ze Hansje geen minuut alleen kon laten, al hing er ook het geluk van Herman en haar van af. Omdat zij in de eerste plaats moeder was.
Het was Zondag. De dag, waarop Wassenaar komen zou. Loukie werd wakker, doordat de zon hel in haar kamer scheen, en dadelik herinnerde ze zich: 't was de vorige avond volle maan geweest, zodat ze geen licht had opgestoken. En tegelijk kwam het herdenken aan die maanlichte avond: Herman en zij hadden samen laat in de tuin gezeten, terwijl Ans 't kristal uitzocht voor de volgende dag. Er was weinig gezegd tussen hen. Maar toch had ze de indruk gekregen, dat Herman niet gelukkig was. Dit weten drukte haar nu, in de zonnige ochtend, meer nog dan te voren, het maakte haar weemoedig. Haar sympathie voor Herman groeide er door. Ze voelde een onverklaarbare tegenzin in Henri's komst. Eerst had het haar leuk geleken. Voornamelik uit ijdelheid tegenover Ans en Herman, die vooral niet moesten menen, dat zij niet kòn trouwen.... Maar nu trof haar alleen het hinderlike in het bijzijn van een trouwe ‘slaaf’, terwijl zij een zachte troost voor Herman wou zijn. Die verdriet had.
Ze drong zich op te staan en zich te kleden. Haar gewone plezier in 't kappen van haar zware haar was weg en zelfs haar toilet liet haar koud. Toch keek Ans met zichtbare bewondering toen ze langzaam, haar plaats aan de ontbijttafel innam.
‘Wat ben jij chique!’
Zij monsterde nauwkeurig de bruine tafzij, versierd met enkel goudkleurig galon.
‘Vin je 't netjes? Ja, ik had laatst een royale bui voor mezelf. Van Hirsch.’
‘Toe maar!’
Ans bezag spijtig haar met moeite geplooide rose-bloemige rok. Het eigen gemaakte voiletje, waar ze eerst zo trots op was geweest, kwam haar nu bespottelik simpeltjes voor. Snel gingen haar ogen van haarzelf naar Herman. Of die ook vergelijkingen maakte. Maar hij keek niet op van zijn ochtendblad en dronk bedaard zijn thee.
‘Zeg Her,’ stoorde Lou. - Ans verbeet zich, kon dat aanhalige ‘zeg Her’ van Loukie niet uitstaan, - ‘moet je nog uit vanmorgen?’
Hij zag ter nauwernood op.
‘Spreekt,’ zei hij kortaf.
Opeens begreep Lou. Hij had spijt, dat hij zich de vorige avond had laten gaan, voelde, dat zij geraden had.... En nu zocht hij een afstand. Goed, ze zou er zich aan houden.
| |
| |
Toch toonde ze haar gekrenktheid niet, toen ze losjes-weg haar verzoek deed.
‘Als jij Henri eens haalde?’
‘Ik?’ Herman's wenkbrauwen gingen omhoog van verbazing. ‘Ik ken hem niet eens.’
‘Dat is wel waar. Van je trouwreceptie.’
‘Ben je mal, kind’, viel Ans bij. ‘Van die receptie! Net of je dat onthouden zou! Nee, hoor, geen onzin. Hij komt hier om jou, dus....’
Loukie wachtte een ogenblik wat Herman zeggen zou. Maar toen die, blijkbaar de zaak afgedaan beschouwend, doorlas, smeerde ze haar boterham verder met rustige haaltjes.
‘Ook best. Ik ben al gekleed. Ans, mag ik de jam even?’
Er werd weinig gesproken aan tafel.
Ans was druk met de kinderen, die geregeld geholpen moesten worden, en Herman had zijn krant. Loukie staarde verveeld naar buiten. Het was haar tegengevallen, maar eigenlik had ze 't wel kunnen verwachten als reactie op de toenadering van 's avonds.
