| |
| |
[pagina t.o. 15]
[p. t.o. 15] | |
raoul hynckes. - ontwerp voor de costumes van sultan saladijn en al hafi in ‘nathan, de wijze’.
| |
| |
| |
Tooneel decors en costumes van Raoul Hynckes door R.W.P. de Vries
‘Er legt Wert auf gewisse Proportionen, die er festlegt, bedeutsame Gröszenverhältnisse zwischen Menschen und ihrer Umgebung, weil diese bei jeder Bewegung und Beleuchtung gleich bleiben.’
‘Dann sucht er Farbenakkorde, die bei jedem Hin und Her auf der Bühne schön bleiben oder solche, deren Stimmung er der Dichtung folgend variïeren kann: dunkele Trauertöne, Braun, Purper, Schwarz im Hintergrunde, von zarten Freudenfarben uberstrahlt.’
schets voor costume uit mademoiselle de belle-isle.
Zoo schreef Graaf Keszler naar aanleiding van Gordon Craig's theater- en costuum-ontwerpen en het zou zonder eenige wijziging op Hynckes' decors en costuums van toepassing kunnen zijn. Ook hij zoekt in zijn tooneelensembles naar kleur en lijn, naar eenheid en algemeen aspect.
De realistische voorstelling in het decor trekt hem niet aan, het is de ‘indicatie’ zegt hij zelf, die hij geven wil. De kleurenharmoniën zoowel als de tegenstellingen moeten een bepaalde stemming, een zekere gewaarwording bij den beschouwer te weeg brengen.
Tot voor kort kende men deze jonge Brusselaar, die in Hollando-Belge, bij d'Audretzsch en ook elders wel geëxposeerd had, alleen als de schilder van breed en vlot geborstelde buitenstudies, schepen en stadsgedeelten, helder en sterk van kleur en zeer persoonlijk van compositie. Meestal was er een groote kiel van een schip, een gedeelte van een huis, een forsche boom op den voorgrond; had hij de horizon nog al hoog genomen met een fijn en scherp geteekend silhouet tegen de lucht. Zijn schilderijen hebben, bij een beschaafd kleurgevoel, een sterke decoratieve werking. Hynckes zet groote vlakken kleur, dikwijls in een gedurfd contrast tegen elkaar en zoowel door zijn kleur als door de massa-verdeeling brengt hij een zeer ongezocht evenwicht in zijn composities. Ik schreef destijds te dezer plaatse (deel LII no. 12) o.m. ‘waar hij de natuur groot en eenvoudig ziet en zijn toets dan ook breed is, met vermijding van details, waar hij het essentieele der dingen naar voren weet te brengen, daar bezit hij ook als vanzelf de kwali- | |
| |
teiten voor de decoratieve kunst van het affiche.’
scène uit het eerste bedrijf van a.w. stellwagen's ‘kitty speelman’.
Later hebben wij meermalen affiches, o.a. voor de Faust, voor de Regata van hem kunnen zien, en daarbij bleek dan telkens welk een gevoel van kleur en lijn Hynckes had. Er zat vooral in zijn kleiner decoratief werk, in kalenders o.a. een kleurencombinatie, die aan Japansche houtsneden deed denken. Hij houdt er van, sterke, ongemengde kleuren tegen elkaar te zetten. Nu eens een fel bruin rood tegen licht celadon-groen, dan weer schitterend paars tegen zwart met een flikkering van rood erin.
Deze aangeboren en later gecultiveerde smaak, zij zou hem bij uitstek geschikt maken tot het arrangeeren van winkeletalages, tot het aankleeden van tentoonstellingszalen (al vrees ik dat hierbij de omgeving niet rustig genoeg zou blijven voor het geëxposeerde), vooral voor groote ontvangsalons, tot het inrichten van luxueuse vertrekken, tot..... en nu nader ik als vanzelf mijn onderwerp, tot het maken van tooneeldecors en costuums. Geen wonder dan ook dat hij zich hiertoe aangetrokken voelde en in zijn avonduren schetsen maakte voor tooneelschikkingen, voor costuums en decors. De ingewijden, zij wisten dan ook reeds lang dat na de eerste probeerselen op zeer kleine schaal, Hynckes langzamerhand tot een miniatuur-tooneeltje was gekomen, met electrisch voetlicht, met kleurig bovenlicht, verplaatsbare zij- en achterschermen, kortom met alles wat in werkelijkheid tot de ensceneering gerekend kan worden.
