andere, en het is een gelukkig feit, dat deze beide persoonlijke uitingen doen zien, dat de Gooische binnenhuis-fabricage met haar vaste cliché's in Staphorst nog vreemd is.
Ook in haar binnenhuizen is de uitvloeiïng van het licht over alle dingen de voornaamste factor, maar daarnaast komt vaak een groote teederheid en innige aanvoeling van het leven der menschen in die huizen. Jo Koster en Sluijters ontmoeten elkaar waar zij door de bijzondere blanke fijnheid van het Staphorster meisje worden getroffen.
Ook enkele portretten heeft zij geschilderd, welke echter niet den persoonlijksten kant van haar arbeid vormen. Van haar stillevens memoreer ik het zeer goede, dat tot de collectie van Mevr. Kröller (den Haag) behoort.
Jo Koster heeft moeilijke jaren gehad en het sympathieke is, dat zij nog heelemaal niet denkt, dat zij er is, en dat zij voortdurend strijdt om haar werk beter te maken.
Als elk schilder heeft zij ‘ups and downs’ gekend en eens zelfs heeft zij den heelen boel er bij neer willen gooien.
Omstreeks 1905 was zij op een ‘dood punt’ gekomen; zij was zeer ontevreden met wat zij deed en wist niet, hoe zij verder moest gaan op den zwaren weg, die des kunstenaars is.
Het is de groote verdienste van den zoo veel begrijpenden aestheticus H.P. Bremmer, dat hij - door Jo Koster om raad verzocht - onmiddellijk helderheid wist te brengen in haar denken, haar fouten aanwees en tevens den weg om weer verder te gaan. Op Bremmer's raad gaf zij het schilderen een tijd op, en begon van voren af aan met teekenen. Wie haar werk van voor 1905 met het latere vergelijkt, zal de goede vruchten van deze leiding zien; de zuiverder kleur en de klaardere compositie. Met weinig schilders heeft Jo Koster aanraking, maar met Bremmer bespreekt zij een enkele maal haar arbeid en dankbaar getuigt zij van diens fijne intuïtie.
Het is, of zich in Jo Koster in het laatste jaar een overgang voltrekt: haar inzending op de October-tentoonstelling in de zalen der Mij. voor Beeldende Kunsten te Amsterdam maakte dien indruk. Naar welken kant die overgang gaat, zou ik nog niet kunnen zeggen, doch laten wij hopen, dat die tegelijk een stijging zal beteekenen. Misschien, dat wij dan een volgend jaar werk van haar zien, dat ons sterker aangrijpt, dan wat zij dit jaar aan de publieke aandacht heeft onderworpen.