Toen ze klaar was - ze at altijd weinig aan 't ontbijt - stond ze op, hoewel de anderen nog bezig waren, en Hansje's gebedel om door tante bediend te worden, sneed ze af met de mededeling, dat ze een eind om ging.
‘We zijn laat vandaag, dus ik kan wel in enen door naar 't station gaan. Is 't niet 11.05, Annie? Dat dacht ik al. Adieu!’
Ze liep langzaam de kamer uit. En ergerde zich over haar teleurstelling, dat Herman haar niet gevraagd had de patienten mee langs te fietsen.
Loukie had de deur nauwliks achter zich gesloten, toen Ans, de tafel omlopend en fluisterend - Kareltje begon al op te letten wat de grote mensen vertelden - dichtbij haar man's oor vroeg, wat hij dacht van Lou's japon. Hij deed verstrooid:
‘Zo niet op gelet.’
‘'t Is vast de mooiste, die ze heeft. Zou Henri toch....?’
‘Hoe weet ik dat nou?’ zei hij wrevelig. ‘Bovendien is 't me helemaal niet opgevallen, dat ze zich extra heeft opgesierd.’
Opeens stak haar de twijfel, en in haar nerveusheid intuitief juist gissend, vorste ze dringend. ‘Heb je er exprès niet opgelet, omdat je bang was mij naast haar de mindere te vinden?’
Zij hield de ogen niet van zijn gezicht, maar hij wendde zijn hoofd af, en, strak naar buiten ziend, zei hij, terwijl hij zichzelf erom minachtte: ‘'t Trof me anders, dat je meer kleur hebt.’
‘Dat komt zeker van Loukie's goede hulp.’
Het was scherts, waar de bitterheid doorklonk. Hij keek haar scherp aan:
‘Kun je haar niet wat aanzetten?’
Ze lachte schamper.
‘Loukie laat zich nogal bevelen!’
‘Dàt bedoel ik niet. Als je 't vráágt.’
‘Nee. Ik weet het àl te goed. Voor mij doet ze 't niet.’
Een ogenblik dacht hij voor te stellen of hij een wenk zou geven.
Maar hij hield het in.
Ans verwonderde zich over Loukie's zachtheid, die hele dag. Het scheen, dat Henri's bijzijn haar liever maakte tegenover ieder. Ze was behulpzaam bij 't theeschenken 's middags en speelde met eindeloos geduld de onzinnigste spelletjes van Hansje. Ook Henri was haar houding een aangename verrassing. Waar hij ondanks - of misschien juist door? - de vertrouwlik-hartelike brief, waarin ze hem uit Ans' naam uitnodigde, niet op had durven hopen: Lou was zo hopeloos onberekenbaar. Maar hij genoot van het ogenblik, en berekende, of hij die avond nog eens zou wagen....
Na het dinertje nam Herman zijn gast mee naar de studeerkamer.
Henri zette zich tot een genoeglik gesprek: die zwager van haar leek een gemoedelike vent. Misschien kon die door een welmenend advies.... of nee, dat juist niet. Als Lou zich gedwongen dacht, wilde ze stellig niet....
‘Je vrouw en Loukie hebben toch veel
| |
| |
van elkaar,’ merkte hij op, zelf niet bizonder tevreden met zijn vondst, maar een begin was zo duivels lastig.
‘Dat kan ik nou juist nooit vinden.’
‘O, jawel, dat zachte en bedrijvige.... En dat plotseling ópleven, als je wat tegen haar zegt.’
Lieve God, hoe 's 't mogelik, filosofeerde Herman: Lou bedrijvig. Ans moest 't hooren. Maar hij liet hem in de waan. Wat ging het hem aan?
‘Je bent goed af, kerel, die twee de ganse dag om je heen.’
Henri zocht de gemeenzame toon. Het vlotte niet te best. Ze kenden elkaar eigenlik nog zo kort. al was hij tennisvriend geweest van Ans en Lou. Anders - het stijve gemeneer viel ook helemaal niet.