En waar onlangs in een der weekbladen deze creatie beschouwd werd als een soort marionetten-theater, een Poesjenellenkeldertooneel, daar meenen wij dit zeer beslist te moeten betwijfelen. Voor Hynckes was het
| |
| |
geen doel maar een middel; hij moest het effect kunnen zien, de indeeling, de groepeering, de tegenstellingen, de verhoudingen. Kortom het was voor hem studiematerieel om na te gaan wat op een groot tooneel mogelijk zou kunnen zijn.
scène uit de fantaisie ‘de minnezanger’.
Het spreekt van zelf, dat hij bij dit proeftooneel wel degelijk zijn principen van arrangement, van opvatting toepaste.
Hij overwoog de geheele mise-en-scène, of, zooals Gordon Craig dit in zijn boekje ‘De kunst van het theater’ zegt: ‘hij gaat niet ineens een aardig of historisch juist schetsje maken, met een aantal deuren en ramen, waar 't schilderachtig staat, maar hij kiest eerst de kleuren, die hem in eenheid schijnen met den geest van het stuk, terwijl hij andere kleuren, die niet harmonieeren, verwerpt. Dan weeft hij enkele voorwerpen in dit patroon - een boog, een fontijn, een balkon, een bed - en gebruikt de gekozen voorwerpen als 't middelpunt van zijn teekening. Dan voegt hij hierbij alle dingen, die in het stuk genoemd worden en die men moet zien. Hierbij voegt hij één voor één, elke persoon die in het stuk verschijnt, en zoo geleidelijk elke beweging van elke persoon en elk costuum. Natuurlijk maakt hij fouten in zijn eerste ontwerp. Doet hij dit, dan moet hij om zoo te zeggen, het patroon uithalen, en de vergissing herstellen, zelfs al moet hij daarvoor tot het begin terug gaan en alles overschetsen - of zelfs geheel opnieuw beginnen’.
Wie dan ook Hynckes decors voor zijn kleine tooneeltje gezien heeft, zal verbaasd gestaan hebben over de tallooze verschillende proeven voor eenvoudige, zoowel als voor kleurige en schitterende achtergronden.
Zijn rijke fantasie bracht hem echter bij voorkeur in de omgeving van het Oosten of naar het land van de Rijzende Zon. Hij toefde het liefst te midden van sultans en
| |
| |
bajadères, of in het paleis van een rijken Mandarijn.
de dans. poppetjes voor het proeftooneel.
Het paars met groen der kleurige gewaden, het rood gelakte hout met zwart en goud-bespanning, balcons met hangende trossen wisteria, divans met mollige kussens, interieurs door Japansche lampions beschenen en vergezichten op de besneeuwde Fuji-Yama, ziehier het milieu, waarin onze aanstaande tooneeldecorateur zijn scheppingen verdroomde.
Uit carton sneed hij zijn acteurs, groepeerde ze tot geheele scènes, en voor een volgend bedrijf (want hij verzon geheele tooneelspelen om slechts een aanleiding te hebben tot nieuwe decors en costuums) kregen zij ander-kleurig gewaden, die weer samenstemden met het tweede decor.
Maar al is de arbeid nog zoo pleizierig, al doet men het feitelijk voor zijn genoegen - halve nachten werkte Hynckes dikwijls door aan zijn tooneel - toch verlangt de kunstenaar zijn pogingen wel eens tot werkelijkheid te herleiden. Want bij die enscèneeringen voor zich zelf liet hij zijn fantasie geheel den vrijen teugel, bedacht bij de schoonste en schitterendste combinaties, ontwierp hij als het ware in die richting ook zijn tooneelspel, om slechts aanleidingen te kunnen hebben tot verrassende oplossingen. Het werkelijke tooneel daarentegen zou hem meer binden, door de noodzakelijke eischen van de praktijk. Het zou hem ook meer beperkingen opleggen, het zou hem richting geven.
Voor een jong schilder die op dit gebied nagenoeg niets van zich had laten zien of hooren, was de moeilijkheid om contact met tooneeldirecties te krijgen, niet gering. Enkele directies, als die van ‘Het Tooneel’, hadden een eigen medewerker op dit gebied, anderen voelden nog weinig voor een moderne tooneelschikking en bleven bij het realisme in decor, en zij die er wel toe geneigd waren, zagen op tegen de vrij groote kosten om voor een enkel stuk vele nieuwe decors en costuums te laten ontwerpen en maken. Zoo bracht de aanraking met de werkelijkheid nog geen onverdeeld genoegen en bleef Hynckes nog bij zijn droomtooneel.