Toen de ander niet antwoordde, verviel Henri in peinzen. Hij wou toch eens om raad vragen.
‘Loukie is verdomd mooi!’ zei hij als inleiding.
Herman schoof op zijn stoel heen en weer. Hij begreep niet, hoe Loukie, juist Loukie, zo'n man kon apprecieren.
Om niet onbeleefd te zijn, deed hij een concessie.
‘Ze is mooier dan Ans ooit geweest is.’
Henri kneep zijn ogen dicht, zag Lou weer, zoals ze, bakvis nog, op de tennisbaan verscheen, de lange golvende haren vallend tot ver over haar middel en naar voren vliegend als ze sprong met haar lenige bewegingen naar de heen en weer schietende bal. Dan, - haar binnenkomen voor 't eerst in de collegezaal, waar hij met blijde verwondering het vriendinnetje van vroeger herkende, trots, of het hem gold, op de furore, die ze maakte. Lou was ook knap van hoofd. Ze had vlug staatsexamen gedaan, terwijl hij in zijn eerste jaren....
‘Blijft Loukie nog lang?’ vroeg hij.
‘Ik weet niet,’ zei Herman vaag. ‘Het hangt meer van haarzelf af.’
Toen opeens vatte Henri moed:
‘Zie je, ik geloof.... ik hoop het.... dat Lou wat anders gaat dénken in jullie huislike omgeving. Zou zo'n meisje nu zelf niet naar een huwlik verlangen?.... Och, dat examengejaag van haar....’
Herman luisterde slecht. Een droeve glimlach trok over zijn gezicht bij dat verlangen, dat Lou hier zou moeten leren kennen.
Hij merkte zelf niet dat hij in de rede viel.
‘Lou verschilt van de meeste meisjes: ze ziet scherp.’
Henri kon de overgang niet volgen: wat gaf het voor nadeel, dat ze scherp zag? Dan zou ze ook intens voelen de zon van een eigen omgeving, met èigen kinderen, die op hààr aangewezen waren. Zo had hij het gevoeld. Toen ze speelde met Hansje en Karel.
‘Ik wòu het’.... zei hij hevig.
En Herman verstond eensklaps. ‘Ik hoop het voor je.’ zei hij met een poging tot hartelikheid. ‘Ik ken Lou weinig.’
‘Ik vertel het je, omdat ik graag, zo mogelik, je hulp zou hebben.’ Hij zuchtte. ‘Ik heb al zo lang gewacht. Maar hier leek ze me makkeliker te bereiken. Als ik nu dikwels kom....’
Herman weerde de langere uitleg.
‘'t Is best. Ik zal wel proberen, als je dat wilt. Maar verwacht niet veel van mij.... Het moet iets in haar zijn, dat haar dringt..’
Hij zei het als tot zich-zelf en, opstaand uit zijn diepe stoel, staarde hij het raam uit. Zijn twijfel, of die innerlike drang bij Lou gauw zou komen, sprak hij niet uit. En hij peinsde, of hij nu voorbeschikt zou zijn invloed uit te oefenen op Loukie, de zuster van Ans. Terwijl hij zich zijn eigen vrouw meer en meer voelde ontglippen, haar verloor aan zijn kinderen.
Henri brak eindelik de drukkende stilte.
‘Ik geloof, dat ik Ans al hoor rammelen met de theekopjes,’ zei hij luid.
Herman boog even zijn hoofd door het geopende raam.
‘Ja, ze slepen de boel al naar buiten. Ga je mee? 't Is een prachtige avond.!’
Bij de deur hield hij even in, om hem voor te laten. ‘Aanstaande zwager in spé,’
| |
| |
lachte hij gewild-vrolik, bedoelend joviaal te zijn. Henri greep zijn hand en drukte die stevig.
En onder 't naar beneden lopen overdacht Herman nog eens diens houding. Was Loukie ook een van die vrouwen geworden, waar je alles voor vergeten kon; eer, eigenwaarde....? Ze scheen het voor Henri te zijn....
Onder de thee kwam het gesprek op de studie, en Henri vroeg geïnteresseerd naar Lou's vorderingen.
‘Schiet je nogal op?’
‘Nee, volstrekt niet.’
‘Zal ik met je repeteren soms?’
Ze lachte spottend.
‘Dank je hartelik voor het genereuse aanbod! Ik vrees, dat ik na elk doorgewerkt artikel een declaratie zou moeten aanhoren.’
Henri kleurde fel. Maar Lou genoot van het zacht-bestraffend ‘Toe-Lòukie!’ gefluisterd door Ans.
Het driftige wenkbrauwfronsen van Herman ontging haar.
Toch steunde ze gretig de herhaalde uitnodiging van Herman en Ans, toen Henri, uitgeleide gedaan door hun drieën, gereed stond in z'n coupé te stappen.
Op de terugweg was ze ongewoon stil.
Er hing een onuitgesproken vijandigheid tussen Loukie en Ans.
Ans ergerde zich aan Lou's achteloze aanhouden van die goede Henri, terwijl Loukie in plotseling medelijden met Herman niet velen kon, dat zijn wensen altijd achter gesteld werden bij de genoegens van de kinderen. Ook vond ze die zogenaamde zenuwoverspanning van haar zuster niets dan aanstellerij.
Lui-liggend op de divan dacht ze droevig aan Herman's ongelukkig lot. Van onder haar oogleden observeerde ze Ans, die theeschonk met tergend langzame, vermoeide bewegingen.
‘Zet maar neer,’ zei ze, haar smalle hand in afwering wuivend naar het paarlemoeren tafeltje voor de bank, toen Ans met een kopje nader kwam.
Ans beet zich op de lippen. Ze had soms een kinderachtige, bijna-onbedwingbare lust Lou te schudden, te schudden, totdat de haarspelden uit het flatterende kapsel op de grond zouden kletteren. Doch, bedaard, schelde ze.
‘Vraag aan de dokter of hij thee komt drinken,’ zei ze kort.
Nauweliks was de meid verdwenen, toen Lou opsprong.
‘Waarom breng je 't hem zelf niet? Als hij nou druk is!’
‘Och wat, Herman is niet druk en zeker niet zo moe als ik.’
‘Ja, jij bent nogal lijdend!’
Lou hoorde boven een deur, en bedacht, dat Herman 't haar zou kunnen verwijten, als hij haar beiden in een scène vond. Daarom liet ze met een zucht zich weer achterover vallen in de zijden kussens en sloot de ogen.
‘Ik bemoei er me niet mee,’ zei ze nuchter opeens. ‘Je moet het maar zelf weten.’
‘Dat zou ik ook denken,’ viel Ans vinnig uit. ‘Ik ben in mijn eigen huis.’
Herman, staande z'n thee drinkend, bemerkte niet de onbehagelike atmosfeer. Zijn gedachten waren bij een patient, die hij bezoeken ging. Een ernstig geval. Hij twijfelde of hij een consult zou voorstellen met een specialist uit de stad. Van Lou nam hij geen notitie. Bij 't weggaan - hij had bijna geen woord gesproken - hief hij even Ans' hoofd in de hoogte, haar ernstig opnemend.
‘Hoe voel je je kind?’
Haar ogen ontweken zijn dringende blik.
‘Och’.... zei ze vaag terwijl zij zich innerlik afvroeg, wat hij wilde.
‘Je ziet er wat sterker uit, dunkt me. Ik wou je eens vragen, zou je m'n bureau niet eens kunnen opruimen en mijn kast? Ze zijn verbazend rommelig. Dat is toch niet zo heel vermoeiend, wel?’