Waar echter een goed ding met zoo'n doorzettingsvermogen wordt vastgehouden, daar was het toch wel te voorzien dat te eeniger tijd het succes moest komen.
En het kwam..., in den vorm van Verkade.
Na een uitnoodiging om het proeftooneel eens te komen zien, gevolgd door bezoek van een geheelen middag, toonde deze tooneelleider zich zoo ingenomen met Hynckes'
| |
| |
creaties, zag hij zooveel aardige vondsten in het werk van dezen jeugdigen tooneelhervormer, dat hij hem beloofde, zoodra er een stuk gegeven zou worden dat aanleiding kon zijn, om er in Hynckes' geest nieuwe decors bij te maken, hij zeker diens medewerking zou inroepen.
de verkochte slavin. poppetjes voor het proeftooneel.
Deze bemoediging van den man uit de praktijk was al weer een aansporing om verder te gaan, om nieuwe changementen te bedenken, die meer verband hielden met de werkelijkheid.
Het was namelijk zaak om met zoo min mogelijke verandering toch het grootst mogelijke effect te bereiken. De decors moesten zoo zijn, dat slechts met omzetting van een gedeelte, met wegneming van een scherm en bijplaatsing van enkele accessoires een nieuw tooneel geschapen werd. Er moest vlug gechangeerd kunnen worden; als de achterwand ten deele werd weggeschoven of opgeheschen, moest er een nieuw achterdoek gereed staan. Om al deze en nog vele andere technische eischen aan de werkelijkheid te toetsen, deed zich weldra de gelegenheid voor.
Een nieuw tooneelspel door A.W. Stellwagen Jr.: Kitty Speelman, zou door Verkade in studie genomen worden en aan Hynckes werd opgedragen de decors en costuums hiervoor te ontwerpen.
Het stuk, dat speelde in den tijd der staartpruiken en hoepelrokken, leende zich wel tot aardige costuums en decors en Hynckes toog dan ook dra aan het werk en ontwierp wisselingen van decors, en combinaties van costuums. Want wat hij hiermede wilde bereiken was een zekere eenheid op het tooneel. ‘Als het woord harmonie (zegt Craig alweer) geen beteekenis voor hem had, zou hij het natuurlijk aan den eersten den besten overlaten’. Hij zocht dus naar kleuren, samenstemming der verschillende personen die gelijktijdig op het tooneel moesten zijn. Dan eens waren zij in variaties van wijnrood bijeengegroepeerd, dan weer in bruin en paars. En de geestige rokjes, de hooge kapsels, de kuitbroeken der heeren, een typisch draagkoetsje, ze gaven hem gereede aanleidingen tot aardige kleuren lijngroepeeringen; terwijl de achterwand die driedeelig was, door een kleine wijziging van een tuinkamer met openslaande deuren in een salon met een trap naar boven veranderd kon worden.
De plannen waren gereed, de teekeningen met tal van uitvoerige notities geheel compleet in kleur, en het beloofde een zeer aantrekkelijke serie van tooneelschikkingen te zullen worden.
Helaas, het heeft niet zoo mogen zijn. De opvoering werd uitgesteld en Kitty Speel- | |
| |
man is tot dusverre nog niet voor het voetlicht verschenen.
tooneel-enscèneering (fantaisie).
Deze kans, zijn droombeeld een werkelijkheid te zien worden, was alweer vervlogen. En dit was jammer, deels om het resultaat dat wij te genieten zouden krijgen, maar meer nog omdat de gelegenheid, zijn ideeën uitgevoerd te zien, de houdbaarheid op het groote tooneel te kunnen beoordeelen en te toetsen aan verhoudingen, verlichting, kortom aan tal van bijkomende omstandigheden, hem hierdoor ontnomen werd.
De mogelijkheid, toch nog eens zijn plannen te kunnen verwezenlijken, scheen voor goed van de baan en Hynckes liet dan ook, deels door verhuizing naar een ander atelier, waar zijn tooneeltje geen goede plaats kon krijgen, zijn tooneel-aspiraties rusten.
Decors en figuranten werden voorloopig opgeborgen, en met ijver en lust toog hij weer aan het schilderen, en maakte groote doeken van uit de omgeving van 't Prinseneiland.