Ans gezicht betrok. Loukie, schijnbaar niet lettend, zag de ontevreden trek om de mond.
‘Dat kunnen de meiden ook wel doen.’
| |
| |
‘Nee, je weet, dat ik dat niet wil. Die verleggen me alles.... Dan hoeft het niet.’
Hij aarzelde nog even, maar Ans boog zich over haar handwerk. Loukie kneep krachtig in het donzige meegevende kussen. haar handen werden er wit van. Was Ans dan blind voor die droevige, teleurgestelde uitdrukking, die Herman's gezicht kwam versomberen? Een ogenblik twijfelde ze of ze Ans niet moest wijzen op Herman's vereenzaming. Dan zou ze zichzelf wegcijferen, al haar nu woelende plannen om zèlf in zijn leven te komen, opgeven om zijn geluk met Ans te redden. Ze weifelde en koos, bewust, egoïsties. Terwijl ze zich voorhield, dat Ans Herman slechts gelukswààn kon geven, en zij....
Met gretig oplichten van haar blauwe ogen, ging ze zonder omzien de kamer uit.
Voor de deur van zijn studeerkamer talmde ze niet; vastberaden draaide ze de kruk om.
Niet lettend, wat het was dat ze verzorgde, deed ze met stille vreugde het werk, liefkozend zijn boeken, die ze zorgvol stofte, zettend de delen in lange rijen op dezelfde plaatsen; vlug en regelmatig ordende ze de overal verspreide papieren. In sommige laadjes kon ze niet. Ans had de sleutel....
Ze verwonderde zich over haar plezier in dit huishoudelike - het lag zo buiten haar lijn. Was het, omdat ze van Herman hield? Bij de gedachte aan een huwelik met Henri had haar al dat gestof en gekook en gewas een gruwel geschenen. Toch meende ze, dat haar gevoelen voor Herman uitsluitend voortkwam uit medelijden, ontstaan door Ans' verwaarlozing.
Toen ze klaar was, vroeg ze zich eerst af, wat hij zeggen zou, begreep ze, dat het niet geheim kon blijven.
Maar haar ogen schitterden en haar kleine mond trok resoluut samen bij het weten: dat het strijd zou geven.... met Ans!
Na tafel, - de kinderen waren in den tuin - barstte de bom. Ans was naar boven geweest en stoof als een wervelwind de trappen af, de kamer binnen, waar Lou, lezend, in een hoekje zat.
‘Jij bent bij Herman geweest!’
Lou keek bedaard op, sloot haar boek niet.
‘Ja. Wat zou dat?’
‘Dat hèb je niet te doen. Dat is jou werk niet.’
‘Nee, mèidewerk, hè? En als ik me nu nu niet te goed acht voor meidewerk, zoals jij....’
‘Dan heb je 't nog te laten in mijn huis. Verkoop je aanstellerige kunsten ergens anders. Als jij zo verbazend graag een man.... bij een man in de gunst wilt komen.... accepteer Henri dan. Maar laat de zorg voor Herman aan mij over!
‘Ja, jij doet er merkwaardig veel aan.’
Loukie sprak op haar gewone bedaarde toon, die Ans, wit van woede, stampvoeten deed.
‘Dat staat niet aan jou te beoordelen. Jij hoeft niet voor Herman op te komen. Maar mijn geduld is op, hoor. En hoe eerder je vertrekt, hoe liever....’
‘Uitstekend. Morgen.’
Lou had het verwacht. Het wàs niet anders. En ze moest Ans gelijk geven: als ze langer bleef, dan zou ze geen afstand meer kunnen doen van Herman. Dat zag ze opeens helder. En nu hoefde hij het nooit te merken. Na haar ene, kleine spontane daad. - Want Herman was toch wel een man, die gelukkig kon zijn in een waan, de arme.