Toch liet de gedachte aan zijn tooneeltje en al wat daarmede verbonden was hem niet los. In de avonduren overwoog hij telkenmale opnieuw of er dan geen tooneelgezelschap, geen directie zou zijn, die even goed als zij het anderen hadden laten doen ook met hem eens een proef zouden willen en kunnen nemen. Want zonder opzettelijke pedanterie, voelde hij zich zelf toch wel in staat zoo iets te doen. Een zekere mate van zelfvertrouwen is bovendien wel noodig om te kunnen slagen, en wat Lensvelt deed, wat Wijdeveld deed, dit zou in zijne lijn ook Hynckes wel kunnen. Hiervan was hij voor zichzelf overtuigd.
Hij moest echter opnieuw zijn kans afwachten en nu kwam deze in den persoon van Heijermans, een tooneeldirecteur aan wien Hynckes zeker voor zijne opvattingen niet gedacht zou hebben.
Edoch het geschiedde, en Heijermans verzocht Hynckes de decors en costuums voor een opvoering van Lessings Nathan der Weise in de vertaling van Dr. Ed- | |
| |
ward B. Koster op zich te willen nemen.
schets voor het paleis van den sultan saladijn (nathan de wijze).
Dit was iets naar zijn aard, misschien niet zoozeer om het stuk zelf als om de aanleiding, die het bood tot kleurige costuums voor Nathan, voor Sultan Saladijn, voor Al-Hafi en den Tempelier.
Hier kon hij zich in het Oosten droomen en zag hij voor zich gestalten in kleurige overkleeden, met groote tulbanden op.
Nu begon ook de tooneelkoorts op hem in te werken. Den eenen dag was de zaak afgesproken en reeds den volgenden dag was een kleine maquette gereed, een tooneelindeeling met groote boog op den achtergrond.
Het spreekt van zelf, dat zijn decors geen werkelijkheids-verbeeldingen werden, maar slechts aanduidingen, door kleur en lijn.
Het was de bedoeling alles zoo sober mogelijk te houden, als het ware een rustigen fond voor de meer kleurige costuums der spelers.
Zoowel ‘het woonhuis van Nathan’ als ‘het paleis van den Sultan’ zij geven slechts door den vorm van den hoefijzerboog, door de tralieïng der vensters de specifiek Oostersche stijlherinneringen weer, voor het overige is het meer 't Oostersche karakter dat het geheel heeft. Ook van de meubelen en zelfs van de costuums zouden wij kunnen zeggen: het zijn geen stijlgetrouwe copieën, maar fantasieën.
Dit toch lijkt mij de juiste zienswijze van den kunstenaar te zijn, die een dergelijke tooneelaankleeding ontwerpt: dat hij een omgeving schept en in deze omgeving zijn personen plaatst, zóó dat het geheel zonder een kunsthistorische copie te zijn, wel de gedachte aan een bepaalden stijlperiode, aan een kunsthistorisch milieu verwekt. Hij moet door een aanduiding, meer nog dan door een afbeelding der werkelijkheid, het publiek suggereeren, dat het een bepaalde landstreek, een tijdsperiode voor zich ziet. En daarbij is de taak des kunstenaars er voor te zorgen, dat telkenmale costuums en decors een schoon geheel vormen.
De ontwerper is dus lang niet klaar wanneer hij zijn schetsen gereed heeft. Hij moet samenwerken met den tooneeldecora- | |
| |
teur, met den costumier, met den kapper, met den electricien. Hij is om zoo te zeggen de man die overal tegelijk moet zijn.
Hij laat in de Bijenkorf, zoowel als bij Liberty, alles onderste boven halen om de gewenschte kleurencombinaties voor de costuums te vinden, om goed plooibare stof te krijgen, die mooi drapeert. Hij draaft naar den costumier om bij de teekeningen de noodige aanwijzigingen te geven, bedenkt onderweg een motiefje om er met goud op te schabloneeren. Hij rent van den costumier naar de hoedenmaakster, die van laiton den enormen tulband van 50 c.M. middellijn moet maken. En tusschen de maaltijden in maakt hij de schetsen voor den timmerman, die uit eenvoudige latten en planken een Oostersch ameublement moet samenstellen.