Ans keek gespannen naar haar zuster's ondoorgrondelik gezicht. Wat dácht ze nou! O, als ze maar wist, zeker wist, of er iets tussen hen bestond. Van Loukie's kant wél: die buitengewone hulpvaardigheid.... Maar Herman.... o, Herman!
Op het punt hem te verliezen voelde ze al haar liefde voor hem weer boven komen, leken haar de belangen en wensen van de kinderen, die ze altijd dringender had gevonden, klein in vergelijking van de zijne. Hij was hun vader, en aan hem had ze alles te danken....
Ze was intens dankbaar, toen Loukie de
| |
| |
kamer uitging, haar alleen liet met de overstelpende gedachten. En ze beloofde zich haar best te doen om Herman terug te winnen. Zij samen hadden per slot een leven van intimiteit achter zich. - Dat zou bij Herman wel wegen tegen Loukie's mooiheid en jeugd
Haar ogen leefden op door het hoopvol willen, tot plotseling alle moed haar weer ontzonk: als ze maar kon.... Ze was zo zwàk.
Loukie had laten weten, dat ze niet beneden kwam theedrinken: haar koffer moest gepakt.
Het was Ans een opluchting. Ze kon nu meteen Herman inlichten over wat er gebeurd was.
Hij had haar uiterst koel aangekeken, en met ingehouden verontwaardiging willen vragen, waarom, als ze er zelf niet toe genegen was, ook een ander geen vriendelikheid aan hem mocht bewijzen? Maar hij had gezwegen. Omdat hij er niet zeker van was, dat het niets dan een oppervlakkige attentie van Loukie betekende. En hij herinnerde zich hoe hij dikwels op een tocht langs de patienten haar zachte ogen op zich had gevoeld, hoe snel ze begrepen had, wat er hier in huis ontbrak, hoe ze door stil mee-leven in zijn werken, getoond had, dat zij hem een steun wilde zijn. Hij had het aanvaard als zusterlike genegenheid. Maar was het wel zo bedoeld?
Met diepe rimpels in zijn voorhoofd liep hij gedurig de kamer op en neer, Ans telkens voorbij, die zat, ineengedoken, op de divan.
Tot hij eindelik een besluit nam.
Toen Ans hem op de deur zag toegaan, vloog ze op met een lichte kreet:
‘Je gaat naar haar toe? Herman!’
Hij wendde zich om, en zijn verwijtend gezicht deed haar ineenkrimpen.
‘Je valt me tegen, Ans. Natuurlik bied ik je zuster mijn hulp aan....’
Ans zakte terug en kreunde als een kind.
Ze luisterde ingespannen, of ze ook een geluid kon opvangen. Maar hoorde niets.
Dan viel ze voorover in het kussen, dat nog, door Lou verknepen, daar lag. En snikte.
Hij klopte ferm.
Lou schrok, toen ze, de deur openend, hem zag staan in de gang.
‘Kan ik je helpen?’
‘Nee. Ik ben klaar.’
‘Heb je alles? Touw, een label, lak?’
‘Ja. Dank je.’
Lou stokte. Ze had Herman nog graag willen spreken. Maar hier ging het niet.
Op hetzelfde moment kwam hem de belofte aan Henri in de zin. Als hij nu.... misschien was het juist, wat zij nodig had een bewijs dat hij niet....
‘Lou,’ zei hij ernstig, ‘ik wou nog even naar vrouw Moor, je weet wel, waar dat aardige blonde krullebolletje is....’
Ze begreep hem dadelik.
‘Goed. Ik ben gereed,’ en met een klein lachje: ‘Je had hem chocolaadjes beloofd. Weet je nog?’
Hij knikte.
Samen gingen ze de achterweg langs.
Voor het laatst, dacht Lou, voor het laatst.
En eensklaps wist ze, dat ze wèl geheel vrouw kon zijn, dat ze wèl in staat was op te gaan in liefde voor een man, wat haar voor een natuur als de hare steeds een onmogelikheid had geleken. Maar het was niet voor Henri....