Tot laat in den nacht wordt er gewerkt bij den decorateur, worden palmboomen geknipt, gezaagd en geschilderd, en den volgenden dag moet alles weer gecontroleerd worden, opdat er op het gewichtige oogenblik niets vergeten is; want de kunstenaar, hij voelt zich de verantwoordelijke persoon, hij is aansprakelijk voor het aesthetisch effect. En al moge de dichter of de tooneelschrijver de hoofdpersoon zijn, de wijze waarop zijn stuk door de acteurs vertolkt wordt, is van zeer veel belang, en van de wijze waarop het ten tooneele gebracht wordt, hangt niet minder het succes af.
Feitelijk moet de regisseur, de man die de leiding aan het geheel geeft, ook de ontwerper van decors en costuums zijn; maar waar niet immer alles in één persoon vereenigd is, daar zal een goede samenwerking, wederzijdsche waardeering veel kunnen tot stand brengen.
Hynckes heeft beproefd met Nathan den Wijze zijn ideeën te verwezenlijken, en wat hij te zien gaf in eenvoud van decor, in harmonie van costuums, het hield een belofte in voor de toekomst.
Het contrast en de harmonie tusschen de kleeding van Saladijn en Al-Hafi was zeer geslaagd, het costuum van Recha mooi van lijn en stof, ook Nathan's gewaad was van een suggestieve bekoring; en vooral in de combinatie der kleuren, bij de groepeering der figuren, zag men dat Hynckes ook hiermede rekening gehouden had.
De Pers waardeerde over het algemeen Hynckes pogingen wel.
Het Handelsblad schreef o.a.: ‘Decoratief had de voorstelling iets nieuws door de mooie vondsten van den ontwerper Raoul Hynckes (de palmen, de kloostergewelven, de gordijnen en divanbekleeding in Saladijn's gemak). Ook in de kleedijen was veel verdienstelijks, dat verlangen doet naar een geheel, door dezen begaafde naar vrije hand geschapen.’
In het Utrechtsch Dagblad lazen wij: ‘Vooral het paleis des Sultans in zijn rijke en tevens stemmige guldentinten muntte uit. En de palmen - met vuurroode stammen en paarsch loof - deden met dat al wel expressief’.
De Rotterdammer zeide o.m.: ‘Zijn zeer eenvoudige decors hebben ons in menig opzicht bekoord. Vooral het vertrek in het paleis van den Sultan, met dof gouden achtergrond, waartegen het Venetiaansch roode gewaad van Nathan prachtig deed, konden wij waardeeren’.
En de Telegraaf: ‘Heijermans had voor een zeer smaakvolle aankleeding gezorgd, naar ontwerpen van een jong Belgisch schilder, Raoul Hynckes.
Hij had met veel bruin, in allerlei schakeeringen gewerkt en meermalen een innig, rustig geheel verkregen.’
Het kan zijn, dat menigeen Hynckes decorontwerpen wat te eenvoudig vond, en zich het paleis van Saladijn rijker gedacht had; dat de details der costuums daarentegen misschien iets minder uitvoerig hadden kunnen zijn. 't Is mogelijk, maar voorloopig schort ik mijn opinie over deze onderdeelen liever op tot later. De groote gedachte in dit
| |
| |
werk is mij meer waard op 't oogenblik en deze heeft hij goed vastgehouden. Daarenboven is dit een eerste proeve om van het kleine tooneeltje naar de werkelijkheid, naar grootere verhoudingen en distantiën over te gaan, die als van zelf wel iets anders zal zijn geworden dan de kunstenaar zich dit gedacht heeft.
Laat ons daarom met ons oordeel niet vooruit loopen maar liever afwachten wat hij ons een volgende maal zal geven. Evenmin als men een architect naar zijn eerste uitgevoerde bouwwerk kan beoordeelen, evenmin kan men een decor- en costuumontwerper naar zijn eerste voetlichtproeven op de juiste waarde schatten.
Het is daarom te hopen, dat Heijermans of een andere directie Hynckes aan het werk houdt, dat hij zich in deze richting kan ontwikkelen. Hij heeft er m.i. de gaven wel voor, hij beschikt over kleurgevoel en fantasie en zal alleen zich nog door de praktijk moeten oefenen om te weten waar hij met een aanduiding kan volstaan en waar een sterker accent noodig is.
Met belangstelling, maar ook met gerustheid zien wij een volgende enscèneering van hem tegemoet.
Naschrift. Na het schrijven van dit artikel, bereikte ons het bericht dat Heijermans aan Hynckes een voorstel heeft gedaan om als ontwerper voor costuums en decors aan zijn gezelschap verbonden te blijven. Onze wensch is dus eerder dan wij dachten in vervulling gekomen.
|
|