‘Loukie, kind, we moeten eens ernstig praten.’
Haar hart bonsde fel bij 't horen van die stem, die iets deed trillen, diep in haar.
Ze slikte even.
‘Ja?’ zei ze vragend. En hij meende tranen te zien in haar grote ogen.
Toen zag hij weer voor zich en staarde strak over de groenende, wijde velden.
‘Loukie, je bent niet gelukkig.’
Ze schudde nauw merkbaar het hoofd. Ze wàs niet gelukkig, evenmins als hij.
‘Zou een huwlik voor jou niet de oplossing zijn?’
| |
| |
Een kort ogenblik schokte het door haar heen, of hij....
Toen lachte ze cynies om de eigen dwaasheid. Hij gaf er een verkeerde uitleg aan.
‘Je moet niet lachen, kind, om iets wat je nog niet helemaal doordacht hebt. De rust van een volkomen overgave zou je helpen. Dat geloof ik.’
‘Ik ook,’ zei ze zacht.
Hij zag verrast op.
‘Grijp dan toe. Henri zal niet altijd zo geduldig blijven....’
Loukie's ogen werden groter in pijn en haar adem kwam snel.
‘Je hebt gelijk in wàt me redden zou, Her, maar bij wat jij voorstelt, zou de volkomenheid ontbreken. En toch weet ik, dat ook een huwelik met Henri me tot op zekere hoogte zou bevredigen. Alleen aarzelde ik tot dusver, omdat ik er hem nog te goed voor vond, en.... ik zal eerlik zijn, Herman, omdat ik eerst wat gepreaesteerd wilde hebben, voor ik het me gunde. Maar nu.... nu ik de volkomenheid kan benaderen.... kan ook dàt me geen voldoening geven.’
Haar eenvoudig zeggen trof hem, en dwong tot even-oprecht antwoord. Al kostte het moeite
‘We zullen eens voor ene keer uitpraten, Lou.’
In die enkele zin hoorde zij al haar vonnis, maar ze beheerste zich volkomen.
‘Graag,’ zei ze vast.
‘Ik geloof, dat we elkaar begrepen hebben, niet, al zijn er weinig woorden gewisseld? Jij zag mijn verdriet, en ik.... je bent veel voor me geweest door je sympathie. Een paar maal, zoeven nog, was ik in de verzoeking om alles aan te nemen, wat je me geven wilt. Omdat ik zo eenzaam ben. Maar nu weet ik weer, dat het niet mag. Want mijn diepe, innige liefde blijft voor Ans en de jongens. Wat je van mij zou ontvangen, zou armoede zijn voor jou rijkdom. Dat kan en wil ik niet van je vergen.’
‘O, Herman, Herman, het zou al zo veel zijn, als ik geven mocht, als je aannam....’
‘Nee,’ zei hij streng en hij zag haar een seconde diep in de niets-terughoudende ogen. ‘Het zou te veel zijn. Daarom is het goed, dat je gaat. Want je blijven hier zou niet zonder gevaar zijn. Ook voor mij.’
Lou's gezichtje verhelderde en haar stem beefde in haar smeking.
‘Laat me dan blijven.’
‘Het zou nooit kunnen. Zelfs niet, als ik Ans helemaal verloor. Om de kinderen. Loukie, zul je sterk zijn? En me werkelik een steun?’
‘Ja,’ fluisterde ze, heel zacht. En in hevige ontroering zich tegen hem aan drukkend, wachtte ze even, heel even, op een liefkozing. Die niet gegeven werd.
Dan wendde ze zich af. En ging.
Die nacht streed ze tegen de liefde, die pas in haar bewust was geworden. In doffe angst voor de ontmoeting van de volgende morgen.
Maar al vóór achten hoorde ze Herman, die uitreed.
Kareltje bracht aan de trein nog veel groeten van Vader....
|
|